Page 201 of 522

Behalve 2ZR-FXE motor voor Guadeloupe,
Martinique, Frans-Guyana en Spitsbergen
Uw auto is in eerste instantie
ontworpen voor het vervoer van
personen en hun bagage. Het rijden met
een aanhangwagen zal een negatief
effect hebben op de rijeigenschappen,
prestaties, remvermogen,
duurzaamheid en het
brandstofverbruik. Met name bij het
rijden met een aanhangwagen hangen
uw veiligheid en comfort af van de
juiste uitrusting en een voorzichtig
rijgedrag. Voor uw veiligheid en die van
anderen, mag de aanhangwagen niet te
zwaar worden beladen.
Rijd voorzichtig tijdens het rijden met
een aanhangwagen en houd u aan de
voorschriften die gelden voor de
aanhangwagen.
De Toyota-garantie dekt geen schade
die ontstaat bij het bedrijfsmatig rijden
met een aanhangwagen. Raadpleeg
voordat u met een aanhangwagen gaat
rijden eerst een erkende Toyota-dealer
of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige voor meer
informatie. In sommige landen zijn er
namelijk wettelijke voorschriften voor
het rijden met aanhangwagens.
Maximale gewichten
Controleer het maximaal toelaatbare
aanhangwagengewicht, het maximaal
toelaatbare voertuiggewicht (GVW), de
maximale asbelasting (MPAC) en de
maximaal toelaatbare kogeldruk voordat
u met een aanhangwagen gaat rijden.
(→Blz. 490)
Trekhaak/trekhaak met afneembare
kogel
Toyota adviseert gebruik te maken van
een originele Toyota trekhaak/
afneembare trekhaak voor uw auto. Ook
andere geschikte en kwalitatief
vergelijkbare trekhaken mogen worden
gebruikt.Voor auto's waarbij de trekhaak de
verlichting of kentekenplaat blokkeert,
moet het volgende in acht worden
genomen:
• Monteer geen trekhaak die niet
eenvoudig kan worden verwijderd of
weggeklapt.
• Als een trekhaak niet gebruikt wordt
moet deze worden verwijderd of
weggeklapt.
Belangrijke punten met betrekking tot
het beladen van een aanhangwagen
Totaal aanhangwagengewicht en
maximaal toegestane kogeldruk
1Totaal aanhangwagengewicht
Het gewicht van de aanhangwagen
plus het gewicht van de lading mag
het maximale aanhangwagengewicht
niet overschrijden. Het is gevaarlijk
om dit gewicht te overschrijden.
(→Blz. 490)
Als u met een aanhangwagen rijdt,
raden wij u aan een stabilisator te
gebruiken (om slingeren te
voorkomen).
2Maximaal toegestane kogeldruk
Belaad de aanhangwagen zo dat de
kogeldruk hoger is dan 25 kg of 4%
van het maximale
aanhangwagengewicht. Laat de
kogeldruk de aangegeven waarde
niet overschrijden. (→Blz. 490)
4.1 Voordat u gaat rijden
199
4
Rijden
Page 202 of 522

Informatielabel (typeplaatje)1Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht
Het totale gewicht van de bestuurder,
passagiers, bagage, trekhaak, auto en
kogeldruk mag het maximaal
toelaatbare voertuiggewicht niet met
meer dan 100 kg overschrijden. Het is
gevaarlijk om dit gewicht te
overschrijden.
2Maximaal toelaatbare
achterasbelasting
De achterasbelasting mag de
maximale asbelasting niet met meer
dan 15% overschrijden. Het is
gevaarlijk om dit gewicht te
overschrijden.
Het maximale aanhangwagengewicht
is bepaald bij tests op zeeniveau.
Houd er rekening mee dat het
motorvermogen en het maximale
aanhangwagengewicht op grotere
hoogten lager zijn.
Ty p e A
Ty p e B
WAARSCHUWING!
Als het maximaal toelaatbare
voertuiggewicht of de maximale
asbelasting wordt overschreden
Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval, met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Verhoog de aanbevolen
bandenspanning met 20,0 kPa
(0,2 kg/cm2 of bar, 3 psi).
