Page 113 of 297

109
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van
de banden op het wegdek beperkt: u dient uw snel-
heid te verlagen en aan te passen aan de be-
schikbare grip.
ABS
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tij-
dens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van
het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het door-
slippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto be-
stuurbaar, zelfs bij noodstops.
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische rem-
drukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die de
remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem
is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: tijdens deze
periode moet bruusk, herhaaldelijk of langdurig remmen worden
voorkomen.
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de be-
schikbare grip maar kan deze niet verhogen. Daar-
om moet op gladde weggedeelten altijd voorzich-
tig worden gereden en mogen er geen onnodige risico’s
worden genomen.
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een
trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet
maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op
deze manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de
conditie van het wegdek.
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan
een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit
geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan
de beschikbare grip op het wegdek.
Page 114 of 297

110
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VDC-SYSTEEM
(Vehicle Dynamics Control)
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun
grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. Het systeem
kan voor de stabiliteit van de auto potentieel gevaarlijke situaties
herkennen en automatisch per wiel afzonderlijk ingrijpen m.b.v.
de remmen, waardoor een stabiliserend koppel wordt geleverd.
Het VDC-systeem omvat de volgende systemen:
❍Hill Holder
❍ASR
❍Brake Assist
❍MSR
❍CBC
❍„ELECTRONIC Q2” („E-Q2”)
❍DST
❍RAB
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Dit wordt aangegeven door het knipperen van lampje áop het
instrumentenpaneel: om de bestuurder er op te wijzen dat de au-
to de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
De VDC wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt ge-
start en kan niet worden uitgeschakeld.
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit in de VDC geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden op een
helling.
Het systeem schakelt automatisch in de volgende gevallen in:
❍omhoog: de auto stilstaat op een helling van meer dan 5 % met
draaiende motor, ingetrapt rempedaal en versnellingsbak in vrij
of als een andere versnelling dan de achteruit is ingeschakeld.
❍omlaag: als de auto stilstaat op een helling van meer dan 5 %
met draaiende motor, ingetrapt rempedaal en als de achteruit
is ingeschakeld.
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het VDC-systeem
ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het noodzakelijke
motorkoppel is bereikt om weg te rijden (of in ieder geval onge-
veer 2 seconden), zodat u meer tijd heeft om uw rechter voet
van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.
Als u na deze tijd niet bent weggereden, schakelt het systeem
automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd. Tijdens
deze fase kunt u een typisch schurend geluid horen: dit betekent
dat de auto ieder moment in beweging kan komen.
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem. Verlaat dus
nooit de auto zonder de handrem aan te trekken, de motor uit te
zetten en een versnelling in te schakelen.
Page 115 of 297

111
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation)
Dit is onderdeel van het VDC-systeem. Het systeem grijpt auto-
matisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te
slippen, bij gripverlies op natte weggedeelten (aquaplaning), bij
acceleratie op gladde, besneeuwde of beijzelde wegen enz.
Afhankelijk van de oorzaak van het doorslippen, worden er twee
verschillende regelsystemen geactiveerd:
❍als beide aangedreven wielen doorslippen, vermindert het ASR-
systeem het motorvermogen;
❍als slechts een aangedreven wiel doorslipt, zorgt het ASR-sys-
teem ervoor dat het wiel automatisch wordt afgeremd.
Voor de juiste werking van het VDC- en ASR-sys-
teem is het noodzakelijk dat de banden van alle
wielen van hetzelfde merk en type zijn. De ban-
den moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschre-
ven afmetingen hebben.
Als eventueel met het noodreservewiel wordt ge-
reden, dan blijft de VDC ingeschakeld. Houd er re-
kening mee dat het noodreservewiel kleiner is dan
de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de
andere banden van de auto.
De prestaties van het VDC- en ASR-systeem mogen
de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico’s te nemen. De rijstijl moet
altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het ver-
keer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid
ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
Page 116 of 297

