Page 73 of 297

69
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK Als het systeem niet meer in staat is de ingestelde
temperatuur in de verschillende zones van het interieur te berei-
ken of te handhaven, knippert de ingestelde temperatuur gedu-
rende enkele seconden.
Om de automatische regeling van het systeem opnieuw in te stel-
len na een handmatige instelling (een of meerdere), moet de knop
AUTO worden ingedrukt.
KNOP MONO
Druk op de knop MONO (lampje op de knop brandt) om de in-
gestelde temperatuur aan bestuurderszijde gelijk te stellen met die
aan passagierszijde.
Met deze functie kan de temperatuur in het interieur makkelijk ge-
regeld worden als alleen de bestuurder in de auto zit.
Draai draaiknop L voor de instelling van de temperatuur aan pas-
sagierszijde om terug te keren naar de gescheiden regeling van de
temperatuur.
REGELING AANJAGERSNELHEID
Draai knop F voor het verhogen/verlagen van de aanjagersnelheid.
De snelheid wordt aangegeven door de lampjes G boven de draai-
knop F.
❍maximum aanjagersnelheid = alle lampjes branden;
❍minimum aanjagersnelheid = één lampje brandt.
De aanjager kan worden uitgeschakeld, maar uitsluitend als u de
aircocompressor hebt uitgeschakeld met de knop B.
BELANGRIJK Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid
opnieuw in te stellen na een handmatige instelling moet de knop
AUTO worden ingedrukt.
KNOP AUTO
Druk op de knop AUTO (lampje op de knop brandt) voor automa-
tische regeling in de betreffende zones van:
❍de luchthoeveelheid en de luchtverdeling in het interieur;
❍de aircocompressor;
❍de luchtrecirculatie;
❍waarbij alle voorafgaande handmatige instellingen worden op-
geheven.
Dit wordt aangegeven door het branden van het lampje op de knop
AUTO. Als er een of meerdere handmatige instellingen zijn uitge-
voerd (luchtrecirculatie, luchtverdeling, aanjagersnelheid of uit-
schakeling aircocompressor), dooft het lampje om aan te geven
dat het systeem niet langer alle functies automatisch regelt.
Page 74 of 297

70
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om
de recirculatiefunctie niet te gebruiken, omdat hier-
door de ruiten sneller kunnen beslaan.
AQS-functie (Air Quality System) inschakelen
Met de AQS-functie wordt de recirculatie automatisch ingescha-
keld als vervuilde lucht wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld bij files
en in tunnels).
BELANGRIJK Bij ingeschakelde AQS-functie wordt na een bepaal-
de tijd na het inschakelen van de recirculatie voor het verversen
van de lucht in het interieur, ongeveer 1 minuut buitenlucht in het
interieur gevoerd, ongeacht de vervuilingsgraad van de buitenlucht.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen de gewenste om-
standigheden (verwarming of koeling van het interieur) sneller wor-
den bereikt. Het is echter niet raadzaam deze functie handmatig in
te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten
aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als
de airconditioning niet is ingeschakeld. Bij lage buitentemperatu-
ren wordt de recirculatie geforceerd uitgeschakeld (met luchttoe-
voer van buiten) om het beslaan van de ruiten te voorkomen.
Bij automatische werking wordt de recirculatie automatisch door
het systeem geregeld op basis van de externe klimatologische
omstandigheden.
LUCHTRECIRCULATIE EN AQS-FUNCTIE
(Air Quality System)
De luchtrecirculatie werkt als volgt:
❍automatische inschakeling: opschrift A op knop B verlicht;
❍geforceerde inschakeling (recirculatie altijd ingeschakeld): aan-
gegeven door het branden van het lampje op de knop
v
A en gedoofd opschrift A;
❍geforceerde uitschakeling (luchtrecirculatie altijd uitgescha-
keld met luchttoevoer van buiten): aangegeven door het do-
ven van het lampje op de knoppen
vA en gedoofd op-
schrift A op knop B.
