4.5.9 BSM (Blind Spot Monitor)*.....285
4.5.10 Toyota Parking Assist-sensor*. . 301
4.5.11 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*................310
4.5.12 PKSB (Parking Support Brake)*. 315
4.5.13 Parking Support Brake-functie
(voor stilstaande objecten)
*...320
4.5.14 Parking Support Brake-functie
(voor voertuigen die achterlangs
rijden)
*...............323
4.5.15 S-IPA (Simple Intelligent Parking
Assist-systeem)
*..........324
4.5.16 GPF-systeem
(benzineroetfilter)........347
4.5.17 Ondersteunende systemen . . . 348
4.6 Rijtips.....................352
4.6.1 Tips voor rijden met een
hybrideauto.............352
4.6.2Rijdenindewinter .........353
5. Voorzieningen in het interieur
5.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming...........358
5.1.1 Airconditioning...........358
5.1.2 Stuurwielverwarming
*/
stoelverwarming*..........363
5.2 Gebruik van de interieurverlichting . . . 364
5.2.1 Overzicht interieurverlichting . . 364
5.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden . . 366
5.3.1 Overzicht van
opbergmogelijkheden.......366
5.3.2 Voorzieningen in de
bagageruimte............368
5.4 Gebruik van de overige voorzieningen in
hetinterieur .................373
5.4.1 Overige voorzieningen in het
interieur ...............373
6. Onderhoud en verzorging
6.1 Onderhoud en verzorging.........376
6.1.1 Reinigen en beschermen van het
exterieurvanuwauto........376
6.1.2 Reinigen en beschermen van het
interieur ...............379
6.2 Onderhoud..................381
6.2.1 Onderhoud en reparatie......381
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud.......383
6.3.1 Voorzorgsmaatregelen bij zelf uit
te voeren onderhoud........3836.3.2 Motorkap...............385
6.3.3 Plaatsen van een garagekrik....386
6.3.4Motorruimte .............387
6.3.5 12V-accu (M20A-FXS motor) . . . 395
6.3.6 Banden................397
6.3.7 Bandenspanning..........410
6.3.8Velgen.................411
6.3.9 Interieurfilter............412
6.3.10 Ventilatieopening en filter
batterijpakket (tractiebatterij) . 414
6.3.11 Batterij elektronische sleutel . . 417
6.3.12 Controleren en vervangen van
zekeringen.............419
6.3.13 Lampen...............422
7.Bij problemen
7.1 Belangrijke informatie...........434
7.1.1 Alarmknipperlichten........434
7.1.2 Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . 434
7.1.3 Als de auto onder water staat of het
water op de weg stijgt.......435
7.2 Stappen die genomen moeten worden in
noodgevallen................436
7.2.1 Als uw auto moet worden
gesleept...............436
7.2.2 Als u denkt dat er iets mis is....439
7.2.3 Als een waarschuwingslampje gaat
branden of een waarschuwingszo
emer klinkt..............439
7.2.4 Als er een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven........446
7.2.5 Als de auto een lekke band heeft
(auto's met bandenreparatieset) . 451
7.2.6 Als uw auto een lekke band heeft
(auto's met een reservewiel) . . . 468
7.2.7 Als het hybridesysteem niet kan
worden gestart...........477
7.2.8 Als de elektronische sleutel niet
goed werkt..............478
7.2.9 Als de 12V-accu is ontladen....479
7.2.10 Als uw auto oververhit raakt . . . 484
7.2.11 Als de auto vast komt te zitten . 488
8. SPECIFICATIES
8.1 Specificaties.................490
8.1.1 Onderhoudsgegevens (brandstof,
oliepeil, enz.).............490
8.1.2 Informatie over brandstof.....497
3
1
2
3
4
5
6
7
8
3Tellers blz. 107
Aflezen van de tellers/instellen van
de helderheid van de
dashboardverlichting blz. 107, blz.
111
Waarschuwingslampjes/
controlelampjes blz. 100
Als de waarschuwingslampjes gaan
branden blz. 449
4Multi-informatiedisplay blz. 109
Als er een waarschuwingsmelding of
indicator verschijnt blz. 449
5Richtingaanwijzerschakelaar blz. 216
Lichtschakelaar blz. 221
Koplampen/parkeerlichten
voor/achterlichten/dagrijverlichting
blz. 221
Mistlampen voor
*1/mistachterlicht
blz. 227
6Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers
blz. 228
Schakelaar achterruitenwisser en
-sproeier blz. 230
Gebruik blz. 228, blz. 230
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof
blz. 397
Koplampsproeiers
*1blz. 228
7Schakelaar alarmknipperlichten blz.
