WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Plaatsen van elektronische
apparatuur als een mobiele
tweewegradio (zend-/
ontvanginstallatie) of CD-speler
Als de SRS-airbags worden geactiveerd
• U kunt lichte schaafplekken,
brandwonden, kneuzingen, e.d.
oplopen als gevolg van de zeer hoge
snelheid waarmee de airbags worden
geactiveerd door hete gassen.
• Er is een luide knal hoorbaar en er
komt wit poeder vrij.
• Gedurende enkele minuten na het
activeren van de airbags kunnen de
onderdelen van de airbagmodule
(stuurwielnaaf, afdekkap airbag en
ontstekingsmechanisme) evenals de
voorstoelen, delen van de voor- en
achterstijlen en de daklijstbekleding
nog heet zijn. De airbag zelf kan ook
heet zijn.
• De voorruit kan barsten.
• Het hybridesysteem wordt uitgezet en
de brandstoftoevoer naar de motor
wordt gestopt. (→Blz. 78)
• Bij een eCall-abonnement verzendt
het systeem in de volgende situaties
automatisch een noodoproep naar het
controlecentrum. De locatie van de
auto wordt doorgegeven (zonder dat
de toets SOS hoeft te worden
ingedrukt) en een medewerker zal
proberen om met de inzittenden te
praten om de ernst van de situatie
vast te stellen en te bepalen of hulp
nodig is. Als de inzittenden niet in
staat zijn om te communiceren,
behandelt de medewerker de oproep
automatisch als een noodgeval en
schakelt hij of zij de noodzakelijke
hulpdiensten in. (→Blz. 58)
– Een airbag is geactiveerd.
– Een gordelspanner is geactiveerd.
– De auto is betrokken bij een
ernstige aanrijding van achteren.Voorwaarden voor activering van de
airbags (airbags voor)
• De airbags voor worden geactiveerd
als een bepaalde drempelwaarde
wordt overschreden (vergelijkbaar
met een frontale aanrijding met een
snelheid van ongeveer 20 - 30 km/h
tegen een muur die niet kan bewegen
of vervormen).
Deze drempelsnelheid kan in de
volgende situaties echter veel hoger
liggen:
– Wanneer de auto iets raakt dat kan
bewegen en/of vervormen, zoals
een geparkeerde auto of
lantaarnpaal
– Wanneer de auto betrokken raakt bij
een ongeval waarbij de neus van de
auto onder een vrachtwagen
terechtkomt
• Afhankelijk van het type aanrijding
worden mogelijk alleen de
gordelspanners geactiveerd.
Voorwaarden voor activering van de
SRS-airbags (SRS side airbags en
curtain airbags)
• De side airbags en curtain airbags
worden geactiveerd als een bepaalde
drempelwaarde wordt overschreden
(vergelijkbaar met ter plaatse van het
passagierscompartiment aangereden
worden met een snelheid van
ongeveer 20 - 30 km/h door een
ongeveer 1.500 kg wegend voertuig,
komend vanuit een richting die haaks
staat op de positie van de auto).
• Beide curtain airbags worden mogelijk
ook geactiveerd bij een zware frontale
aanrijding.
1 .1 Voor een veilig gebruik
33
1
Veiligheid en beveiliging
Aan boord van een vliegtuig
Zorg ervoor dat u aan boord van een
vliegtuig niet op de toetsen van de
elektronische sleutel drukt. Zorg ervoor
dat de toetsen niet per ongeluk ingedrukt
kunnen worden als u de elektronische
sleutel in bijvoorbeeld een tas hebt
opgeborgen. Bij het indrukken van de
toetsen kan de elektronische sleutel
radiogolven uitzenden die de bediening
van het vliegtuig kunnen beïnvloeden.
Omstandigheden die de werking van
het Smart entry-systeem met
startknop beïnvloeden
→Blz. 132
Leegraken batterij elektronische sleutel
• De standaard levensduur van de
batterij is1-2jaar.
• Als de batterij bijna leeg is, klinkt een
waarschuwingssignaal in de auto en
wordt er een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay als het
hybridesysteem wordt uitgeschakeld.