(→Blz. 501)
• Rijd niet harder dan 100 km/h of niet
harder dan de wettelijke limiet voor
auto's met een aanhangwagen.
Montagepositie voor de trekhaak/
afneembare trekhaak
1519 mm
2519 mm
4.1 Voordat u gaat rijden
200
Page 203 of 522

3894 mm
4559 mm
5379 mm
6387 mm
744 mm
Informatie over banden
• Verhoog de bandenspanning met
20,0 kPa (0,2 kg/cm
2of bar, 3 psi) als
er een aanhangwagen getrokken
wordt. (→Blz. 501)
• Verhoog de bandenspanning van de
aanhangwagen tot de waarde die de
fabrikant van de aanhangwagen
opgeeft voor de combinatie van
aanhangwagengewicht en belading.
Verlichting
Neem voor het plaatsen van
aanhangwagenverlichting contact op
met een erkende dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, aangezien onjuiste
plaatsing de verlichting van de auto kan
beschadigen. Houd u bij het plaatsen
van aanhangwagenverlichting aan de
wettelijke voorschriften in uw land.Inrijden
Toyota raadt het rijden met een
aanhangwagen af gedurende de eerste
800 km als er onderdelen van de
aandrijflijn van de auto vervangen zijn.
Veiligheidscontroles voor het rijden
met een aanhangwagen
• Controleer of de maximale kogeldruk
voor de trekhaak/trekhaak met
afneembare kogel niet overschreden
wordt. Houd er rekening mee dat het
gewicht van de aanhangwagen moet
worden opgeteld bij het gewicht van
de auto. Controleer ook of het totale
gewicht van de auto binnen het
maximaal toegestane gewicht blijft.
(→Blz. 199)
• Controleer of de lading op de
aanhangwagen goed vastgezet is.
• Maak, indien u het achteropkomend
verkeer niet goed kunt zien met de
standaard buitenspiegels, gebruik van
extra buitenspiegels. Stel de armen
van deze extra spiegels aan beide
zijden zo af dat ze altijd maximaal zicht
bieden op de weg achter u.
Onderhoud
• Als met de auto regelmatig met een
aanhangwagen wordt gereden, moet
er vaker onderhoud worden
uitgevoerd omdat de auto zwaarder
belast wordt dan bij het rijden zonder
aanhangwagen.
• Draai nadat er ongeveer 1.000 km
met een aanhangwagen is gereden
alle bouten van de trekhaak nogmaals
vast.
Als de aanhangwagen slingert
Een of meerdere factoren (sterke
zijwind, passerende voertuigen, een
slecht wegdek, enz.) kunnen een
negatieve invloed hebben op de
stabiliteit van de auto met een
aanhangwagen, waardoor instabiliteit
kan worden veroorzaakt.
4.1 Voordat u gaat rijden
201
4
Rijden
Page 204 of 522

• Als de aanhangwagen begint te
slingeren:
–
Pak het stuurwiel stevig vast. Blijf
rechtuit sturen. Probeer de aanhang-
wagen niet onder controle te krijgen
door aan het stuurwiel te draaien.
– Laat het gaspedaal onmiddellijk
maar zeer geleidelijk los om
snelheid te minderen. Ga niet
harder rijden. Rem niet.
Als u geen extreme correcties uitvoert
met sturen of remmen, zullen uw auto en
de aanhangwagen stabiliseren (als de
Trailer Sway Control is ingeschakeld, kan
dit helpen de auto en aanhangwagen te
stabiliseren).
• Zodra de aanhangwagen niet meer
slingert:
– Breng de auto op een veilige plaats
tot stilstand. Laat alle inzittenden
uitstappen.
– Controleer de banden van de auto
en de aanhangwagen.
–
Controleer de lading in de aanhang-
wagen. Controleer of de lading niet is
gaan schuiven. Zorg dat de kogeldruk
in orde is, indien mogelijk.
– Controleer de lading in de auto.
Controleer of de auto niet te zwaar
beladen is nadat de inzittenden zijn
ingestapt.
Als u geen probleem kunt vaststellen, ligt
de snelheid waarbij de aanhangwagen
ging slingeren hoger dan de limiet van de
combinatie auto-aanhangwagen. Rijd
met een lagere snelheid om instabiliteit
te voorkomen. Houd er rekening mee dat
het slingeren van de aanhangwagen
verergert naarmate de rijsnelheid van de
auto hoger is.
