110
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VDC-SYSTEEM
(Vehicle Dynamics Control)
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun
grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. Het systeem
kan voor de stabiliteit van de auto potentieel gevaarlijke situaties
herkennen en automatisch per wiel afzonderlijk ingrijpen m.b.v.
de remmen, waardoor een stabiliserend koppel wordt geleverd.
Het VDC-systeem omvat de volgende systemen:
❍Hill Holder
❍ASR
❍Brake Assist
❍MSR
❍CBC
❍„ELECTRONIC Q2” („E-Q2”)
❍DST
❍RAB
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Dit wordt aangegeven door het knipperen van lampje áop het
instrumentenpaneel: om de bestuurder er op te wijzen dat de au-
to de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
De VDC wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt ge-
start en kan niet worden uitgeschakeld.
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit in de VDC geïntegreerde systeem helpt bij het wegrijden op een
helling.
Het systeem schakelt automatisch in de volgende gevallen in:
❍omhoog: de auto stilstaat op een helling van meer dan 5 % met
draaiende motor, ingetrapt rempedaal en versnellingsbak in vrij
of als een andere versnelling dan de achteruit is ingeschakeld.
❍omlaag: als de auto stilstaat op een helling van meer dan 5 %
met draaiende motor, ingetrapt rempedaal en als de achteruit
is ingeschakeld.
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het VDC-systeem
ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het noodzakelijke
motorkoppel is bereikt om weg te rijden (of in ieder geval onge-
veer 2 seconden), zodat u meer tijd heeft om uw rechter voet
van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.
Als u na deze tijd niet bent weggereden, schakelt het systeem
automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd. Tijdens
deze fase kunt u een typisch schurend geluid horen: dit betekent
dat de auto ieder moment in beweging kan komen.
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem. Verlaat dus
nooit de auto zonder de handrem aan te trekken, de motor uit te
zetten en een versnelling in te schakelen.
120
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
INOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
NOODSTART
Als een noodstart wordt uitgevoerd met een hulpaccu mag de min-
kabel (−) vanaf de hulpaccu nooit met de minpool A-fig. 84 van
de accu van de auto worden verbonden, maar moet de minkabel
op een massapunt op de motor of de versnellingsbak worden aan-
gesloten.
Controleer voordat u de motorkap opent of de
motor is uitgeschakeld en de contactsleutel in
stand STOP staat. Houdt u aan hetgeen beschre-
ven staat op de sticker op de fronttraverse (fig. 85). Het
is raadzaam de contactsleutel uit te nemen als er in de
auto nog inzittenden zijn. Als de auto wordt verlaten,
moet de contactsleutel altijd worden uitgenomen of in
stand STOP worden gedraaid. Tijdens het tanken moet
de motor uitgezet zijn en de sleutel in stand STOP staan.
fig. 84A0K0180mfig. 85A0K0224m
154
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
GEBRUIK VAN
DE VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspe-
daal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de
gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat op de knop
van de pook fig. 111).
Voor het inschakelen van de 6
eversnelling moet de pook naar rechts
worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4eversnel-
ling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schakelen van de
6
enaar de 5eversnelling.
Om de achteruit (R) vanuit de vrijstand in te schakelen, moet
de ring A-fig. 111 omhoog worden getrokken en de pook naar links
en vervolgens naar voren worden verplaatst.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een volledig stilstaande au-
to worden ingeschakeld.
fig. 111A0K0082m
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het kop-
pelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er
niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhin-
deren: let erop dat eventuele vloermatten niet zijn dub-
belgevouwen en zo de slag van de pedalen beperken.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pook-
knop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook
als deze licht is, de interne onderdelen van de ver-
snellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
187
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan
tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
Vervang een defecte zekering nooit door ander
materiaal.
Vervang een zekering nooit door een zekering met
een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE, MIDI-FUSE,
MEGA-FUSE) doorbrandt, wendt u dan tot het
Alfa Romeo Servicenetwerk.
Controleer, voordat u een zekering vervangt, of
de contactsleutel uit het contactslot is genomen
en alle stroomverbruikers uitstaan en/of zijn uit-
geschakeld.
Als een zekering van de veiligheidssystemen (air-
bagsysteem, remsysteem), de aandrijving van de
auto (motormanagementsysteem, regelsysteem
van de versnellingsbak) of de stuurinrichting doorbrandt,
wendt u dan tot het Alfa Romeo Servicenetwerk.
