Page 153 of 297

149
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJKE TIPS
De stoelen mogen niet met water of met stoom worden gerei-
nigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat).
De frontairbags en/of zij-airbags kunnen worden geactiveerd bij
krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld
bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels
op het wegdek, of als de auto terecht komt in grote gaten of ver-
zakkingen in het wegdek.
Als de airbag in werking treedt, komt er een kleine hoeveelheid
poederachtige stof vrij: deze stof is niet schadelijk en duidt niet
op brand. Dit poeder kan de huid en de ogen irriteren: als u hier-
mee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep
en water wassen.
Alle controles, reparaties en vervangingen van de airbags moeten
door het Alfa Romeo Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u con-
tact opnemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk om het airbag-
systeem buiten werking te laten stellen.
Het in werking treden van de gordelspanners en de airbags wordt
door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het
type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt,
dan duidt dat niet op een storing in het systeem.Haak geen harde voorwerpen aan de kleding-
haakjes en aan de steunhandgrepen.
Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebo-
gen tegen het portier, de ruiten of in het gebied
van de headbag om verwondingen tijdens het op-
blazen te voorkomen.
Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit
het raam.
Page 154 of 297

150
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als het lampje ¬niet gaat branden als u de con-
tactsleutel in stand MAR draait, of blijft branden tij-
dens het rijden (op enkele uitvoeringen verschijnt
ook een melding op het display), dan is er mogelijk een sto-
ring in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de air-
bags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een on-
geval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de
juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient
u contact op te nemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk
om het systeem direct te laten controleren.
De geldigheidsduur van de pyrotechnische lading
en die van het spiraalmechanisme zijn vermeld op
het betreffende plaatje in het dashboardkastje.
Wendt u vóór het verstrijken van deze periode tot het
Alfa Romeo Servicenetwerk om de gordelspanner te la-
ten vervangen.
Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de
borst en houd vooral geen pijp, potlood enz. in
de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in wer-
king treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij be-
schadiging of als de auto bij een overstroming on-
der water is geweest, het airbagsysteem door het
Alfa Romeo Servicenetwerk controleren.
Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR
staat, ook bij uitgezette motor de airbags geacti-
veerd kunnen worden als de auto wordt aange-
reden door een andere auto. Daarom mogen, ook als de
auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiers-
stoel voor worden geplaatst. Als de contactsleutel echter
in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel be-
veiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd;
als een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet
dat het systeem niet goed werkt.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje
“(met ingeschakelde frontairbag aan
passagierszijde) enige seconden branden en ver-
volgens enige seconden knipperen, om aan te geven dat
de airbag aan passagierszijde bij een ongeval wordt ge-
activeerd. Hierna moet het lampje doven.
De frontairbag treedt in werking als de botsing
zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gor-
delspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen
die tussen deze twee drempelwaarden in liggen, treden
alleen de gordelspanners in werking.
Page 155 of 297

151
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
STARTEN EN RIJDEN
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan en zet de versnellingspook in vrij;
❍draai de contactsleutel in stand MAR: op het instrumentenpa-
neel gaan de controlelampjes
menYbranden;
❍wacht tot de controlelampjes doven;
❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in
te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het lampje m
gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer
afgekoeld. Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
Als het lampje mgedurende 1 minuut gaat knip-
peren na het starten of tijdens een langdurige start-
poging, dan duidt dat op een storing in het voor-
gloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op
de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mo-
gelijk tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten
ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuur-
stof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en
andere giftige gassen.
MOTOR STARTEN
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍trek de handrem aan en zet de versnellingspook in vrij;
❍trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in
te trappen;
❍draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zo-
dra de motor is aangeslagen.
BELANGRIJKE TIPS
❍Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleu-
tel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start.
❍Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Yop het
instrumentenpaneel blijft branden samen met het lampje
U,
draai dan de sleutel in stand STOP en vervolgens weer in stand
MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan
met de andere geleverde sleutels. Als u er ook na deze han-
delingen nog niet in slaagt de motor te starten, wendt u dan
tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
❍Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor
stilstaat.
Page 156 of 297