De geforceerde in-/uitschakeling kan gekozen worden met knop
vA.
Als u de knop
g(knop E uit) indrukt, schakelt de airconditioning
automatisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop
v
A brandt). Als u de knop vA indrukt, kunt u de luchtrecircula-
tie uitschakelen (lampje op de knop is gedoofd) en omgekeerd.
Als de knop
gis ingedrukt (lampje op knop E gedoofd), kan de
AQS-functie (Air Quality System) niet worden ingeschakeld.
Page 75 of 297

71
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
AIRCOCOMPRESSOR
Druk op de knop C voor in-/uitschakeling van de aircocompressor
(de inschakeling wordt aangegeven door het branden van het lamp-
je op de knop zelf). De uitschakeling van de aircocompressor blijft
in het geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de motor.
Als u de aircocompressor uitschakelt, wordt de recirculatie uitge-
schakeld om het eventuele beslaan van de ruiten te voorkomen.
Ook wordt AQS-functie uitgeschakeld. In dit geval dooft het lamp-
je AUTO, ook als het systeem de ingestelde temperatuur kan hand-
haven. Als het systeem de ingestelde temperatuur echter niet meer
kan handhaven, gaat de temperaturen gedurende enkele secon-
den knipperen.
U kunt de automatische regeling van de aircocompressor weer in-
schakelen door nogmaals knop C of de knop AUTO in te drukken.
Met uitgeschakelde compressor:
❍kan het systeem niet aan de wens voldoen als de buitentem-
peratuur hoger is dan de ingestelde temperatuur; dit wordt
als volgt aangegeven: de ingestelde temperaturen op het dis-
play knipperen enkele seconden;
❍kunt u handmatig de aanjagersnelheid op nul zetten.
Als de compressor is ingeschakeld bij draaiende motor, kan de aan-
jagersnelheid niet lager zijn dan de minimale snelheid (één lamp-
je brandt).
BELANGRIJK Met uitgeschakelde aircocompressor is het niet moge-
lijk lucht in het interieur te voeren met een temperatuur die lager
is dan de buitentemperatuur; bovendien kunnen (in bijzondere weers-
omstandigheden) de ruiten zeer snel beslaan omdat de lucht niet
gedroogd kan worden.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING
VOORRUIT EN ZIJRUITEN VOOR
(functie MAX-DEF)
Druk op knop -om het ontwasemen/ontdooien van de voorruit
en zijruiten voor in te schakelen (lampje op de knop brandt). Het
systeem voert de volgende handelingen uit:
❍de aircocompressor wordt ingeschakeld wanneer de klimato-
logische omstandigheden dit toestaan;
❍de luchtrecirculatie wordt uitgeschakeld;
❍de maximale luchttemperatuur (HI) wordt op beide displays in-
gesteld;
❍de aanjagersnelheid wordt op basis van de koelvloeistoftem-
peratuur ingeschakeld;
❍de luchtstroom wordt naar de luchtroosters voor de voorruit
en de zijruiten voor geleid;
❍de achterruitverwarming wordt ingeschakeld;
❍weergave aanjagersnelheid (lampje G brandt).
BELANGRIJK De functie MAX-DEF blijft ongeveer 3 minuten inge-
schakeld, nadat de koelvloeistoftemperatuur de juiste temperatuur
heeft bereikt.