437
8Ontgrendelingshendel motorkap blz.
388
9Ontgrendelingshendel
stuurverstelling blz. 185
10Airconditioning blz. 359
Gebruik blz. 359
Achterruitverwarming blz. 361
Stoelverwarming
*1blz. 365
11Navigatie-/multimediasysteem*1, 2
Energiemonitor/verbruiksscherm blz.
114
*1: Indien aanwezig
*2: Raadpleeg bij auto's met een navigatie-/multimediasysteem de handleiding voor het
navigatie-/multimediasysteem of de handleiding voor het multimediasysteem.
OVERZICHT MET AFBEELDINGEN
11
OVERZICHT MET AFBEELDINGEN
3Tellers blz. 107
Aflezen van de tellers/instellen van
de helderheid van de
dashboardverlichting blz. 107, blz.
111
Waarschuwingslampjes/
controlelampjes blz. 100
Als de waarschuwingslampjes gaan
branden blz. 449
4Multi-informatiedisplay blz. 109
Als er een waarschuwingsmelding of
indicator verschijnt blz. 449
5Richtingaanwijzerschakelaar blz. 216
Lichtschakelaar blz. 221
Koplampen/parkeerlichten
voor/achterlichten/dagrijverlichting
blz. 221
Mistlampen voor
*1/mistachterlicht
blz. 227
6Schakelaar ruitenwissers en -sproeiers
blz. 228
Schakelaar achterruitenwisser en
-sproeier blz. 230
Gebruik blz. 228, blz. 230
Bijvullen van ruitensproeiervloeistof
blz. 397
7Schakelaar alarmknipperlichten blz.
437
8Ontgrendelingshendel motorkap blz.
388
9Ontgrendelingshendel
stuurverstelling blz. 185
10Airconditioning blz. 359
Gebruik blz. 359
Achterruitverwarming blz. 361
Stoelverwarming
*1blz. 365
11Navigatie-/multimediasysteem*1, 2
Energiemonitor/verbruiksscherm blz.
114
*1: Indien aanwezig
*2: Raadpleeg bij auto's met een navigatie-/multimediasysteem de handleiding voor het
navigatie-/multimediasysteem of de handleiding voor het multimediasysteem.
OVERZICHT MET AFBEELDINGEN
16
Vergroten van de tussenafstand
Bij een snelheid van 10 km/h moet de
afstand tot uw voorligger minimaal
gelijk zijn aan de totale lengte van uw
auto en de aanhangwagen. Voorkom
plotselinge remmanoeuvres die tot een
slip zouden kunnen leiden. Als de auto in
een slip raakt, zou u de controle over de
auto kunnen verliezen. De kans hierop is
vooral aanwezig tijdens het rijden op
een nat of glad wegdek.
Acceleratie/stuurcommando's/
bochtengedrag
In te krappe bochten kan de
aanhangwagen de auto raken. Reduceer
uw snelheid voordat u een bocht nadert en
neem bochten met een zodanige snelheid
dat plotseling remmen niet nodig is.
Belangrijke punten met betrekking tot
het aansnijden van bochten
De wielen van de aanhangwagen maken
een krappere bocht dan de wielen van de
auto. Snijd bochten daarom ruimer aan
dan u zou doen als u niet met een
aanhangwagen rijdt.
Belangrijke punten met betrekking tot
de stabiliteit
Een slecht wegdek en krachtige zijwind
zullen de wegligging en het rijgedrag
beïnvloeden. Ook bij het inhalen van
bussen of grote vrachtwagens of het
ingehaald worden door dergelijke
voertuigen, kunnen de aanhangwagen
en de auto gaan slingeren. Kijk bij het
rijden langs dergelijke voertuigen
veelvuldig in uw spiegels. Verminder
vaart door voorzichtig het rempedaal in
te trappen zodra u ziet dat de
aanhangwagen gaat slingeren. Houd
tijdens het remmen het stuurwiel altijd
in de rechtuitstand.