206
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
PERIODIEKE CONTROLES
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel
bijvullen:
❍koelvloeistofniveau, remvloeistofniveau en niveau van de rui-
tensproeiervloeistof;
❍conditie en spanning van de banden;
❍werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaan-
wijzers, waarschuwingsknipperlichten enz.);
❍werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter en stand/slijtage
wisserbladen voor/achter.
Iedere 3000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolieniveau.
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO
Als de auto overwegend onder één van de volgende bedrijfsom-
standigheden wordt gebruikt:
❍trekken van aanhangers of caravans;
❍rijden op stoffige wegen;
❍veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentempera-
turen onder nul;
❍veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij
lage snelheden of als de auto lang stilstaat;
is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voeren, dan
in het Onderhoudsschema staat aangegeven:
❍remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage con-
troleren;
❍vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op ver-
vuiling controleren en mechanismen smeren;
❍visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aan-
drijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen
(stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en
brandstofsysteem;
❍acculading en niveau van het elektrolyt in de accu controleren;
❍conditie van aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren;
❍motorolie en oliefilter controleren en eventueel vervangen;
❍pollenfilter controleren en eventueel vervangen;
❍luchtfilter controleren en eventueel vervangen.
Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag
Voor
230
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BRANDSTOFSYSTEEM
TRANSMISSIE
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen reke-
ning wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs
brand veroorzaken.
Elektronisch geregelde
sequentiële gefaseerde
multipoint inspuiting
met turbocompressor
en intercoolerElektronisch geregelde
sequentiële gefaseerde
inspuiting met
pingelregeling en variabele
bediening van
inlaatkleppenElektronisch geregelde
directe inspuiting Multijet
„Common Rail” met
turbocompressor
en intercooler
1.4 Turbo Multi Air 1.4 Turbo Benzine 1.6 JTDM– 2.0 JTDM
1750 Turbo Benzine
Brandstofsysteem
1.4 Turbo Benzine – 1.4 Turbo Multi Air – 1750 Turbo Benzine – 1.6 JTDM– 2.0 JTDM
Versnellingsbak
Koppeling
Aandrijving
60 –
8 - 10 –
6,4 5,7
5,0 4,25
5,1 4,35
1,87 1,6
0,83 0,78
2,8 2,5
(4,6) (4,1)60 –
8 - 10 –
5,7 5,0
3,1 2,6
3,5 2,9
1,87 1,6
0,83 0,78
2,8 2,5
(4,6) (4,1)60 –
8 - 10 –
5,7 5,0
2,75 2,3
3,1 2,6
1,87 1,6
0,83 0,78
2,8 2,5
(4,6) (4,1)Loodvrije benzine
ten minste 95 R.O.N.
(specificatie EN228)
Mengsel van gedemineraliseerd
water en 50 % PARAFLU
UP(▲)
SELENIA STAR P.E.
TUTELA TRANSMISSION
GEARFORCE
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en vloeistof
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
240
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
VULLINGSTABEL
(▲) Voor extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60 % PARAFLUUPen 40 % gedemineraliseerd water.
(*) De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen met koplampsproeiers.
Voorgeschreven
brandstoffen
1.4 Turbo Benzine 1.4 Turbo Multi Air 1750 Turbo Benzine en originele
liter kg liter kg liter kgsmeermiddelen
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem– met airconditioning:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
Versnellingsbak/
differentieel:
Hydraulisch remcircuit
met ABS:
Reservoir ruitensproeiers
voor/achter/
koplampsproeiers (*):
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN590)
Mengsel van gedemineraliseerd
water en 50 % PARAFLU
UP(▲)
SELENIA WR P.E.
TUTELA TRANSMISSION
GEARFORCE
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en vloeistof
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
241
WEGWIJS
IN UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
60 –
8 - 10 –
6,7 5,9
4,0 3,4
4,2 3,5
1,87 1,6
0,83 0,78
2,8 2,5
(4,6) (4,1)60 –
8 - 10 –
6,8 6,0
4,0 3,4
4,2 3,5
1,87 1,6
0,83 0,78
2,8 2,5
(4,6) (4,1)
(▲) Voor extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60 % PARAFLUUPen 40 % gedemineraliseerd water.
(*) De waarden tussen haakjes hebben betrekking op de uitvoeringen met koplampsproeiers.
Voorgeschreven
brandstoffen
1.6 JTD
M2.0 JTDMen origineleliter kg liter kgsmeermiddelen
Brandstoftank:incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem
– met airconditioning:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
Versnellingsbak/
differentieel:
Hydraulisch remcircuit met ABS:
Reservoir ruitensproeiers
voor/achter/koplampsproeiers (*):