152
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Het is raadzaam om gedurende de eerste ge-
bruiksperiode geen maximale prestaties van uw
auto te verlangen (bijv. snel accelereren, langdu-
rig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).
Zolang de motor niet is aangeslagen werken de
rem- en elektromechanische stuurbekrachtiging
niet, waardoor meer kracht nodig is voor de be-
diening van het rempedaal en het stuur.
Probeer auto’s nooit te starten door ze aan te du-
wen, te slepen of van een helling te laten rijden. De-
ze handelingen kunnen de katalysator beschadigen.
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als
de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de ac-
cu ontlaadt.
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draai-
en en trap het gaspedaal niet bruusk in;
❍verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij ra-
den u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloei-
stoftemperatuurmeter begint te bewegen.
MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand STOP.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit niet on-
middellijk uit te zetten, maar hem even stationair te laten draaien.
Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen en-
kel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor mo-
toren met turbocompressor, schadelijk.
Page 157 of 297

153
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK Voer deze handelingen uit met ingetrapt rempedaal.
BELANGRIJK Bij auto’s die zijn uitgerust met een armsteun voor,
moet eerst deze armsteun omhoog worden geplaatst zodat de
handrem ongehinderd bediend kan worden.
fig. 110A0K0073m
De auto moet geblokkeerd zijn als de hendel en-
kele tanden is aangetrokken: als dit niet het geval
is, laat dan de handrem afstellen door het Alfa
Romeo Servicenetwerk.
PARKEREN
Zet de motor uit en trek de handrem aan. Schakel een versnel-
ling in (de 1eals de weg omhoog loopt of de achteruit als de weg
omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met
stenen of wiggen. Neem de contactsleutel altijd uit het contact-
slot als u de auto verlaat.
HANDREM fig. 110
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel A omhoog trek-
ken zodat de auto blokkeert. Om de handrem uit te schakelen,
moet u de hendel A iets omhoog trekken, knop B indrukken en
ingedrukt houden en de hendel laten zakken.
Page 158 of 297

154
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
GEBRUIK VAN
DE VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspe-
daal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de
gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat op de knop
van de pook fig. 111).
Voor het inschakelen van de 6
eversnelling moet de pook naar rechts
worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4eversnel-
ling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schakelen van de
6
enaar de 5eversnelling.
Om de achteruit (R) vanuit de vrijstand in te schakelen, moet
de ring A-fig. 111 omhoog worden getrokken en de pook naar links
en vervolgens naar voren worden verplaatst.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een volledig stilstaande au-
to worden ingeschakeld.
fig. 111A0K0082m
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het kop-
pelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er
niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhin-
deren: let erop dat eventuele vloermatten niet zijn dub-
belgevouwen en zo de slag van de pedalen beperken.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pook-
knop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook
als deze licht is, de interne onderdelen van de ver-
snellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
Page 159 of 297

155
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BRANDSTOF BESPAREN
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik
zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgas-
sen zoveel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en
afstellingen die in het „Onderhoudsschema” staan vermeld, te la-
ten uitvoeren (zie het hoofdstuk „Onderhoud en zorg”).
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de span-
ning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weer-
stand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van de
auto en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstof-
verbruik en de stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager als u deze niet meer gebruikt.
Ze verminderen de aerodynamica van de auto, waardoor het brand-
stofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze
voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als u ze nodig hebt.
De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de
aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel
stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25 %
in stadsverkeer).
Airconditioning
Het gebruik van de airconditioning verhoogt het brandstofverbruik:
gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat, bij voorkeur de
functies van het ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires
kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brand-
stofverbruik zal toenemen.
Page 160 of 297

156
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
RIJSTIJL
Starten
Laat bij stilstaande auto de motor niet warmdraaien met statio-
nair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder de-
ze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het
verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is be-
ter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebrui-
ken: op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voor-
dat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overscha-
kelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en ver-
hoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste ver-
snelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle
acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Bij het oneigenlijke ge-
bruik van een hoge versnelling neemt het verbruik en de schadelij-
ke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snel-
heid. Rijd zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd
overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt
de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uit-
stoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te
trekken en het toerental waarbij het maximum koppel wordt ge-
leverd, niet te overschrijden.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de
optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brand-
stofverbruik toe (van 15 tot aan 30 % in stadsverkeer), maar ook
de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden waarbij overwegend
lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel
verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk ho-
ger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek ver-
hogen eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het raad-
zaam de motor uit te zetten.