112
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
„ELECTRONIC Q2”-SYSTEEM („E-Q2”)
Het „Electronic Q2”-systeem benut het remsysteem en is qua wer-
king vergelijkbaar met een traditioneel sperdifferentieel.
Bij acceleratie in bochten bedient het remsysteem de rem van het
binnenste wiel, waardoor de aandrijfkracht naar het (zwaarder be-
laste) buitenste wiel wordt overgebracht. Het systeem verdeelt, af-
hankelijk van de rijomstandigheden en de conditie van het weg-
dek, het motorvermogen dynamisch en constant over de
aangedreven voorwielen.
Het systeem in combinatie met de McPherson voorwielophanging
maakt een bijzonder effectieve en sportieve rijstijl mogelijk.
DST-SYSTEEM (Dynamic Steering Torque)
Deze functie integreert de actieve Dual Pinion stuurinrichting met
de functie van het VDC. In bepaalde situaties geeft de VDC aan
de stuurbekrachtiging opdracht om een bepaalde kracht op het
stuurwiel uit te oefenen, die de bestuurder aanspoort om de ma-
noeuvre op de best mogelijke wijze uit te voeren. De functie zorgt
ervoor dat remmen en sturen op elkaar zijn afgestemd, zodat het
weggedrag wordt verbeterd en de veiligheid van de auto wordt ver-
groot. De stuurbekrachtiging geeft aan het stuur een extra stuur-
koppel.
RAB-SYSTEEM (Ready Alert Brake)
(alleen bij ingeschakelde „Dynamic”-functie)
Deze functie spant de remblokken (voor en achter) aan na het snel
loslaten van het gaspedaal, zodat sneller geremd kan worden en
een kortere remweg wordt bereikt.
BRAKE ASSIST
(remregeling bij noodstops)
Dit systeem, dat niet kan worden uitgeschakeld, herkent nood-
stops (op basis van de snelheid waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt) en verhoogt de druk in het remcircuit aanzienlijk. Het
Brake Assist-systeem wordt uitgeschakeld als er een storing is in
het VDC-systeem.
MSR-SYSTEEM
(Motor Schleppmoment Regelung)
Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ABS, verhoogt bij bruusk
terugschakelen het motorkoppel, zodat overmatige vertraging van
de aangedreven wielen wordt voorkomen. Dit heeft vooral voor-
delen op een wegdek met weinig grip, waarop de stabiliteit van
de auto snel verloren kan gaan.
CBC-SYSTEEM (Cornering Braking Control)
Met deze functie wordt de distributie van de remkracht over de vier
wielen geoptimaliseerd (door gebruik te maken van alle beschik-
bare grip op de weg), als in een bocht wordt geremd en het ABS
ingrijpt. Hierdoor verbetert de remweg in de bocht en vooral de sta-
biliteit van de auto.
Page 117 of 297

113
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
„Alfa DNA”-SYSTEEM
(Dynamisch voertuigregelsysteem)
Met dit systeem kunnen, met behulp van hendeltje A-fig. 80 (op
de tunnelconsole), drie verschillende rijstijlen gekozen worden, aan-
gepast aan de rij-omstandigheden en de conditie van het weg-
dek:
❍d = Dynamic (sportieve rijstijl)
❍n = Normal (rijden onder normale omstandigheden)
❍a = All Weather (rijden met weinig grip op het wegdek zoals
bijv. bij regen en sneeuw)
Het systeem heeft ook invloed op de dynamische regelsystemen van
de auto (motor, stuurinrichting, VDC-systeem, instrumentenpaneel).
Tijdens het verplaatsen van het hendeltje A-fig. 80 in positie “d”
wordt de inschakeling van de “Dynamic” modus aangegeven door
een tijdelijke verandering van de lichtsterkte (knipperen) van het
instrumentenpaneel.
fig. 80A0K0072m
RIJSTIJL
Het hendeltje A-fig. 80 heeft geen vergrendelde stand en keert
altijd terug in de middelste stand. De ingeschakelde rijstijl wordt
aangegeven door het branden van het bijbehorende lampje op
het paneel en door de melding op het instelbare multifunctionele
display, zoals hieronder wordt weergegeven:
A0K0009m
A0K0010m
Rijstijl Dynamic (weergave op het display
beschikbaar voor bepaalde
uitvoeringen/markten)Rijstijl All Weather
Rijstijl Normal
Als de rijstijl „Normal” is ingeschakeld, verschijnt geen enkel op-
schrift/symbool op het display.
VDCenASR: inschakeldrempels gericht op het comfort onder
normale gebruiksomstandigheden bij normale rij-
omstandigheden.
Tuning stuurinrichting: functie gericht op het comfort onder
normale gebruiksomstandigheden.
DST: Standaard regeling van de remwerking door ABS/VDC.
Standaard controle op dwarsversnelling.
Compensatie van overstuur: een lichte correctie op het stuur-
wiel om de bestuurder aan te sporen de juiste manoeuvre
uit te voeren.
Motor: Standaard reactie
Page 118 of 297

