3
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
WEGWIJS IN UW AUTO
1. Vast luchtrooster voor lucht naar de zijruiten – 2. Verstelbaar en regelbaar luchtrooster – 3. Bedieningshendel buitenverlichting – 4. Instrumentenpa-
neel – 5. Bedieningshendel ruitenwissers/achterruitwisser/trip computer – 6. Regelbare luchtroosters boven – 7. Display radionavigatiesysteem (voor
bepaalde uitvoeringen/markten) – 8. Waarschuwingsknipperlichten – 9. Frontairbag passagierszijde – 10. Dashboardkastje – 11. Verstelbare lucht-
roosters in het midden – 12. Autoradio (voor bepaalde uitvoeringen/markten) – 13. Bedieningsknoppen voor verwarming/ventilatie/airconditioning –
14. Versnellingspook – 15. „Alfa DNA”-systeem – 16. Bedieningsknoppen: mistlampen voor/mistachterlichten, Start&Stop-systeem (voor bepaalde uit-
voeringen/markten), ver-/ontgrendelen van de portieren, in-/uitschakeling adaptieve verlichting AFS (voor bepaalde uitvoeringen/markten) –
17. Start-/contactslot – 18. Frontairbag bestuurderszijde – 19. Bedieningshendel cruise-control (voor bepaalde uitvoeringen/markten) – 20. Drukknoppen
koplampverstelling (voor bepaalde uitvoeringen/markten) en toegang Setup-menu.
A0K0074mfig. 1
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de lampjes kunnen per uitvoering verschillen.
14
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Brandstofreser ve – Beperkte
actieradius (geel)
Het lampje gaat branden als er nog 8 tot 10 liter brand-
stof aanwezig is. Als de actieradius kleiner is dan circa
50 km (of gelijke waarde in mijl), verschijnt op enkele uitvoerin-
gen een waarschuwing op het display.K
Als het lampje knippert tijdens het rijden, wendt
u dan tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Cruise-control (groen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de sleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
branden, maar het moet na enkele seconden doven als de
cruise-control niet geactiveerd is. Als u de knop van de cruise-con-
trol in stand ON draait, gaat het lampje branden (zie de paragraaf
„Cruise-control” in dit hoofdstuk). Op het display verschijnt de bij-
behorende melding.Ü
Reiniging van roetfilter (DPF) bezig
(alleen dieseluitvoeringen met DPF)
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lamp-
je branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lamp-
je gaat continu branden om de bestuurder er op te wijzen dat het
DPF-systeem het regeneratieproces moet uitvoeren om de verza-
diging met verontreinigende stoffen (partikels) te verhelpen.
Het lampje gaat niet bij iedere regeneratie van het roetfilter bran-
den, maar alleen als de rijomstandigheden vereisen dat de be-
stuurder er op attent wordt gemaakt. Om het lampje te laten do-
ven moet de auto doorrijden, totdat het regeneratieproces is
voltooid.
Dit duurt gemiddeld 15 minuten. De optimale omstandigheden om
het proces te voltooien, worden bereikt wanneer de auto 60 km/h
rijdt bij een toerental boven 2000 toeren/min.
Het branden van het lampje duidt niet op een defect aan de auto.
Het is dus niet nodig om de auto naar de garage te brengen. Als
het lampje gaat branden, verschijnt op het display een bijbehorende
melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
h
79
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
CRUISE-CONTROL
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
ALGEMENE INFORMATIE
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snel-
heid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij
weinig verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen),
met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zon-
der het gaspedaal te hoeven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk ver-
keer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig 43 in stand ON. Het systeem kan niet
worden ingeschakeld in de 1eversnelling of de achteruit: het is
raadzaam het systeem in schakelen in de 5eof hogere versnelling.
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Inschakelen
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat.
Als u de draaiknop B-fig. 41 van stand
Oin stand 'zet, dan
werkt de achterruitwisser als volgt:
❍in intervalstand als de ruitenwissers voor niet zijn ingeschakeld;
❍synchroon (met de helft van de frequentie van de ruitenwis-
sers voor) als de ruitenwissers voor zijn ingeschakeld;
❍continu als de achteruit is ingeschakeld en de functie actief is.
