Page 217 of 297

213
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
REMVLOEISTOF
Controleer of de remvloeistof nog op het maximum niveau staat.
Draai bij een te laag niveau dop F-fig. 161-162-163-164 van het
reservoir los en vul de in het hoofdstuk „Technische gegevens”
voorgeschreven vloeistof bij.
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve vloeistof
en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet
de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
RUITEN-/KOPLAMPSPROEIERVLOEISTOF
Draai bij een te laag niveau dop D-fig. 161-162-163-164 van het
reservoir los en vul de in het hoofdstuk „Technische gegevens”
voorgeschreven vloeistof bij.
BELANGRIJK De koplampsproeiers zullen niet functioneren bij een
laag ruitensproeiervloeistofniveau, ook al blijven de ruitensproei-
ers/achterruitsproeier werken. Voor bepaalde versies/markten (zie
vorige pagina's), er is een streepje E-fig. 161, 162, 163, 164
voorzien: ALLEEN de ruitensproeiers/achterruitsproeier blijven wer-
ken wanneer de ruitensproeiervloeistof onder dit niveau komt.
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeier-
vloeistoffen zijn licht ontvlambaar: in de motor-
ruimte bevinden zich warme onderdelen die bij
contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor
een goed zicht. Een herhaalde bediening van het
wissysteem bij lege ruitensproeierreservoir kan de on-
derdelen ervan beschadigen of snel verslechteren.
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per
ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de
betreffende delen onmiddellijk worden gewassen
met water en neutrale zeep en daarna met veel water
worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een
arts te worden geraadpleegd.
Het symbool πop het reservoir geeft aan dat
synthetische remvloeistof en geen minerale vloei-
stof moet worden gebruikt. Het gebruik van mi-
nerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden,
omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloei-
stoffen worden beschadigd.
Page 218 of 297

214
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
ACCU
Het elektrolyt in de accu G-fig. 161-162-163-164 hoeft niet bij-
gevuld te worden met gedestilleerd water. Daarom moet de juis-
te werking ervan regelmatig door het Alfa Romeo Servicenetwerk
gecontroleerd worden.
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde
specificaties worden geïnstalleerd. Voor het onderhoud van de nieu-
we accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de
fabrikant van de accu.
TIPS OM DE LEVENSDUUR
VAN DE ACCU TE VERLENGEN
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levens-
duur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen op te volgen:
❍wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de
motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt
voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden;
❍schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval
uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van
de interieurverlichting;
❍voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als
de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.);
❍maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie
van de auto worden uitgevoerd, eerst de klem los van de min-
pool op de accu.
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest dan moet de
stuurbekrachtiging geïnitialiseerd worden wat wordt aangegeven
door het branden van het lampje
g. Om deze procedure uit te voe-
ren is het voldoende om het stuur tot de uiterste stand naar links
en naar rechts te draaien of 100 meter rechtuit te rijden.
LUCHTFILTER/POLLENFILTER/
DIESELFILTER
Wendt u voor de vervanging van de filters tot het Alfa Romeo
Servicenetwerk.
Page 219 of 297

215
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50%
geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de
capaciteit en het startvermogen terug.
Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bij tempe-
raturen van circa –10°C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt,
zie dan de paragraaf „Auto langere tijd stallen” in het hoofdstuk
„Starten en rijden”.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die con-
stante voeding nodig hebben (diefstalalarm enz.), of accessoires
die de elektrische installatie zwaar belasten, dient u contact op te
nemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk. Het deskundige per-
soneel kan controleren of de elektrische installatie van de auto
geschikt is voor het extra stroomverbruik.
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voor-
kom contact met de huid en de ogen. Houd open
vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van
de accu: brand- en ontploffingsgevaar.
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofni-
veau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu
en kan de accu openbarsten.
Onoordeelkundige montage van elektrische en elek-
tronische apparatuur kan ernstige schade toebren-
gen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto ac-
cessoires wilt monteren (diefstalalarm, mobiele telefoon
enz.), raden wij u aan contact op te nemen met het
Alfa Romeo Servicenetwerk. Daar kan men u de meest ge-
schikte installaties aanraden en controleren of het noodza-
kelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Accu’s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het
milieu. Wendt u voor het vervangen van de accu
tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude
omstandigheden moet, om bevriezing te voorko-
men, de accu worden verwijderd en op een ver-
warmde plaats worden bewaard.
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt
van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen
met een speciale bril.
Page 220 of 297