114
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
IN-/UITSCHAKELEN RIJSTIJL „Dynamic”
Inschakelen
Druk het hendeltje A-fig. 80 naar boven (tot naast letter „d”) en
laat het hendeltje een halve seconde in die stand staan en in ie-
der geval totdat het betreffende lampje gaat branden of het op-
schrift „Dynamic” op het display verschijnt (zie de afbeelding). Als
u hendeltje A loslaat keert deze terug in de middelste stand.Motor: Snellere reactie + Overboost (indien beschikbaar) voor
maximalisering van het motorkoppel.
Electronic Q2: verbetert de aandrijving en beperkt het onderstuur
tijdens gasgeven in bochten.
RAB: deze functie spant de remblokken (voor en achter) aan na
het snel loslaten van het gaspedaal, zodat sneller geremd
kan worden, een kortere remweg wordt bereikt en het ge-
voel in het rempedaal verbeterd wordt.
De inschakeling van de Dynamic-stand wordt ook aangegeven door
de wijziging van de instrumentenpaneelverlichting, die eerst iets
dimt, daarna de maximale lichtsterkte bereikt om ten slotte terug
te keren naar de eerdere instelling.
Uitschakelen
Voor het uitschakelen van de rijstijl „Dynamic” en om terug te
keren naar „Normal”, moet dezelfde handeling met het hendel-
tje en met binnen dezelfde tijden worden herhaald. In dat geval
gaat het lampje naast de rijstijl „Normal” branden en verschijnt op
het instelbare, multifunctionele display de melding „Normal inge-
schakeld” (zie de afbeelding).A0K1225gA0K1055g
A0K1052g
VDCenASR: inschakeldrempels voor een dynamischere en spor-
tievere rijstijl, waarbij toch de stabiliteit wordt ge-
garandeerd als de bestuurder de controle over de
auto dreigt te verliezen. Verbetert de aandrijf-
krachten tijdens het accelereren in een bocht.
Tuning stuurinrichting: werking met sportieve instelling.
DST: Standaard regeling van de remwerking door ABS/VDC.
Standaard controle op dwarsversnelling.
Compensatie van het overstuur aangepast aan de inscha-
keldrempels van het VDC/ASR: een lichte correctie op het
stuurwiel om de bestuurder aan te sporen de juiste ma-
noeuvre uit te voeren.
Page 119 of 297

115
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
IN-/UITSCHAKELEN RIJSTIJL „All Weather”
Inschakelen
Druk het hendeltje A-fig. 80 naar beneden (tot naast letter „a”)
en laat het hendeltje een halve seconde in die stand staan en in
ieder geval totdat het betreffende lampje gaat branden of het op-
schrift „All Weather” op het display verschijnt (zie de afbeelding).
A0K1226gA0K1180g
VDCenASR: inschakeldrempels voor maximale veiligheid en
controle over de auto ook bij slechte wegomstan-
digheden (bij regen, sneeuw enz.)
Afstelling stuurinrichting: optimaal comfort.
DST: Meer controle over de remregeling door ABS/VDC.
Standaard controle op dwarsversnelling.
Compensatie van het overstuur aangepast aan de inscha-
keldrempels van het VDC/ASR: een lichte correctie op het
stuurwiel om de bestuurder aan te sporen de juiste ma-
noeuvre uit te voeren.
Motor: Standaard reactie
Uitschakelen
Voor het uitschakelen van de rijstijl „All Weather” en om terug te
keren naar „Normal”, moet dezelfde handeling als die beschreven
staat bij „Dynamic” worden uitgevoerd met dit verschil dat het hen-
deltje A-fig. 80 tot naast letter „a” moet worden geplaatst.
BELANGRIJKE TIPS
❍Het is niet mogelijk om direct van rijstijl „Dynamic” naar rij-
stijl „All Weather” te gaan en omgekeerd. Eerst moet worden
teruggekeerd naar de rijstijl „Normal” en daarna moet de an-
dere rijstijl worden gekozen.
❍Als voor het uitzetten van de motor de rijstijl „Dynamic” was
gekozen, dan zal bij het opnieuw starten van de motor auto-
matisch de rijstijl „Normal” worden gekozen. Als daarente-
gen „All Weather” of „Normal” was ingeschakeld bij het uit-
zetten van de motor, dan wordt bij het opnieuw starten van de
motor de ingeschakelde rijstijl gehandhaafd.
❍Boven de 110 km/h kan rijstijl „Dynamic” niet worden gekozen.
❍Bij een storing in het systeem of in het hendeltje A-fig. 80
kan geen enkele rijstijl worden gekozen. Op het display ver-
schijnt een waarschuwing.
Page 120 of 297

116
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WERKING
Uitschakelmethode van de motor
Als auto stilstaat, wordt de motor uitgezet als de versnellingspook
in de vrijstand staat en het koppelingspedaal is losgelaten
OpmerkingDe motor wordt uitsluitend automatisch uitgezet na-
dat sneller is gereden dan circa 10 km/h om het herhaaldelijk
uitzetten van de motor te voorkomen wanneer stapvoets wordt ge-
reden.
Het uitzetten van de motor wordt bevestigd door het verschijnen
van symbool
Ufig. 81 op het display.
Startmethode van de motor
De motor start, zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
fig. 81A0K0163m
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor uit als de auto
stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rij-
den. Zo wordt de doelmatigheid van de auto vergroot door een ver-
mindering van het brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen en de akoestische vervuiling.
Het systeem schakelt in iedere keer als de motor wordt gestart.