Page 281 of 522

• Motorfietsen die op dezelfde rijstrook
rijden
• Als door omringend verkeer
opgeworpen water of sneeuw de
signalering door de sensor hindert
•
Als de achterzijde van de auto ver
ingezakt is (omdat er zware lading in de
bagageruimte vervoerd wordt, enz.)
• De voorligger heeft een extreem grote
bodemvrijheid
Omstandigheden waaronder de
afstandsregelmodus mogelijk niet
goed werkt
Bedien indien nodig in onderstaande
gevallen het rempedaal (of, afhankelijk
van de situatie, het gaspedaal).
Doordat de sensor voorliggers mogelijk
niet op de juiste manier signaleert, werkt
het systeem mogelijk niet goed.• Als de weg erg bochtig is of de
rijstroken erg smal zijn
• Als u veelvuldig stuurcorrecties moet
uitvoeren of frequent van rijstrook
wisselt
• Als uw voorligger plotseling
decelereert
• Als u op een weg rijdt die wordt
omgeven door een constructie, zoals
in een tunnel of op een ijzeren brug
• Als de rijsnelheid afneemt tot de
ingestelde snelheid na acceleratie van
de auto door intrappen van het
gaspedaal.
4.5.6 Cruise control*
*: Indien aanwezig
Overzicht van functies
Met de cruise control kan een ingestelde
snelheid worden vastgehouden zonder
dat hiervoor het gaspedaal hoeft te
worden ingetrapt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
279
4
Rijden
Page 282 of 522

1Controlelampjes
2Ingestelde snelheid
3Cruise control-schakelaar
Instellen van de rijsnelheid
1. Druk op de toets ON-OFF om de
cruise control in te schakelen.
Het controlelampje cruise control
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Druk nogmaals op de toets om de
cruise control uit te schakelen.
2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewensterijsnelheid (hoger dan ongeveer
30 km/h) en druk de hendel naar
beneden om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
en de ingestelde snelheid worden we-
ergegeven op het
multi-informatiedisplay.
De rijsnelheid op het moment dat de
hendel wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Bedien, om de ingestelde snelheid te
wijzigen, de hendel totdat de gewenste
snelheid wordt bereikt.
1Verhogen van de snelheid
2Verlagen van de snelheid
Fijnafstelling: Beweeg de hendel kort in
de gewenste richting.
Ruime afstelling: Houd de hendel in de
gewenste richting gedrukt.
De ingestelde snelheid wordt als volgt
verhoogd of verlaagd:
Fijnafstelling: Ongeveer 1 km/h
*1of
1 mph*2, telkens als de hendel wordt
bediend.
Ruime afstelling: De ingestelde snelheid
wordt continu verhoogd of verlaagd
totdat de hendel wordt losgelaten.
*1: Wanneer de ingestelde snelheid wordt
getoond in “km/h”
*2: Wanneer de ingestelde snelheid
getoond wordt in “MPH”
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
280
Page 283 of 522

Uitschakelen en hervatten van de
constante-snelheidsregeling
1Door de hendel naar u toe te trekken
wordt de constante-snelheidsregeling
uitgeschakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt.
2Door de hendel omhoog te drukken
wordt de constante-snelheidsregeling
hervat.
Hervatten is echter mogelijk vanaf
een rijsnelheid van hoger dan
ongeveer 30 km/h.
De cruise control kan worden gebruikt
als
• De selectiehendel in stand D staat.
• De rijsnelheid hoger is dan 30 km/h.
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
• Bedien het gaspedaal om te
accelereren. Na het accelereren gaat
de auto weer rijden met de ingestelde
snelheid.
• De ingestelde snelheid kan zelfs
worden verhoogd zonder de cruise
control uit te schakelen, door eerst
naar de gewenste snelheid te
accelereren en vervolgens de hendel
omlaag te drukken om de nieuwe
snelheid in te stellen.Automatisch uitschakelen van de
cruise control
De cruise control wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties:
• De werkelijke rijsnelheid zakt tot meer
dan ongeveer 16 km/h onder de
ingestelde snelheid.
In dit geval blijft de geprogrammeerde
snelheid niet bewaard.
• Werkelijke rijsnelheid is lager dan
ongeveer 30 km/h.
• De VSC is geactiveerd.
• De TRC is gedurende een bepaalde
periode geactiveerd.
• Wanneer de VSC of TRC wordt
uitgeschakeld door de schakelaar VSC
OFF in te drukken.
• Snelheidsbegrenzer is geactiveerd.
(indien aanwezig)
Als “Check Cruise Control System Visit
Your Dealer” (Controleer cruise
control-systeem. Ga naar uw dealer)
wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Druk eenmaal op de toets ON-OFF om
het systeem uit te schakelen en druk
vervolgens opnieuw op de toets om het
systeem in te schakelen. Als er geen
snelheid kan worden geprogrammeerd
of de cruise control direct na het
activeren weer wordt uitgeschakeld, is er
mogelijk een defect in het cruise
control-systeem aanwezig. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de cruise
control voorkomen
Schakel de cruise control uit met de
toets ON-OFF als deze niet wordt
gebruikt.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
281
4
Rijden
Page 284 of 522