• Omdat de elektronische sleutel altijd
radiogolven ontvangt, raakt de
batterij ook ontladen wanneer de
elektronische sleutel niet wordt
gebruikt. De volgende symptomen
geven aan dat de batterij van de
elektronische sleutel mogelijk
ontladen is. Vervang de batterij indien
nodig. (→Blz. 420)
– Het Smart entry-systeem met
startknop of de afstandsbediening
werkt niet.
– Het detectiegebied wordt kleiner.
– Het ledcontrolelampje in de sleutel
gaat niet branden.
De batterij kan door de gebruiker worden
vervangen. (→Blz. 420) De sleutel kan bij
het vervangen van de batterij echter
beschadigd raken. Het verdient daarom
aanbeveling om de batterij te laten
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur ofeen andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Houd, om de levensduur van de
batterij niet nodeloos te bekorten, de
elektronische sleutel op een afstand
van minimaal 1 m van de volgende
elektrische apparaten met een
magnetisch veld:
– Televisietoestellen
– Computers
– Mobiele telefoons, draadloze
telefoons en batterijladers
– Oplaadapparatuur voor draadloze
en mobiele telefoons
– Tafellampen
– Inductiekookplaten
Als de sleutelbatterij volledig leeg is
→Blz. 420
Bevestiging van het aantal
geregistreerde sleutels
Het aantal al geregistreerde sleutels kan
worden bevestigd. Neem voor meer
informatie contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Als een verkeerde sleutel wordt
gebruikt
Bij sommige uitvoeringen zal de
slotcilinder vrij kunnen draaien.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
De instellingen (bijvoorbeeld van de
afstandsbediening) kunnen worden
gewijzigd. (Systemen met mogelijkheden
voor persoonlijke voorkeursinstellingen:
→blz. 503)
Verklaring voor de afstandsbediening
→Blz. 135
3.1 Gebruik van de sleutel
121
3
Bediening van elk onderdeel
OPMERKING
Voorkomen van beschadiging van de
sleutel
• Laat de sleutels niet vallen, stel ze niet
bloot aan sterke schokken en buig ze
niet.
• Stel de sleutels niet langdurig bloot
aan hoge temperaturen.
• Voorkom dat de sleutels nat worden
en reinig ze niet in een ultrasoon
reinigingsbad of iets dergelijks.
• Bevestig geen metaalhoudende of
magnetische voorwerpen aan de
sleutels en houd de sleutels uit de
buurt van dergelijke voorwerpen.
• Haal de sleutels niet uit elkaar.
•
Plak geen stickers o.i.d. op het oppervlak
van de elektronische sleutel.
• Houd de sleutels uit de buurt van
apparaten die magnetische velden
opwekken (bijvoorbeeld
televisietoestellen, audiosystemen,
inductiekookplaten en medische
apparatuur, zoals laagfrequente
therapeutische uitrusting).
• Houd de sleutels uit de buurt van
medische apparatuur, zoals
laagfrequente therapeutische
uitrusting en therapeutische
apparaten met microgolven, en zorg
ervoor dat u de sleutels niet bij u
draagt als u medische hulp ontvangt.
De elektronische sleutel bij u dragen
Houd de elektronische sleutel altijd ten
minste 10 cm uit de buurt van
ingeschakelde elektrische apparaten.
Radiogolven die worden uitgezonden
door elektrische apparaten die zich
minder dan 10 cm van de elektronische
sleutel vandaan bevinden, kunnen de
correcte werking van de sleutel
hinderen.
In geval van storingen in het Smart
entry-systeem met startknop of
andere problemen met de sleutel
Breng uw auto, inclusief alle elektronische
sleutels die bij uw auto zijn geleverd, naar
OPMERKING(Vervolg)
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Wanneer u een elektronische sleutel
verliest
Als de elektronische sleutel zoek blijft,
wordt het risico aanzienlijk groter dat de
auto wordt gestolen. Ga onmiddellijk met
alle overgebleven elektronische sleutels
die bij uw auto zijn geleverd naar een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
3.2 Openen, sluiten en
vergrendelen van de
portieren
3.2.1 Portieren
Van buitenaf ontgrendelen en
vergrendelen van de portieren
Instapfunctie (auto's met Smart
entry-systeem, startknop en
instapfunctie)
Zorg dat u de elektronische sleutel bij u
hebt om deze functie in te kunnen
schakelen.