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de achteruit inschakelt,
gaat automatisch ook de achterruitwisser continu wissen. Als u
de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendelde stand), scha-
kelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve seconde naar het dashboard
geduwd houdt, schakelt ook de achterruitwisser in. Als u de hen-
del loslaat, wordt het intelligente wis-/wasprogramma ingescha-
keld, zoals bij de ruitenwissers voor.
fig. 43A0K0098m
80
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Trap het gaspedaal in sla vervolgens de nieuwe snelheid op of plaats
de hendel omhoog (+). Telkens als de hendel wordt bediend, wordt
de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de hendel om-
hoog wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op
of plaats de hendel naar beneden (−), totdat de nieuwe snelheid
is bereikt. Deze wordt automatisch opgeslagen. Telkens als de hen-
del wordt bediend, wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer 1
km/h). Als de hendel omlaag wordt gehouden, verandert de snel-
heid traploos.
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Om het systeem uit te schakelen is het voldoende om:
❍draai de draaiknop A-fig. 43 in stand OFF;
of
❍zet de motor uit;
of
❍trap het rem-, koppelings- of gaspedaal in; in dit laatste geval
wordt het systeem niet werkelijk uitgeschakeld, maar heeft
het acceleratie-verzoek voorrang op het systeem. De cruise-
control blijft ingeschakeld en het systeem stelt, na de accele-
ratie, de hiervoor opgeslagen snelheid weer in, zonder dat de
knop RES hoeft te worden bediend. Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid. Het systeem
is ingeschakeld als het lampje
Übrandt en op het instrumen-
tenpaneel de bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten) verschijnt.
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❍zet de draaiknop A-fig. 43 in stand ON en trap het gaspedaal
in totdat de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❍plaats de hendel ten minste 1 seconde omhoog (+) en laat
vervolgens de hendel los: de snelheid van de auto is opgesla-
gen en het gaspedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel
verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u daar-
na het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de opgesla-
gen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door het intrappen van het rem-
of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid op de volgende
manier worden opgeroepen:
❍geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan
de opgeslagen snelheid;
❍schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment
van het opslaan van de snelheid;
❍druk op de knop RES (B-fig. 43).
81
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PLAFONDVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR fig. 44
Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes worden in- en uit-
geschakeld.
Standen schakelaar A:
❍in het midden (stand 1): de lampjes C en D worden in-/uit-
geschakeld bij het openen/sluiten van de portieren;
❍in de linker stand (stand 0): de lampjes C en D blijven altijd
uitgeschakeld;
❍in de rechter stand (stand 2): de lampjes C en D blijven altijd
ingeschakeld.
Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.
Automatische uitschakeling
Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit:
❍als het ABS of de VDC in werking treedt;
❍als de snelheid van de auto onder de vastgestelde limiet komt;
❍als er een storing in het systeem is.
Als de cruise-control tijdens het rijden is inge-
schakeld, zet dan nooit de versnellingspook in
de vrijstand.
Bij een storing of een afwijkende werking van
de cruise-control, moet de draaiknop A-fig. 43
in stand OFF worden gezet en moet u contact op-
nemen met het Alfa Romeo Servicenetwerk.
fig. 44A0K0061m
286
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Bougies (type) ........................ 228
Brake Assist (systeem) ............. 112
Brandblusser ........................... 91
Brandstof besparen.................. 155
Brandstofnoodschakeling.......... 86
Brandstofreserve .............. 240-241
Brandstofsysteem .................... 230
Buitenverlichting ...................... 74
Buitenverlichting/dimlichten
– bediening.......................... 74
– gloeilampen
vervangen .................177-179
Carrosserie
– codes
carrosserie-uitvoeringen ....... 227
– reinigen ............................ 221
Carrosserie-uitvoeringen ............ 227
CBC-systeem ........................... 112CODE-card.............................. 41
Cruise-control .......................... 79
Dagverlichting (D.R.L.)
(inschakelen)....................... 74
Dashboard.............................. 3
Dashboardkastje/
opbergvakken................... 87-88
Derde remlicht
– gloeilampen vervangen ....... 181
Diefstalalarm .......................... 47
Dimlicht
– bediening.......................... 74
– gloeilampen vervangen ....... 178
Display
– Instelbaar multifunctioneel
display ............................. 21
– Multifunctioneel display ....... 20
Dop van brandstoftank ............. 128Dorpelverlichting ...................... 84
– gloeilampen vervangen ....... 185
DPF-roetfilter
(Diesel Particulate Filter) ........ 129
DST-systeem ........................... 112
Electronic Q2-systeem
(„E-Q2”) ............................. 112
Elektrisch bedienbaar
opendak.............................. 92
Elektrische/elektronische
systemen monteren............... 123
Elektromechanische
stuurbekrachtiging................. 121
EOBD (systeem)..................... 121
Fix&Go automatic, snelle
bandenreparatieset ................ 169
Follow me home (systeem) ...... 76
Gebruik van
de versnellingsbak................. 154