Passeren van andere auto's
Houd rekening met de totale lengte van
uw auto en de aanhangwagen en zorg
ervoor dat er voldoende tussenafstand
is voordat u van rijstrook verandert.Informatie over de transmissie
Om maximaal te kunnen profiteren van
de motorremwerking en de laadstroom
tijdens het afremmen op de motor, mag
de transmissie niet in stand D staan. Zet
de selectiehendel in stand B.
Als de motor oververhit raakt
Het rijden met een aanhangwagen op een
lange, steile helling bij buitentemperaturen
hoger dan 30°C kan ertoe leiden dat de
motor oververhit raakt. Als de
koelvloeistoftemperatuurmeter aangeeft
dat de motor oververhit raakt, schakel dan
direct de airconditioning uit en breng de
auto op een veilige plaats tot stilstand.
(→
Blz. 489)
Bij het parkeren
Plaats altijd wielblokken onder de wielen
van de auto en de aanhangwagen.
Activeer de parkeerrem goed en zet de
selectiehendel in stand P.
WAARSCHUWING!
Volg alle aanwijzingen in dit hoofdstuk
op. Anders kunnen zich ongevallen
voordoen die tot dodelijk of ernstig
letsel kunnen leiden.
Voorzorgsmaatregelen bij het rijden
met een aanhangwagen
Controleer bij het rijden met een
aanhangwagen of de maximaal
toegestane gewichten niet worden
overschreden. (→Blz. 199)
Voorkomen van een ongeval of letsel
• Auto's met compact reservewiel: Rijd
niet met een aanhangwagen
wanneer het compacte reservewiel
onder uw auto is gemonteerd.
• Auto's met bandenreparatieset: Rijd
niet met een aanhangwagen
wanneer een band is gemonteerd die
is gerepareerd met de
bandenreparatieset.
• Gebruik de volgende systemen niet
bij het rijden met een
aanhangwagen.
4.1 Voordat u gaat rijden
203
4
Rijden
Als een waarschuwingsmelding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay
Een van de systemen is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar of er is mogelijk sprake van een
storing in het betreffende systeem.
• Voer in de volgende situaties de in de tabel aangegeven acties uit. Als wordt
gesignaleerd dat weer aan de normale werkingsvoorwaarden wordt voldaan, verdwijnt
de melding en werkt het systeem weer normaal.
Neem, als de melding niet verdwijnt, contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Situatie Handelingen
Als het gedeelte rondom een camera bedekt
is met vuil, vocht (condens, ijs, enz.) of andere
verontreinigingenVerwijder het vuil e.d. met behulp van de rui-
tenwissers en de airco. (→Blz. 360)
Als de temperatuur rondom de camera voor
niet binnen het werkingsbereik ligt, bijvoor-
beeld doordat de auto in de zon of een zeer
koude omgeving staatAls de camera voor heet is, bijvoorbeeld door-
dat de auto in de zon heeft gestaan, maak dan
gebruik van de airconditioning om het ge-
deelte rondom de camera voor af te koelen.
Als bij het parkeren van de auto gebruik is
gemaakt van een zonnescherm, kan bij be-
paalde typen zonnescherm door het zonlicht
dat door het oppervlak ervan wordt gereflec-
teerd de temperatuur van de camera voor ex-
treem hoog oplopen.
Als de camera voor koud is, bijvoorbeeld
doordat de auto in een zeer koude omgeving
heeft gestaan, maak dan gebruik van het air-
conditioningsysteem om het gedeelte
rondom te camera voor op te warmen.
Het gedeelte vóór de camera voor wordt af-
gedekt, bijvoorbeeld doordat de motorkap is
geopend of doordat een sticker op het ge-
deelte van de voorruit vóór de camera voor is
geplakt.Sluit de motorkap, verwijder de sticker, enz.,
zodat de camera voor niet meer wordt afge-
dekt.
Wanneer “Pre-Collision System Radar in self
calibration Unavailable See owner’s manual.”
(Zelfkalibratie radar Pre-Crash Safety-
systeem niet beschikbaar, zie handleiding)
wordt weergegeven.Controleer of er materialen op de radar of de
afdekking van de radar zijn bevestigd en ver-
wijder deze zo nodig.
• Als in de volgende situaties de situatie is gewijzigd (of enige tijd met de auto is
gereden) en wordt gesignaleerd dat weer aan de normale werkingsvoorwaarden wordt
voldaan, verdwijnt de melding en werkt het systeem weer normaal.