OPMERKING
Als de achterbumperversterking van
aluminium is
Controleer of het stalen deel van de
trekhaak niet direct in contact komt met
OPMERKING(Vervolg)
het aluminium.
Als staal en aluminium met elkaar in
contact komen, ontstaat er een reactie
die te vergelijken is met corrosie,
waardoor het desbetreffende gedeelte
verzwakt wordt en er schade kan
ontstaan. Breng daarom op het
contactvlak een roestwerend middel
aan.
Advies
De auto zal anders aanvoelen als u met
een aanhangwagen rijdt. Houd tijdens
het rijden met een aanhangwagen het
volgende in gedachten om een ongeval,
met mogelijk dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg, te voorkomen:
Controleer de elektrische aansluiting
tussen de aanhangwagen en de auto
Breng de auto tot stilstand na een korte
afstand gereden te hebben en controleer,
net als voor het wegrijden, of de
verlichting van de aanhangwagen werkt.
Oefen het rijden met een aanhangwagen
• Oefen het rijden met een
aanhangwagen in een omgeving
zonder of met weinig verkeer, zodat u
leert hoe de combinatie aanvoelt bij
het keren, stoppen en achteruitrijden.
•
Houd tijdens het achteruitrijden het
stuurwiel stevig vast en draai het
stuurwiel rechtsom om de
aanhangwagen naar links te sturen en
linksom om de aanhangwagen naar
rechts te sturen. Verdraai het stuurwiel
altijd geleidelijk om stuurfouten te
voorkomen. Laat iemand u bij het
achteruitrijden begeleiden om de kans
op een ongeval te beperken.
4.1 Voordat u gaat rijden
202
Page 205 of 522

Vergroten van de tussenafstand
Bij een snelheid van 10 km/h moet de
afstand tot uw voorligger minimaal
gelijk zijn aan de totale lengte van uw
auto en de aanhangwagen. Voorkom
plotselinge remmanoeuvres die tot een
slip zouden kunnen leiden. Als de auto in
een slip raakt, zou u de controle over de
auto kunnen verliezen. De kans hierop is
vooral aanwezig tijdens het rijden op
een nat of glad wegdek.
Acceleratie/stuurcommando's/
bochtengedrag
In te krappe bochten kan de
aanhangwagen de auto raken. Reduceer
uw snelheid voordat u een bocht nadert en
neem bochten met een zodanige snelheid
dat plotseling remmen niet nodig is.
Belangrijke punten met betrekking tot
het aansnijden van bochten
De wielen van de aanhangwagen maken
een krappere bocht dan de wielen van de
auto. Snijd bochten daarom ruimer aan
dan u zou doen als u niet met een
aanhangwagen rijdt.
Belangrijke punten met betrekking tot
de stabiliteit
Een slecht wegdek en krachtige zijwind
zullen de wegligging en het rijgedrag
beïnvloeden. Ook bij het inhalen van
bussen of grote vrachtwagens of het
ingehaald worden door dergelijke
voertuigen, kunnen de aanhangwagen
en de auto gaan slingeren. Kijk bij het
rijden langs dergelijke voertuigen
veelvuldig in uw spiegels. Verminder
vaart door voorzichtig het rempedaal in
te trappen zodra u ziet dat de
aanhangwagen gaat slingeren. Houd
tijdens het remmen het stuurwiel altijd
in de rechtuitstand.
Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van
uw auto en de aanhangwagen en zorg
ervoor dat er voldoende tussenafstand
is voordat u van rijstrook verandert.Informatie over de transmissie
Om maximaal te kunnen profiteren van
de motorremwerking en de laadstroom
tijdens het afremmen op de motor, mag
de transmissie niet in stand D staan. Zet
de selectiehendel in stand B.
Als de motor oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een
lange, steile helling bij buitentemperaturen
hoger dan 30°C kan ertoe leiden dat de
motor oververhit raakt. Als de
koelvloeistoftemperatuurmeter aangeeft
dat de motor oververhit raakt, schakel dan
direct de airconditioning uit en breng de
auto op een veilige plaats tot stilstand.
