Page 129 of 297

125
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
MELDINGEN OP HET DISPLAY
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Bij het inschakelen van de sensoren verschijnt op het “Instelbare
multifunctionele display” (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
het scherm van fig. 88a; de informatie over de aanwezigheid van
en de afstand tot een obstakel wordt niet alleen doorgegeven door
middel van geluidssignalen, maar wordt ook zichtbaar gemaakt op
het display van het instrumentenpaneel. Als meerdere obstakels
aanwezig zijn, dan wordt het obstakel aangegeven dat zich het
dichtst bij de auto bevindt.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld, klinkt automatisch een ge-
luidssignaal als er binnen het meetbereik een obstakel is.
Het geluidssignaal:
❍wordt steeds korter onderbroken naarmate de afstand tot het
obstakel kleiner wordt;
❍klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder
is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot
het obstakel groter wordt;
❍heeft een gelijkblijvende onderbreking als de door de middel-
ste sensoren gemeten afstand gelijk blijft. Als de afstand ge-
meten door de sensoren aan de zijkant gelijk blijft, wordt het
signaal na 3 seconden afgebroken om signalering te voorko-
men wanneer de auto bijvoorbeeld langs een muur rijdt.
BELANGRIJK Het volume van de akoestische waarschuwingssig-
nalen kan worden ingesteld m.b.v. de optie “Volume geluidssig-
nalen” in het “Setup-menu”.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de
stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aange-
sloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren worden au-
tomatisch weer ingeschakeld als u de aanhangerstekker loskoppelt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er
geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren
zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sen-
soren om krassen of beschadigingen te voorkomen; ge-
bruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moe-
ten worden gereinigd met schoon water, waaraan
eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels
waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedruk-
reiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd.
Houd hierbij de straalpijp op meer dan 10 cm afstand.
fig. 88aA0K0059m
Page 130 of 297

126
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en
andere gevaarlijke handelingen ligt altijd en over-
al bij de bestuurder. Controleer als u de auto par-
keert of zich geen personen (in het bijzonder kinderen) of
dieren in de buurt van de auto bevinden. Het systeem moet
als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden.
De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke par-
keermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden,
ook als deze met lage snelheid worden uitgevoerd.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres altijd zeer goed op obstakels die
zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de achterkant van de auto bevinden,
worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem
gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf be-
schadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede wer-
king van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍een verminderde gevoeligheid van de sensoren en minder goe-
de werking van het parkeerhulpsysteem kan worden veroor-
zaakt door de aanwezigheid op de sensoren van: ijs, sneeuw,
modder, meerdere laklagen;
❍de sensoren signaleren een niet-bestaand object („echo-storing”);
dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bijvoorbeeld:
wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel;
❍de metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden door
ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens
of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden;
❍de werking van de sensoren kan ook worden beïnvloed door
de stand van de sensoren. Bijvoorbeeld als de stand van de au-
to wordt gewijzigd (door slijtage van schokdempers, wielop-
hanging) of door de banden te verwisselen, de auto te zwaar
te beladen of door speciale aanpassingen waardoor de auto
verlaagd wordt;
❍Obstakels aan de bovenzijde van de auto kunnen niet wor-
den waargenomen, aangezien het systeem alleen obstakels
waarneemt die de auto aan de onderzijde kunnen raken.
Wendt u uitsluitend tot het Alfa Romeo Service-
netwerk voor het opnieuw spuiten van de bumpers
of het eventuele bijwerken van de lak in de buurt
van de sensoren. Als het bijwerken van de lak niet op de
juiste manier wordt uitgevoerd, kan de werking van de
parkeersensoren in gevaar worden gebracht.
Page 131 of 297