1Pak de voorportiergreep vast om alle
portieren te ontgrendelen.*
Zorg ervoor dat u de sensor aan de
achterzijde van de portiergreep
aanraakt.
3.1 Gebruik van de sleutel
122
Bij het starten van het
hybridesysteem of veranderen van de
standen van het contactHet systeem werkt als de elektronische
sleutel zich in de auto bevindt.
Alarmfuncties en waarschuwingsmeldingen
Een combinatie van in en buiten de auto hoorbare zoemers en waarschuwingsmeldingen
op het multi-informatiedisplay zorgen ervoor dat diefstal van de auto en ongelukken door
een onjuiste bediening worden voorkomen. Neem de juiste maatregelen op basis van de
weergegeven melding.
In onderstaande tabel worden de omstandigheden en de correctieprocedures beschreven
in die gevallen waarin alleen een alarm klinkt.
Alarm Situatie Correctieprocedure
De buiten de auto hoorbare
zoemer klinkt eenmaal gedu-
rende 5 secondenEr is geprobeerd de auto te
vergrendelen terwijl er nog
een portier geopend was.Sluit alle portieren en ver-
grendel ze opnieuw.
De zoemer in het interieur
klinkt herhaaldelijkHet contact werd in stand
ACC gezet terwijl het bestuur-
dersportier was geopend (of
het bestuurdersportier werd
geopend terwijl het contact in
stand ACC stond).Zet het contact UIT en sluit
het bestuurdersportier.
Als “Entry & Start System Malfunction.
See Owner’s Manual.” (Storing in Smart
entry-systeem met startknop. Raadpleeg
handleiding) wordt weergegeven op het
multi-informatiedisplay
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto onmiddellijk nakij-
ken door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Energiebesparende functie
De energiebesparende functie wordt
geactiveerd om te voorkomen dat de
batterij van de elektronische sleutel en de
12V-accu leeg raken wanneer de auto
gedurende langere tijd niet wordt gebruikt.
•In de volgende situaties kan het enige
tijd duren voordat de portieren met het
Smart entry-systeem met startknop
ontgrendeld kunnen worden.
– De elektronische sleutel bevindt
zich gedurende 10 minuten of
langer binnen een afstand van 2 m
van de auto.
– Het Smart entry-systeem met
startknop is gedurende 5 dagen of
langer niet gebruikt.•
Als het Smart entry-systeem met
startknop gedurende 14 dagen of langer
niet gebruikt is, kunnen de portieren
alleen via het bestuurdersportier
worden ontgrendeld. Houd in dat geval
de greep van het bestuurdersportier
vast of gebruik de afstandsbediening of
de mechanische sleutel om de portieren
te ontgrendelen.
Energiebesparende functie voor de
batterij van de elektronische sleutel
Wanneer de energiebespaarmodus is
ingeschakeld, loopt de batterij veel
minder snel leeg omdat de ontvangst
van radiogolven door de elektronische
sleutel wordt gestopt.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
131
3
Bediening van elk onderdeel
Druktwee keer in terwijl uingedrukt houdt. Controleer of het
controlelampje van de elektronische
sleutel 4 keer knippert.
Het Smart entry-systeem met startknop
kan niet worden gebruikt als de
energiebespaarmodus is ingeschakeld.
Druk op een van de toetsen van de
elektronische sleutel om de functie te
annuleren.
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
Het Smart entry-systeem met startknop
maakt gebruik van zwakke radiogolven.