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de cruise control
Gebruik de cruise control niet in de
volgende situaties. Als u dat wel doet,
verliest u mogelijk de controle wat kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• In druk verkeer
• Op wegen met scherpe bochten
• Op slingerende wegen
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
•
Op steile afdalingen. Bij het afdalen van
een steile helling kan de rijsnelheid de
ingestelde snelheid overschrijden.
•Bij het rijden met een aanhangwagen
of tijdens het slepen in een noodgeval
4.5.7 Rijmodus selecteren
Afhankelijk van de rijomstandigheden
kan een van de 3 rijmodi worden
geselecteerd.
Selecteren van de rijmodus
Wijzigen van de rijmodus
Voer handelingen uit op het multi-informa-
tiedisplay om de rijmodus te selecteren.
1. Druk op < of > van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
“Drive Mode” (rijmodus).
3.
Druk op∧of∨van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel en
selecteer de rijmodus.
Rijmodi
• NORMAL-modus
Biedt een optimale balans tussen
brandstofverbruik, laag geluidsniveau
en dynamische prestaties. Geschikt voor
rijden in de stad.• SPORT-modus
Regelt het hybridesysteem voor een
snelle en soepele acceleratie. In deze
modus wordt ook het stuurgevoel
gewijzigd, waardoor deze modus
geschikt is voor wanneer wendbaarheid
is gewenst, bijvoorbeeld bij het rijden op
zeer bochtige wegen.
Wanneer de sportmodus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
SPORT op het multi-informatiedisplay
branden.
• ECO-modus
Helpt de bestuurder op
milieuvriendelijke wijze te accelereren
en het brandstofverbruik te verlagen
door een gematigde afstelling van de
smoorklep en door het regelen van de
werking van de airconditioning
(verwarmen/koelen).
Wanneer de ECO-modus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
ECO MODE op het multi-
informatiedisplay branden.
Terwijl de airconditioning wordt
gebruikt, schakelt het systeem
automatisch over naar de ECO-modus
van de airconditioning (→blz. 362),
zodat er tijdens het rijden nog minder
brandstof wordt verbruikt.
Wanneer u de ECO-modus/SPORT-
modus uitschakelt
• Selecteer nogmaals de rijmodus. De
SPORT-modus wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer het contact
UIT wordt gezet.
• De NORMAL-modus en de
ECO-modus worden echter niet
automatisch uitgeschakeld totdat een
andere rijmodus wordt geselecteerd,
zelfs niet als het contact UIT wordt
gezet.
Wisselen van de rijmodus in de
EV-modus
→Blz. 209
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282
Page 285 of 522

4.5.8 Snelheidsbegrenzer*
*: Indien aanwezig
Overzicht van functies
Er kan een gewenste maximumsnelheid
worden ingesteld met de cruise control-
schakelaar. De snelheidsbegrenzer
voorkomt dat de auto de ingestelde
snelheid overschrijdt.
1Controlelampje
2Schakelaar snelheidsbegrenzer
3Ingestelde snelheid
Instellen van de rijsnelheid
1.
Druk op de schakelaar om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Druk nogmaals op de schakelaar om
de snelheidsbegrenzer uit te
schakelen.2. Accelereer of decelereer naar de
gewenste snelheid en druk de hendel
naar beneden om de gewenste
maximumsnelheid in te stellen.
Als de hendel naar beneden wordt
gedrukt wanneer de rijsnelheid lager
is dan 30 km/h, wordt de snelheid
ingesteld op 30 km/h.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
1Verhogen van de snelheid
2Verlagen van de snelheid
Houd de hendel vast tot de gewenste
snelheid bereikt is.
Voor een kleine wijziging van de
ingestelde snelheid druk u de hendel
lichtjes omhoog of omlaag en laat u
hem vervolgens los.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
283
4
Rijden
Page 286 of 522

Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsbegrenzer
1Uitschakelen
Trek de hendel naar u toe om de
snelheidsbegrenzer uit te schakelen.
2Hervatten
Druk de hendel omhoog om het
gebruik van de snelheidsbegrenzer te
hervatten.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
In de volgende situaties overschrijdt de
rijsnelheid de ingestelde snelheid en
lichten de tekens op het display op:
• Wanneer u het gaspedaal volledig
intrapt
• Wanneer u bergaf rijdt (er klinkt ook
een zoemer)Automatische uitschakeling
snelheidsbegrenzer
De ingestelde snelheid wordt
automatisch geannuleerd in een van de
volgende situaties:
• De cruise control wordt ingeschakeld.
• Wanneer het VSC- en/of TRC-systeem
wordt uitgeschakeld door het
indrukken van de schakelaar VSC OFF.
Als “Check Speed Limiter System.”
(controleer snelheidsbegrenzer) op
het multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet het contact UIT en weer
AAN en stel vervolgens de
snelheidsbegrenzer in. Als de
snelheidsbegrenzer niet kan worden
ingesteld, is er mogelijk een storing
aanwezig in het systeem. Laat de auto
nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige, ook al kan er normaal met
de auto worden gereden.
WAARSCHUWING!
Onbedoeld inschakelen van de
snelheidsbegrenzer voorkomen
Laat de snelheidsbegrenzer
uitgeschakeld wanneer deze niet in
gebruik is.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de snelheidsbegrenzer
Gebruik de snelheidsbegrenzer niet in
de volgende situaties. Als u dat wel
doet, kunt u de macht over het stuur
verliezen, waardoor ernstig letsel kan
ontstaan.
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
• Op steile hellingen
• Bij het rijden met een aanhangwagen
of slepen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
284
Page 287 of 522

OPMERKING
Wanneer wordt gewaarschuwd via een
weergave op het instrumentenpaneel
en een zoemer nadat de ingestelde
snelheidslimiet is overschreden
wanneer helling af wordt gereden,
trap dan het rempedaal in om te
decelereren.
4.5.9 BSM (Blind Spot Monitor)*
*: Indien aanwezig
Overzicht van de Blind Spot Monitor
De Blind Spot Monitor is een systeem dat radarsensoren aan de linker en rechter
binnenzijde van de achterbumper gebruikt om de bestuurder te helpen de veiligheid te
controleren bij het wisselen van rijstrook.
1Indicatoren in buitenspiegel
Wanneer een auto wordt
gesignaleerd in de dode hoek van de
buitenspiegels of van achteren snel
de dode hoek nadert, gaat de
indicator in de buitenspiegel aan die
zijde branden. Als de
richtingaanwijzerschakelaar wordt
bediend in de richting van de zijde
waar een auto wordt gesignaleerd,
gaat de indicator in de buitenspiegel
knipperen.
2Controlelampje BSM OFF
Gaat branden wanneer de Blind Spot
Monitor wordt uitgeschakeld.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
285
4
Rijden
Page 288 of 522

In-/uitschakelen van de BSM-functie
1. Druk op < of > van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
Wanneer de BSM-functie wordt
uitgeschakeld, gaat het
controlelampje BSM OFF (→blz. 285)
branden. (Telkens wanneer het
contact UIT en weer AAN wordt gezet,
wordt de BSM-functie automatisch
ingeschakeld.)
De zichtbaarheid van de indicatoren in
de buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de buiten-
spiegels bij fel zonlicht niet goed te zien.
Wanneer “Blind Spot Monitor
Unavailable.” (Blind Spot Monitor niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Water, sneeuw, modder, enz. hopen zich
mogelijk op in de buurt rondom de sensor
in de bumper (→blz. 298).
Wanneer het water, de sneeuw, de
modder, enz. rondom de sensor in de
bumper wordt verwijderd, moet het
systeem weer normaal gaan werken.
Ook werkt mogelijk de sensor niet
normaal bij extreem warm of koud weer.
Wanneer “Blind Spot Monitor System
Malfunction. Visit Your Dealer.”
(Storing in Blind Spot Monitor-systeem.
Ga naar uw dealer) op het
multi-informatiedisplay wordt
weergegeven
Er zit mogelijk een storing in de sensor of
de sensor is niet goed uitgelijnd. Laat de
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 508)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
286