(→
Blz. 489)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen
van de auto en de aanhangwagen.
Activeer de parkeerrem goed en zet de
selectiehendel in stand P.
WAARSCHUWING!
Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk
op. Anders kunnen zich ongevallen
voordoen die tot dodelijk of ernstig
letsel kunnen leiden.
Voorzorgsmaatregelen bij het rijden
met een aanhangwagen
Controleer bij het rijden met een
aanhangwagen of de maximaal
toegestane gewichten niet worden
overschreden. (→Blz. 199)
Voorkomen van een ongeval of letsel
• Auto's met compact reservewiel: Rijd
niet met een aanhangwagen
wanneer het compacte reservewiel
onder uw auto is gemonteerd.
• Auto's met bandenreparatieset: Rijd
niet met een aanhangwagen
wanneer een band is gemonteerd die
is gerepareerd met de
bandenreparatieset.
• Gebruik de volgende systemen niet
bij het rijden met een
aanhangwagen.
4.1 Voordat u gaat rijden
203
4
Rijden
Page 206 of 522

WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Cruise control*
– Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik*
– LTA (Lane Tracing Assist)*
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)*
– BSM (Blind Spot Monitor)*
*
: Indien aanwezig
Rijsnelheid bij het rijden met een
aanhangwagen
Overschrijd de maximum snelheid voor
het rijden met een aanhangwagen niet.
Voor het afrijden van een lange helling
Minder snelheid en schakel terug.
Schakel bij het afdalen van een lange of
steile helling echter niet plotseling
terug.
Werking van het rempedaal
Trap het rempedaal niet veelvuldig of
gedurende een langere periode achtereen
in. Anders kan het remsysteem oververhit
raken of kan de remwerking teruglopen.
OPMERKING
Sluit de aanhangwagenverlichting op
de juiste wijze aan
Onjuiste aansluiting van de
aanhangwagenverlichting kan schade
toebrengen aan het elektrische systeem
van uw auto en een storing veroorzaken.
4.2 Rijprocedures
4.2.1 Startknop
Als u de volgende handelingen uitvoert
terwijl u een elektronische sleutel bij u
hebt, wordt het hybridesysteem gestart
of de stand van het contact veranderd.
Starten van het hybridesysteem
1. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
2. Controleer of de selectiehendel in
stand P staat.
3. Trap het rempedaal stevig in.
en een melding worden op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
Als dit niet wordt weergegeven, kan
het hybridesysteem niet worden
gestart.
4. Druk kort en krachtig op de startknop.
Eén keer kort en stevig indrukken van
de startknop is voldoende om deze te
bedienen. U hoeft de startknop niet
ingedrukt te houden.
Als het controlelampje READY gaat
branden, werkt het hybridesysteem
normaal.
Houd het rempedaal ingetrapt tot het
controlelampje READY brandt.
Het hybridesysteem kan vanuit iedere
stand van het contact worden gestart.
5. Controleer of het controlelampje
READY brandt.
Als het controlelampje READY eerst
knippert en vervolgens blijft branden
en de zoemer klinkt, dan start het
hybridesysteem normaal.
Wanneer het controlelampje READY
uit is, kunt u niet wegrijden.
Als het controlelampje READY brandt,
kunt u wegrijden, zelfs als de
verbrandingsmotor niet draait. (De
benzinemotor start of stopt
automatisch in overeenstemming met
de toestand van de auto.)
4.1 Voordat u gaat rijden
204
Page 207 of 522

Uitschakelen van het hybridesysteem
1. Breng de auto volledig tot stilstand.
2. Activeer de parkeerrem (→blz. 217)
en zet de selectiehendel in stand P
(→blz. 211).
3. Druk op de startknop.
Het hybridesysteem stopt.
4. Laat het rempedaal los en controleer
of de melding ACCESSORY (stand
ACC) op het multi-informatiedisplay
uit is.
Wijzigen van de standen van het
contact
De stand kan worden gewijzigd door op
de startknop te drukken zonder het
rempedaal in te trappen. (De stand
verandert iedere keer dat op de knop
wordt gedrukt.)