In de volgende situaties kunnen
storingen optreden in de communicatie
tussen de elektronische sleutel en de
auto, waardoor het Smart entry-systeem
met startknop, de afstandsbediening en
de startblokkering mogelijk niet goed
werken: (Oplossingen:→blz. 478)
• Wanneer de batterij van de
elektronische sleutel leeg is
• In de buurt van een televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven of
andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
• Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos communicatiemiddel
bij u draagt
• Wanneer de elektronische sleutel
tegen een van de volgende metalen
voorwerpen wordt gehouden of
erdoor wordt bedekt
– Kaarten met aluminiumfolie
– Sigarettenpakjes met
aluminiumfolie erin
– Metalen portemonnees of tassen
– Muntgeld
– Metalen handwarmers
– Media zoals CD's en DVD's
• Als er andere sleutels met
afstandsbediening (die radiogolven
uitzenden) in de buurt gebruikt
worden• Als u de elektronische sleutel bij u
draagt samen met de volgende
apparaten die radiogolven uitzenden
– Een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of
andere draadloze
communicatiemiddelen
– Een andere elektronische sleutel of
afstandsbediening die radiogolven
uitzendt
– Computers of pda's
– Digitale audioapparatuur
– Draagbare spelcomputers
• Als een metalen coating of metalen
voorwerpen aan de achterruit zijn
bevestigd
• Wanneer de elektronische sleutel in
de buurt van een batterijlader of
elektronische apparaten wordt
gehouden
• Tijdens het parkeren bij een
parkeermeter
Aanwijzing voor de instapfunctie
• Zelfs als de elektronische sleutel zich
binnen het detectiegebied bevindt,
werkt het systeem in de volgende
gevallen mogelijk niet juist:
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de ruit of
buitenportiergreep, te dicht bij de
grond of te hoog als de portieren
worden vergrendeld of ontgrendeld.
– De elektronische sleutel bevindt
zich te dicht bij de grond of op een
hoge plaats, of te dicht bij het
midden van de achterbumper, als de
achterklep wordt geopend.
– De elektronische sleutel ligt op het
dashboard, op de vloer of in een
portiervak of het dashboardkastje
wanneer het hybridesysteem wordt
gestart of de stand van het contact
wordt gewijzigd.
• Laat de elektronische sleutel niet
boven op het dashboard of in de buurt
van de portiervakken liggen wanneer
u de auto verlaat. Afhankelijk van de
ontvangst van de radiogolven wordt
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
132
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
beïnvloeding van elektronische
apparatuur
• Mensen met geïmplanteerdepacemakers, CRT-pacemakers of
geïmplanteerde hartdefibrillatoren
moeten voldoende afstand bewaren
tot de antennes van het Smart
entry-systeem met startknop.
(→Blz. 130) De radiogolven kunnen
de werking van dergelijke
apparatuur beïnvloeden. Indien
nodig kan de instapfunctie worden
uitgeschakeld. Neem voor meer
informatie over bijvoorbeeld de
frequentie van de radiogolven en de
momenten waarop deze worden
uitgezonden, contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige. Raadpleeg
WAARSCHUWING!(Vervolg)
vervolgens uw arts om na te gaan of
de instapfunctie moet worden
uitgeschakeld.
• Gebruikers van elektrische medische apparatuur anders dan
geïmplanteerde pacemakers,
CRT-pacemakers en geïmplanteerde
hartdefibrillatoren moeten contact
opnemen met de fabrikant van deze
producten om te informeren of
radiosignalen invloed uitoefenen op
de werking van deze apparatuur.
Radiogolven kunnen onverwachte
effecten hebben op de werking van
dergelijke medische apparatuur.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het uitschakelen van de instapfunctie.
3.2 Openen, sluiten en vergrendelen van de portieren
179
3
Bediening van elk onderdeel
– Bij het rijden door of onder objecten
die in contact kunnen komen met
uw auto, zoals hoog gras,
boomtakken of een spandoek
– Bij het rijden door stoom of rook
– Wanneer dicht bij een object wordt
gereden dat radiogolven
weerkaatst, zoals een grote
vrachtwagen of een vangrail
– Als wordt gereden in de buurt van
een televisiezendmast, radiozender,
elektriciteitscentrale, met radar
uitgeruste auto's of andere locatie
waar mogelijk sterke radiogolven of
elektromagnetische velden
aanwezig zijn
– Wanneer er allerlei zaken zijn die de
radiogolven van de radar in de buurt
kunnen reflecteren (tunnels,
vakwerkbruggen, onverharde
wegen, besneeuwde wegen met
sporen, enz.)