216
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WIELEN EN BANDEN
Controleer voor een lange rit of in ieder geval om de twee weken
de bandenspanning (ook van het noodreservewiel); controleer
de spanning bij koude banden.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juis-
te waarde van de bandenspanning de paragraaf „Wielen” in het
hoofdstuk „Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slij-
tage van de banden fig. 165:
A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het
loopvlak.
C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het
loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het
loopvlak minder is dan 1,6 mm. BELANGRIJKE TIPS
Om schade aan de banden te voorkomen, moeten de volgende
maatregelen in acht worden genomen:
❍voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken,
harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en an-
dere obstakels en het langdurig rijden op een slecht wegdek;
❍controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en
bulten of slijtplekken op het loopvlak;
❍rijd niet met een te zwaar beladen laadruimte. Als u een lekke
band hebt, moet u onmiddellijk stoppen en de band vervangen;
❍banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd
zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd.
Dit geldt in het bijzonder voor het noodreservewiel;
❍het is raadzaam de banden om de 10 000/15 000 km van
as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zij-
de van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van
de draairichting wordt voorkomen;
❍banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn.
Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat
de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder
een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specia-
list worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het
noodreservewiel;
❍monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de her-
komst onbekend is;
❍bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel ver-
nieuwd worden.
fig. 165A0K0023m
Page 221 of 297

217
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van
een juiste bandenspanning. RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de
banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en
omgekeerd worden gemonteerd.
Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerk-
zaamheden uit die een temperatuur vereisen bo-
ven 150 °C. De mechanische eigenschappen van
de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht.
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaar-
lijk, omdat hierdoor het zicht onder slechte atmos-
ferische omstandigheden aanzienlijk wordt beperkt.
WISSERBLADEN
Het is raadzaam de wisserbladen een keer per jaar te vervangen.
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk be-
schadigingen van het rubber te voorkomen:
❍wanneer de temperatuur onder 0 °C is gedaald, moet gecon-
troleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit.
Maak de wissers zo nodig vrij met een anti-vriesmiddel;
❍verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit;
❍schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in.
Door een te lage bandenspanning wordt de band
te heet, waardoor er onherstelbare inwendige scha-
de aan de band kan ontstaan.
Page 222 of 297

218
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Wisserbladen ver vangen
Ga als volgt te werk:
❍til de wisserarm van de voorruit, druk op de lip A-fig. 166 van
de klemveer en verwijder het wisserblad van de arm;
❍monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wis-
serarm moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is.
❍kantel de arm van de ruitenwisser terug op de voorruit.
fig. 166A0K0144m
Schakel de ruitenwissers niet in als de wisserbla-
den omhoog van de voorruit gekanteld zijn.
Wisserbladen optillen
Als de wisserbladen van de voorruit moeten worden getild (bij-
voorbeeld om sneeuw te verwijderen), ga dan als volgt te werk:
❍draai de contactsleutel in stand MAR;
❍bedien de rechter hendel achter het stuurwiel om de ruiten-
wissers een slag in te schakelen (zie paragraaf “Ruiten reini-
gen” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”);
❍draai de contactsleutel in stand STOP, zodra het wisserblad aan
de bestuurderszijde zich ter hoogte van de voorruitstijl aan de
zijkant bevindt en kantel de wisserarm tot tegen de aanslag
omhoog;
❍plaats de wisserbladen weer op de voorruit voordat de ruiten-
wissers weer worden ingeschakeld.
Page 223 of 297
219
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENSI
ALFABETISCH
REGISTER
RUITENSPROEIERS
Ruitensproeiers fig. 168
De sproeiermonden van de ruitensproeiers kunnen niet worden
afgesteld.
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het ni-
veau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf „Niveaus con-
troleren” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn.
Deze kunnen zo nodig met een speld worden doorgeprikt.
fig. 167A0K0101mfig. 168A0K0139m
Wisserblad achter ver vangen
Ga als volgt te werk:
❍til het kapje A-fig. 167 omhoog, draai de moer B los en ver-
wijder de wisserarm C;
❍plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer
B zorgvuldig vast; kantel vervolgens het kapje A omlaag.
Page 224 of 297
220
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Achterruitsproeier fig. 169
De sproeier is ingebouwd boven de achterruit. De sproeiermon-
den van de achterruitsproeier kunnen niet worden afgesteld.
KOPLAMPSPROEIERS fig. 170
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bevinden zich in de voorbumper. Deze treden in werking als
u, bij ingeschakeld dim-/grootlicht, de ruitensproeiers inschakelt.
Controleer regelmatig of de koplampsproeiers schoon en in goe-
de staat zijn.
fig. 169A0K0102mfig. 170A0K0138m