Als de functie ingeschakeld is, dooft het lampje op de knop AU-
TO. Als de functie is ingeschakeld, kunnen alleen de aanjager-
snelheid en de uitschakeling van de achterruitverwarming hand-
matig worden geregeld. Als u op de knoppen B, C,
-of AUTO
drukt, schakelt het systeem de functie MAX-DEF uit
Page 76 of 297

72
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ONTWASEMING/ONTDOOIING ACHTERRUIT
Druk op knop (om het ontwasemen/ontdooien van de achter-
ruit in te schakelen (lampje op de knop gaat branden). De functie
schakelt na ongeveer 20 minuten automatisch uit, of als de motor
wordt uitgezet; de functie blijft uitgeschakeld als u de motor opnieuw
start. Als u op knop
(drukt (voor bepaalde uitvoeringen/markten),
wordt ook de verwarming van de buitenspiegels (voor bepaalde
uitvoeringen/markten) en de ruitensproeiermonden (voor bepaal-
de uitvoeringen/markten) ingeschakeld.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om be-
schadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
Thermisch isolerende voorruit
(voor versies/markten, daar waar aanwezig)
Sommige versies zijn voorzien van een thermisch isolerende voorruit
die, wanneer de auto aan zonlicht wordt blootgesteld, de tempera-
tuurtoename in het interieur beperkt, wat het comfort verbetert.
Wasemsensor (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De wasemsensor helpt het beslaan van de ruiten te voorkomen.
Om deze sensor optimaal te gebruiken is het raadzaam de AUTO-
functie (lampje N brandt) in te schakelen. Bij lage buitentempe-
raturen kan het systeem de compressor automatisch inschakelen
en de recirculatie uitschakelen, zodat veilige rijomstandigheden
zijn gegarandeerd.
AIRCONDITIONING UITSCHAKELEN
Druk op de knop g(lampje op de knop gedoofd):
❍is de recirculatie ingeschakeld, waarbij geen lucht van buiten
binnenkomt;
❍is de compressor uitgeschakeld;
❍is de aanjager uitgeschakeld;
❍kan de achterruitverwarming worden in-/uitgeschakeld;
❍kan de AQS-functie (Air Quality System) niet worden inge-
schakeld.
BELANGRIJK De klimaatregeleenheid slaat de ingestelde tempera-
turen voor het uitschakelen op en stelt deze temperaturen weer
in als een willekeurige knop (behalve knop D) van het systeem
wordt ingedrukt.
Om de volledig automatische werking van het systeem weer in
te schakelen, moet de knop AUTO worden ingedrukt.
Page 77 of 297

73
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
OPMERKINGBij ingeschakelde Start&Stop-functie (uitgescha-
kelde motor en stilstaande auto) is de automatische regeling van
de recirculatie uitgeschakeld en wordt altijd de toevoer van bui-
tenlucht ingeschakeld om het risico op beslagen ruiten (doordat
de aircocompressor niet werkt) te voorkomen.
ELEKTRISCHE HULPVERWARMING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem zorgt voor een snellere verwarming van het interieur
bij koud weer. De hulpverwarming schakelt automatisch uit als
de ingestelde temperatuur is bereikt.
Automatische klimaatregeling
met gescheiden regeling
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De elektrische hulpverwarming schakelt automatisch in op basis
van de atmosferische omstandigheden en bij draaiende motor.
Handbediende airconditioning
De hulpverwarming wordt automatisch ingeschakeld als u de draai-
knop A in het rode vlak draait en de aanjager (draaiknop B) ten
minste op de 1
esnelheid inschakelt.
BELANGRIJKE TIPS
De hulpverwarming werkt alleen bij een lage buitentemperatuur
en een lage koelvloeistoftemperatuur.
De verwarming wordt niet ingeschakeld als de accu niet voldoen-
de is opgeladen.
START&STOP
Automatisch klimaatregeling
De automatische klimaatregeling regelt de Start&Stop-functie (mo-
tor uit als de snelheid van de auto nul is) zodanig dat een aange-
naam klimaat in de auto gegarandeerd is.
Vooral bij zeer warme of koude klimatologische omstandigheden
wordt de Start&Stop-functie uitgeschakeld totdat een aangenaam
klimaat in het interieur is gegarandeerd; gedurende deze over-
gangsperioden wordt de motor niet uitgezet ook al staat de auto stil.