1UIT*
De alarmknipperlichten kunnen
worden gebruikt.
Het multi-informatiedisplay wordt
niet weergegeven.
2Stand ACC
Sommige elektrische componenten
zoals het audiosysteem kunnen
worden gebruikt.
ACCESSORY (stand ACC) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay.
3AAN
Alle elektrische componenten
kunnen worden gebruikt.
IGNITION ON (contact AAN) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay.
*: Als de selectiehendel niet in stand P
staat en het hybridesysteem wordt
uitgezet, wordt het contact in plaats van
UIT in stand ACC gezet.
Uitschakelen van het hybridesysteem
met de selectiehendel in een andere
stand dan P
Als de selectiehendel niet in stand P staat
en het hybridesysteem wordt uitgezet,
wordt het contact in plaats van UIT in
stand ACC gezet. Voer de volgende
procedure uit om het contact UIT te
zetten:
1. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
2. Zet de selectiehendel in stand P.
3. Controleer of ACCESSORY (stand
ACC) en “Turn power OFF.” (zet
contact UIT) op het multi-
informatiedisplay worden
weergegeven en druk de startknop
eenmaal in.
4. Controleer of ACCESSORY (stand
ACC) en “Turn power OFF.” (zet
contact UIT) op het multi-
informatiedisplay uit zijn.
Auto power off-functie
Als het contact langer dan 20 minuten in
stand ACC of langer dan een uur AAN
staat (hybridesysteem niet in werking)
terwijl de selectiehendel in stand P is
staat, wordt het contact automatisch UIT
gezet. Deze functie kan het ontladen van
de 12V-accu echter niet helemaal
voorkomen. Laat de auto niet gedurende
langere tijd in stand ACC of AAN staan
terwijl het hybridesysteem niet in
werking is.
4.2 Rijprocedures
205
4
Rijden
Page 208 of 522

Geluiden en trillingen die kenmerkend
zijn voor een hybrideauto
→Blz. 76
Leegraken batterij elektronische sleutel
→Blz. 121
Als de buitentemperatuur laag is,
bijvoorbeeld bij rijden in de winter
Als het hybridesysteem gestart wordt,
knippert het controlelampje READY
mogelijk lang. Bedien de auto niet totdat
het controlelampje READY continu
brandt. Continu branden betekent dat de
auto kan rijden.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 132
Aanwijzing voor de instapfunctie
→Blz. 132
Als het hybridesysteem niet kan
worden ingeschakeld
• De startblokkering is mogelijk niet
uitgeschakeld. (→Blz. 82) Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Controleer of de selectiehendel goed
in stand P staat. Het hybridesysteem
kan niet worden gestart als de
selectiehendel niet in stand P staat.
De melding “Shift to P Position to
Start” (zet de selectiehendel in stand
P om te starten) wordt op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
Stuurslot
Nadat het contact UIT is gezet en de
portieren zijn geopend en gesloten,
wordt het stuurwiel vergrendeld met de
stuurslotfunctie. Als u nogmaals op de
startknop drukt, wordt het stuurslot
automatisch weer uitgeschakeld.Wanneer het stuurslot niet kan
worden ontgrendeld
“Push POWER Switch while Turning The
Steering Wheel in Either Direction.”
(druk de startknop in en draai het
stuurwiel in een willekeurige richting)
wordt op het multi-informatiedisplay
weergegeven.
Controleer of de selectiehendel in stand
P staat. Druk op de startknop terwijl u
het stuurwiel naar links en rechts
beweegt.
Oververhitting van de elektromotor
van het stuurslot voorkomen
Om te voorkomen dat de elektromotor van
het stuurslot oververhit raakt, kan de wer-
king worden onderbroken als het hybride-
systeem in korte tijd herhaaldelijk wordt
in- en uitgeschakeld. Schakel het hybride-
systeem in dat geval niet in of uit. Na
ongeveer 10 seconden zal de elektromotor
van het stuurslot weer functioneren.
Als “Entry & Start System Malfunction.
See Owner’s Manual.” (Storing in
Smart entry-systeem met startknop.
Raadpleeg handleiding) wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto onmiddellijk
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
4.2 Rijprocedures
206