127
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
TANKEN
Zet de motor uit voordat u gaat tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine. Het octaangetal van de benzi-
ne moet ten minste 95 RON zijn.
Om beschadiging aan de katalysator te voorkomen mag nooit,
en dus ook niet in noodgevallen, zelfs niet een kleine hoeveel-
heid loodhoudende benzine worden getankt.
DIESELMOTOREN
Tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europe-
se specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of meng-
sels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen
van de garantie tot gevolg hebben.
Werking bij lage temperaturen
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de diesel-
brandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor
het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het sei-
zoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer, voor de
winter en voor zeer lage temperaturen (koude/bergachtige ge-
bieden) is ontwikkeld. Als dieselbrandstof wordt getankt die niet
toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de die-
selbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel TUTELA
DIESEL ART in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van
het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg
daarna de dieselbrandstof toe.
Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stilstaat in bergachtige ge-
bieden, is het raadzaam dieselbrandstof te tanken die ter plaatse
beschikbaar is. In dat geval is het bovendien raadzaam een hoe-
veelheid brandstof in de tank te houden die groter is dan 50 % van
de nuttige inhoud.
Page 132 of 297

128
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
fig. 89A0K0115mfig. 90A0K0222m
DOP VAN DE BRANDSTOFTANK
Het tankklepje wordt ontgrendeld als de portieren centraal worden
ontgrendeld en automatisch vergrendeld bij centrale vergrende-
ling van de portieren.
Openen
Druk op klepje A-fig. 89 om het te ontgrendelen en toegang te
krijgen tot de tankdop B. Druk vervolgens dop B in draai de dop
linksom.
De tankdop is voorzien van een koord C dat aan het tankklepje
vastzit om verlies van de dop te voorkomen. Haak de tankdop tij-
dens het tanken aan haakje D.
Noodbediening van het klepje
In geval van nood, trek aan de riem A-fig. 90 op de rechterzijde
van de achterklep om de tankklep te openen.
Trek aan de riem om te ontgrendelen. Druk vervolgens op de klep
om te openen.
Sluiten
Haak dop B los van haakje D en plaats de dop op de zitting. Draai
daarna de dop rechtsom totdat u een of meer klikken hoort. Sluit
vervolgens tankklepje A en controleer of deze goed is vergrendeld.
Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank
iets verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien
van de tankdop een sissend geluid hoort.
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of
een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw
hoofd ook niet dicht bij de vulopening om te voor-
komen dat u schadelijke dampen inademt.
Page 133 of 297
129
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Tijdens hun werking bereiken de katalysator en
het roetfilter (DPF) hoge temperaturen. Parkeer
daarom niet boven brandbare materialen (gras,
droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn: katalysa-
tor, lambdasondes en benzinedamp-opvangsysteem.
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: oxidatieka-
talysator, uitlaatgasrecirculatiesysteem (EGR) en roetfilter (DPF).
ROETFILTER DPF
(Diesel Particulate Filter)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat de partikels
in het uitlaatgas van dieselmotoren opvangt.
Page 134 of 297
bewust onbedrukt gehouden pagina.
Page 135 of 297
131
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
fig. 93A0K0161mfig. 92A0K0160m
Druk tijdens het rijden niet op de knop C-fig. 92.
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rol-
automaat. Leg de veiligheidsgordels van de achterzitplaatsen om
zoals is afgebeeld in fig. 93.
VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de
gordel om. Maak de gordels vast door de gesp A-fig. 92 in de slui-
ting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert.
Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert,
laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel ver-
volgens weer geleidelijk uit.
Voor het losmaken van de gordel moet u op de knop C drukken.
Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de
gordelband draait.
Page 136 of 297
132
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dra-
gen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen zelf
aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar
opleveren voor de inzittenden voor.
BELANGRIJK Als de rugleuning goed is vergrendeld, dan is de “ro-
de band” B-fig. 94 op de hendels A niet meer zichtbaar. Als de “ro-
de band” zichtbaar is, is de rugleuning niet goed vergrendeld.BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels op de juiste wijze terug
als de achterbank weer in de normale gebruiksstand wordt ge-
zet, zodat ze altijd direct klaar voor gebruik zijn.
Controleer of de rugleuning aan beide zijden goed
vergrendeld is (“rode band” B-fig. 94 niet zichtbaar)
om te voorkomen dat in geval van bruusk remmen,
de rugleuning naar voren klapt en de passagiers verwondt.
fig. 94A0K0110m