Als de Start&Stop-functie ingeschakeld is en de motor uitstaat bij
stilstaande auto, dan kan het klimaatregelsysteem de motor weer
starten als de klimaatcondities in het interieur snel verslechteren
(of als de gebruiker de maximum koeling (LO) of de snelle ont-
waseming (MAX-DEF) inschakelt).
Als de Start&Stop-functie ingeschakeld is en de motor uitstaat bij
stilstaande auto en het systeem staat in de AUTO-stand (lampje
N brandt), dan wordt de luchtopbrengst tot een minimum terug-
gebracht om het klimaatcomfort in het interieur zo lang mogelijk
te handhaven.
De klimaatregeleenheid probeert zo goed mogelijk het comfort-
verlies door het uitzetten van de motor (waardoor ook de com-
pressor en de waterpomp van de motor stilstaan) te compenseren,
maar het is altijd mogelijk om voorkeur te geven aan de werking
van de klimaatregeling door de Start&Stop-functie m.b.v. de be-
treffende toets op het dashboard uit te schakelen.
OPMERKINGBij extreme klimatologische omstandigheden
wordt aangeraden het gebruik van de Start&Stop-functie te be-
perken, zodat wordt voorkomen dat de compressor doorlopend uit-
en inschakelt, waardoor de ruiten sneller kunnen beslaan en er
vochtophopingen kunnen ontstaan, waardoor een onaangename
geur in het interieur kan dringen.
Page 78 of 297

74
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BUITENVERLICHTING/DIMLICHTEN
Draai met de contactsleutel in stand MAR, draaiknop A-fig. 40 in stand
2. De dagverlichting wordt uitgeschakeld en de buitenverlichting
en het dimlicht gaan branden. Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje
3branden.
PARKEERVERLICHTING
Draai met de sleutel in stand STOP of met uitgenomen sleutel de
draaiknop A-fig. 40 eerst in stand
Oen vervolgens in stand 2om
de verlichting in te schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
3branden.
Met de richtingaanwijzerhendel kunt u kiezen aan welke zijde
(links of rechts) de verlichting moet worden ingeschakeld.
AUTOMATISCHE REGELING VERLICHTING
(AUTOLIGHT) (Schemersensor)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een sensor met infrarood-lampje dat aan de regensensor is
gekoppeld en op de voorruit is gemonteerd. De sensor signaleert
wijzigingen in de lichtsterkte buiten de auto op basis van de ge-
voeligheid die in het Setup-menu is ingesteld. hoe hoger de ge-
voeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in
te schakelen.
Inschakelen
De schemersensor wordt ingeschakeld door de draaiknop A-fig. 40
in stand
2Ate draaien. Op deze wijze wordt de automatische in-
schakeling van de buitenverlichting en de dimlichten gelijktijdig in-
geschakeld, afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht.
BUITENVERLICHTING
HENDEL LINKS fig. 40
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De buitenver-
lichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat.
Als u de buitenverlichting inschakelt, gaan ook de verlichting van
het instrumentenpaneel en van de bedieningsknoppen op het dash-
board branden.
DAGVERLICHTING (D.R.L.)
“Daytime Running Lights”
Als u met de sleutel in stand MAR de draaiknop A-fig. 40 in stand
Ozet, wordt automatisch de dagverlichting ingeschakeld; de an-
dere lampen en de interieurverlichting blijven uitgeschakeld. Zie
voor de werking van de dagverlichting de paragraaf „Menuopties”
in dit hoofdstuk. Als de functie is uitgeschakeld en draaiknop A staat
in stand
O, wordt geen enkele verlichting ingeschakeld.
fig. 40A0K0099m
Page 79 of 297

75
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
GROOTLICHT
Trek de hendel naar het stuurwiel (vergrendelde stand), als de
draaiknop A reeds in stand
2staat. Op het instrumentenpaneel
gaat het controlelampje
1branden. Als vervolgens de hendel
naar het stuurwiel wordt getrokken, dan dooft het grootlicht en
wordt het dimlicht weer ingeschakeld. Het is niet mogelijk het groot-
licht continu in te schakelen als de automatische regeling van de
verlichting is ingeschakeld.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (onvergrendelde stand), onge-
acht de stand van draaiknop A. Op het instrumentenpaneel gaat
het controlelampje
1branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
❍omhoog: inschakeling rechter richtingaanwijzer;
❍omlaag: inschakeling linker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje
¥ofÎ.