Neem, als de melding niet verdwijnt, contact op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Als de temperatuur rondom de camera voor niet binnen het werkingsbereik ligt,
bijvoorbeeld doordat de auto in de zon of een zeer koude omgeving staat
• Als de camera voor geen objecten voor de auto kan detecteren, zoals 's nachts op een
onverlichte weg, bij sneeuw, bij mist of als er fel licht in de camera voor schijnt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
243
4
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van de cruise control
Gebruik de cruise control niet in de
volgende situaties. Als u dat wel doet,
verliest u mogelijk de controle wat kan
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• In druk verkeer
• Op wegen met scherpe bochten
• Op slingerende wegen
• Op gladde wegen, bijvoorbeeld
wegen die nat zijn of bedekt zijn met
ijs of sneeuw
•
Op steile afdalingen. Bij het afdalen van
een steile helling kan de rijsnelheid de
ingestelde snelheid overschrijden.
•Bij het rijden met een aanhangwagen
of tijdens het slepen in een noodgeval
4.5.7 Rijmodus selecteren
Afhankelijk van de rijomstandigheden
kan een van de 3 rijmodi worden
geselecteerd.
Selecteren van de rijmodus
Wijzigen van de rijmodus
Voer handelingen uit op het multi-informa-
tiedisplay om de rijmodus te selecteren.
1. Druk op < of > van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
2. Druk op∧of∨van de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
“Drive Mode” (rijmodus).
3.
Druk op∧of∨van de bedieningstoetsen
van het instrumentenpaneel en
selecteer de rijmodus.
Rijmodi
• NORMAL-modus
Biedt een optimale balans tussen
brandstofverbruik, laag geluidsniveau
en dynamische prestaties. Geschikt voor
rijden in de stad.• SPORT-modus
Regelt het hybridesysteem voor een
snelle en soepele acceleratie. In deze
modus wordt ook het stuurgevoel
gewijzigd, waardoor deze modus
geschikt is voor wanneer wendbaarheid
is gewenst, bijvoorbeeld bij het rijden op
zeer bochtige wegen.
Wanneer de sportmodus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
SPORT op het multi-informatiedisplay
branden.
• ECO-modus
Helpt de bestuurder op
milieuvriendelijke wijze te accelereren
en het brandstofverbruik te verlagen
door een gematigde afstelling van de
smoorklep en door het regelen van de
werking van de airconditioning
(verwarmen/koelen).
Wanneer de ECO-modus wordt
geselecteerd, gaat het controlelampje
ECO MODE op het multi-
informatiedisplay branden.
Terwijl de airconditioning wordt
gebruikt, schakelt het systeem
automatisch over naar de ECO-modus
van de airconditioning (→blz. 362),
zodat er tijdens het rijden nog minder
brandstof wordt verbruikt.
Wanneer u de ECO-modus/SPORT-
modus uitschakelt
• Selecteer nogmaals de rijmodus. De
SPORT-modus wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer het contact
UIT wordt gezet.
• De NORMAL-modus en de
ECO-modus worden echter niet
automatisch uitgeschakeld totdat een
andere rijmodus wordt geselecteerd,
zelfs niet als het contact UIT wordt
gezet.
Wisselen van de rijmodus in de
EV-modus
→Blz. 209
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
282
• Auto's met zijsensoren: Het stuurwiel
wordt ongeveer 90° of meer gedraaid
Als “Parking assist unavailable. Clean
parking assist sensor” (Parking Assist
niet beschikbaar. Reinig Parking
Assist-sensor) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
Mogelijk is een van de sensoren bedekt
met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of vuil.
Verwijder dan het ijs, de sneeuw, het vuil
e.d. van de sensor om te zorgen dat het
systeem weer normaal werkt.
Ook wordt er bij lage temperaturen
mogelijk een waarschuwingsmelding
weergegeven doordat zich ijs vormt op
een sensor en een sensor daardoor
mogelijk geen obstakels signaleert.
Zodra het ijs smelt, zal het systeem weer
normaal werken.
Als “Parking assist Malfunction Visit
your dealer” (Storing in Parking Assist.
Ga naar uw dealer) wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay
Het systeem werkt mogelijk niet door
een storing in een sensor.
Laat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Detectie-informatie sensoren
Tijdens het gebruik kunnen zich de
volgende situaties voordoen:
• De sensoren signaleren mogelijk
alleen objecten die zich dicht bij de
voor- of achterbumper bevinden.