– Regio A: Wanneer tijdens het
rechts/links afslaan een tegenligger
of overstekende voetganger het pad
van uw auto al heeft verlaten
– Regio A: Wanneer u vlak voor een
tegenligger of overstekende
voetganger rechts/links afslaat
– Regio A: Wanneer tijdens het
rechts/links afslaan een tegenligger
of overstekende voetganger stopt
voordat deze het pad van uw auto
kruist
– Regio A: Wanneer tijdens het
rechts/links afslaan een tegenligger
voor uw auto rechts/links afslaat
– Regio A: Wanneer u in de richting
van tegenliggend verkeer stuurtSituaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• In sommige situaties, zoals
onderstaande, wordt een object
mogelijk niet gesignaleerd door de
radarsensor en de camera voor,
waardoor het systeem niet goed
werkt:
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto nadert
– Wanneer uw auto of een
signaleerbaar object een
schommelende beweging maakt
– Als een signaleerbaar object een
abrupte beweging maakt (zoals een
uitwijkmanoeuvre, plotseling
versnellen of afremmen)
– Wanneer uw auto een signaleerbaar
object snel nadert
– Wanneer een signaleerbaar object
zich niet direct voor uw auto bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
zich vlak bij bijvoorbeeld een muur,
hek, vangrail, putdeksel, voertuig of
stalen rijplaat bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
zich onder een constructie bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
gedeeltelijk verborgen is achter een
object zoals een groot stuk bagage,
een paraplu of een vangrail
– Wanneer er allerlei zaken zijn die de
radiogolven van de radar in de buurt
kunnen reflecteren (tunnels,
vakwerkbruggen, onverharde
wegen, besneeuwde wegen met
sporen, enz.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
252
– Wanneer de radiogolven van de
radar in een andere auto uw auto
beïnvloeden
– Wanneer zich meerdere
signaleerbare objecten dicht bij
elkaar bevinden
– Als de zon of ander licht
rechtstreeks op een signaleerbaar
object schijnt
– Wanneer een signaleerbaar object
wit is en er extreem licht uitziet
– Wanneer een signaleerbaar object
bijna dezelfde kleur heeft of even
licht is als zijn omgeving
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto afsnijdt of plotseling
opduikt voor uw auto
– Als de voorzijde van uw auto wordt
geraakt door water, sneeuw, stof,
enz.
– Wanneer een zeer fel licht,
bijvoorbeeld de zon of de
koplampen van tegemoetkomend
verkeer, rechtstreeks in de camera
voor schijnt
– Bij het naderen van de zijkant of
voorkant van een voorligger
– Als de voorligger een motorfiets is
– Als de voorligger smal is, zoals een
scootmobiel
– Als een voorligger een smalle
achterzijde heeft, zoals een
onbeladen vrachtwagen
– Als een voorligger een lage
achterzijde heeft, zoals een
oprijwagen– Als een voorligger een extreem
grote bodemvrijheid heeft
– Als een voorligger een lading
vervoert die uitsteekt voorbij de
achterbumper
– Als een voorligger een
onregelmatige vorm heeft, zoals
een tractor of een zijspan
– Regio A: Als de voorligger een
kinderfiets, een fiets met bepakking,
een fiets met iemand achterop of
een fiets met een bijzondere vorm
(fiets met een kinderzitje, tandem,
enz.) is
– Regio A: Als een voetganger of de
rijhoogte van een fietser korter is
dan ongeveer 1 m of langer is dan
ongeveer 2 m
– Regio A: Als een voetganger of
fietser breed vallende kleding
(regenjas, lange rok, enz.) draagt,
waardoor zijn of haar silhouet
onduidelijk wordt
– Regio A: Als een voetganger
vooroverbuigt of gehurkt zit of een
fietser vooroverbuigt
– Regio A: Als een voetganger of
fietser zich snel voortbeweegt
– Regio A: Als een voetganger een
wandelwagentje, rolstoel, fiets of
ander voertuig voortduwt
– Bij slecht weer zoals bij hevige
regen, mist, sneeuw of een
zandstorm
– Bij het rijden door stoom of rook
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
253
4
Rijden