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer
rechtuit rijdt.
Functie „Lane change”
(wisselen van rijbaan)
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wilt aangeven, moet
u de linker hendel korter dan een halve seconde in de onvergren-
delde stand zetten. De richtingaanwijzers aan de betreffende zij-
de knipperen 5 keer en doven daarna automatisch. BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat om mist te signale-
ren. Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden inge-
schakeld.
Als de verlichting door de sensor wordt ingeschakeld, kunnen de
mistlampen voor (voor bepaalde uitvoeringen/markten) en het
mistachterlicht worden ingeschakeld. Als de verlichting automatisch
wordt uitgeschakeld, worden ook de mistlampen voor en het mis-
tachterlicht (indien ingeschakeld) uitgeschakeld. Als de verlich-
ting opnieuw automatisch wordt ingeschakeld, dan moet u, in-
dien nodig, de mistlampen voor en het mistachterlicht opnieuw
inschakelen.
Als de sensor is ingeschakeld, kan alleen het grootlichtsignaal wor-
den gegeven, maar het grootlicht kan niet worden ingeschakeld.
Als deze verlichting ingeschakeld moet worden, moet u de draai-
knop A-fig. 40 in stand
2draaien en het dimlicht inschakelen.
Als de verlichting automatisch is ingeschakeld en via de sensor
het commando voor uitschakeling wordt gegeven, wordt eerst het
dimlicht uitgeschakeld en vervolgens, na enkele seconden, de bui-
tenverlichting.
Als de verlichting is ingeschakeld en er een storing in de sensor
is, worden de buitenverlichting en het dimlicht onafhankelijk van
de sterkte van het buitenlicht ingeschakeld; op het display van
het instrumentenpaneel wordt de storing in de sensor aangegeven.
U kunt de sensor altijd uitschakelen en, indien nodig, de verlich-
ting inschakelen.
Page 80 of 297

76
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
INSTAPVERLICHTING
Deze verlichting maakt de auto en de ruimte voor de auto zicht-
baar wanneer de portieren ontgrendeld worden.
Inschakelen
Als de auto stilstaat en de portieren worden ontgrendeld door het
indrukken van knop
Ëop de afstandsbediening (of de achterklep
door het indrukken van knop
R), gaan het dimlicht, de ach-
terlichten en de kentekenplaatverlichting branden.
De verlichting blijft ongeveer 25 seconden ingeschakeld, tenzij
de portieren en de achterklep met de afstandsbediening opnieuw
vergrendeld worden, of de portieren of de achterklep geopend en
weer gesloten worden. In deze gevallen doven de lichten binnen
5 seconden.
De instapverlichting kan worden in-/uitgeschakeld in het Setup-
menu (zie de paragraaf „Menuopties” in dit hoofdstuk.
„FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met deze functie kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd wor-
den verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te
draaien of uit te nemen en de hendel A-fig. 40 binnen 2 minuten
na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden
langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna scha-
kelt de verlichting automatisch uit.
Als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje
3op het in-
strumentenpaneel branden (er verschijnt ook een melding op het dis-
play). Het lampje blijft branden zolang de functie is ingeschakeld.
Het lampje gaat branden als de hendel voor het eerst bediend wordt
en blijft branden totdat de functie automatisch uitschakelt. Telkens
als de hendel wordt bediend, wordt alleen de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel A-fig. 40 langer dan 2 seconden naar het stuur
getrokken.