• Afhankelijk van de vorm van het
object en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of kan
detectie niet mogelijk zijn.
• Obstakels worden mogelijk niet
gesignaleerd als ze zich te dicht bij de
sensor bevinden.
•
Tussen het signaleren van een object en
de weergave zit een kleine vertraging.
Ook als er met lage snelheid wordtgereden, bestaat de mogelijkheid dat
het object binnen het detectiegebied
van de sensoren komt voordat het
display wordt weergegeven en het
waarschuwingssignaal hoorbaar is.
•Het kan moeilijk zijn om de zoemer te
horen als het audiosysteem hard staat of
als de luchtcirculatie van de
airconditioning veel geluid produceert.
• De zoemer is mogelijk moeilijk te
horen doordat zoemers van andere
systemen klinken.
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door het systeem
Door de vorm van het object kan de
sensor het mogelijk niet signaleren. Let
goed op bij de volgende objecten:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen
die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage objecten
•
Hoge obstakels waarbij het bovenste
deel uitsteekt in de richting van uw auto
Mogelijk worden mensen die bepaalde
soorten kleding dragen niet gesignaleerd.
Waarschuwingsfunctie obstakel
(auto's met zijsensoren)
Wanneer een obstakel zich aan de zijkant
vandeautoophettrajectvandeauto
bevindt terwijl de auto naar voren of
achteren rijdt, informeert deze functie de
bestuurder m.b.v. het display en de zoemer.
1Obstakel
2Berekend traject auto
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
305
4
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het vervangen van de wielen of
banden.
WAARSCHUWING!
Omgaan met banden en
wielophanging
Problemen met de banden of
wijzigingen aan de wielophanging
hebben een negatief effect op de
ondersteunende systemen en kunnen
een storing veroorzaken.
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot Trailer Sway Control
Het Trailer Sway Control-systeem kan
het slingeren van de aanhangwagen
niet in alle gevallen verminderen.
Afhankelijk van diverse factoren,
waaronder de staat van de auto, de
aanhangwagen, het wegoppervlak en
de omgeving waarin wordt gereden,
kan het Trailer Sway Control-systeem
minder goed werken. Raadpleeg de
handleiding van uw aanhangwagen
voor meer informatie over het op de
juiste wijze trekken van uw
aanhangwagen.
Als de aanhangwagen slingert
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan resulteren
in dodelijk of ernstig letsel.
• Pak het stuurwiel stevig vast. Blijf
rechtuit sturen. Probeer de
aanhangwagen niet onder controle
te krijgen door aan het stuurwiel te
draaien.
• Laat het gaspedaal onmiddellijk maar
zeer geleidelijk los om snelheid te
minderen. Ga niet harder rijden. Rem
niet.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Als u geen extreme correcties uitvoert
met sturen of remmen, zullen uw auto
en de aanhangwagen stabiliseren.
(→Blz. 201)
4.6 Rijtips
4.6.1 Tips voor rijden met een
hybrideauto
Besteed aandacht aan de volgende
punten om zuinig en milieuvriendelijk
te rijden:
Gebruik van de ECO-rijmodus
Bij gebruik van de ECO-rijmodus kan het
koppel dat correspondeert met de mate
waarin het gaspedaal wordt ingetrapt
geleidelijker worden afgegeven dan
onder normale omstandigheden.
Bovendien wordt de werking van de
airconditioning (verwarmen/koelen)
geminimaliseerd zodat er minder
brandstof verbruikt wordt. (→Blz. 282)
Gebruik van de
hybridesysteemindicator
Milieubewust rijden is mogelijk door de
hybridesysteemindicator binnen de
Eco-zone te houden. (→Blz. 108)
Bedienen van de selectiehendel
Zet de selectiehendel in stand D als u
moet wachten bij een verkeerslicht of als
u in druk verkeer rijdt. Zet de
selectiehendel in stand P als de auto
geparkeerd staat. Als u stand N gebruikt,
is er geen positief effect op het
brandstofverbruik. In stand N werkt de
benzinemotor, maar kan er geen
elektriciteit worden opgewekt. Ook bij
gebruik van de airconditioning, enz.
wordt het vermogen van het
batterijpakket (tractiebatterij) verbruikt.
Bedienen van het gaspedaal/rempedaal
• Rijd zo vloeiend mogelijk. Voorkom
onnodig snel accelereren en hard
remmen. Wanneer geleidelijk wordt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
352