Page 281 of 404

rempedaal wordt ingetrapt en opti-
maliseert de remdruk dienovereen-
komstig. Dit draagt bij aan een ver-
korting van de remweg. Het BAS vult
het ABS aan. Wanneer u het rempe-
daal zeer snel intrapt, is de assistentie
van het BAS-systeem optimaal. Om
van het systeem te profiteren moet u
het rempedaal tijdens de noodstop
ononderbroken intrappen. Verminder
de druk op het rempedaal niet, tenzij
u niet langer hoeft te remmen. Zodra
u het rempedaal loslaat, wordt het
BAS-systeem uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt nietvoorkomen dat de auto onder-
worpen blijft aan de wetten van
de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het
wegdek.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
BAS kan geen ongelukken voor- komen, zeker geen ongelukken
die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het
rijden op zeer glad wegdek, of
aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met BAS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
ELEKTRONISCH STABILI-
TEITSREGELSYSTEEM
(ESP)
Het elektronisch stabiliteitssysteem
(ESP) zorgt onder diverse rijomstan-
digheden voor een betere controle
over de rijrichting en meer stabiliteit
van het voertuig. ESP corrigeert over-
en onderstuur van het voertuig door
het juiste wiel af te remmen. Zo wordt
tegengestuurd bij onder- of overstuur.
Ook kan het motorvermogen worden
verminderd om het voertuig te helpen
bij het handhaven van de juiste rij-
richting. ESP bepaalt met behulp van sensors
in het voertuig de door de bestuurder
gewenste rijrichting. Het systeem ver-
gelijkt deze baan dan met de werke-
lijke rijrichting van het voertuig.
Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan,
remt ESP het juiste wiel af om over- of
onderstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto draait meer dan
correct is voor de stand van het
stuur
Onderstuur: de auto draait minder dan correct is voor de stand van het
stuur.
275
Page 282 of 404

WAARSCHUWING!
Met het ESP-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. ESP
kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. ESP kan
evenmin ongelukken voorkomen
die het gevolg zijn van het verlies
van de controle over het voertuig
doordat het rijgedrag niet is aange-
past aan de omstandigheden. Al-
leen een oplettende en bekwame
bestuurder met een veilige rijstijl
kan ongelukken voorkomen. Ge-
bruik de mogelijkheden van een
auto met ESP nooit op een roeke-
loze of risicovolle wijze die de vei-
ligheid van de bestuurder of ande-
ren in gevaar brengt.
WAARSCHUWING!
In de gedeeltelijke ESP-modus is de
ESP-functie voor reductie van het
motorvermogen uitgeschakeld. De
verbeterde voertuigstabiliteit die
het ESP-systeem biedt, neemt hier-
door af.
Bedrijfsmodi van ESP
De schakelaar "ESP Off"
bevindt zich in de middelste
rij schakelaars, naast de
schakelaar voor de
waarschuwingsknipperlichten.
ESP ingeschakeld
Dit is de normale instelling voor ESP
op auto's met tweewielaandrijving.
Als de auto wordt gestart, bevindt het
ESP-systeem zich in deze modus.
Deze modus dient te worden gebruikt
onder bijna alle rijomstandigheden.
ESP mag alleen om specifieke rede-
nen worden uitgeschakeld, zoals hier-
onder vermeld. ESP gedeeltelijk uit
Deze instelling bereikt u door kort op
de toets "ESP OFF" te drukken.
In de modus "Partial Off" (Gedeelte-
lijk uit) is het ASR-gedeelte van het
ESP uitgeschakeld, behalve de functie
"beperkte slip", zoals beschreven in
het hoofdstuk over ASR. Het indica-
tielampje "ESP uit" brandt. In de
functie "Partial off" (Gedeeltelijk uit)
werkt ESP zonder motorkoppelrege-
ling. Deze instelling is bedoeld voor
situaties waarin het voertuig zich in
diepe sneeuw, zand of gravel bevindt
en waar de wielen sneller moeten
draaien dan ESP normaal gesproken
zou toestaan, om weer grip te krijgen.
Om het ESP weer in te schakelen,
drukt u kort op de toets "ESP uit.
Hierdoor wordt de normale bedrijfs-
modus "ESP aan" hersteld.
276
Page 283 of 404

OPMERKING: Om de trekkracht
tijdens het rijden met sneeuwket-
tingen, bij het wegrijden in diepe
sneeuw, zand of grind te verbete-
ren, is het raadzaam de functie
"Gedeeltelijk uit" in te schakelen
door kort op de toets "ESP uit" te
drukken. Wanneer er geen reden
meer is om de functie "Partial Off"
(Gedeeltelijk uit) te gebruiken,
drukt u kort op de toets "ESP OFF"
om ESP weer in te schakelen. Dit is
ook mogelijk tijdens het rijden.WAARSCHUWING!
In de gedeeltelijke ESP-modus is de
ESP-functie voor reductie van het
motorvermogen uitgeschakeld. De
verbeterde voertuigstabiliteit die
het ESP-systeem biedt, neemt hier-
door af.
Controle-/storingslampje ESP en
indicatielampje ESP UIT
Het controle-/ storingslampje
van het elektronisch stabili-
teitsregelsysteem (ESP) in de instrumentengroep gaat branden wan-
neer de contactschakelaar in de stand
ON wordt gezet. Wanneer de motor
draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer controle-/storingslampje ESP
continu blijft branden terwijl de motor
draait, is een storing gedetecteerd in het
ESP-systeem. Als het lampje blijft bran-
den nadat er verschillende keren is ge-
start en u meerdere kilometers hebt ge-
reden met een snelheid hoger dan
48 km/u, dient u zo snel mogelijk con-
tact op te nemen met uw erkende dealer
om het probleem te laten opsporen en
verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in
de instrumentengroep) begint te
knipperen zodra de banden grip ver-
liezen en het ESP-systeem wordt ge-
activeerd. Het controle-/
storingslampje ESP knippert ook
wanneer het ASR-systeem actief is.
Als het controle-/storingslampje ESP
gaat knipperen tijdens het optrekken,
neem dan gas terug en rijd verder
terwijl u zo min mogelijk gas geeft.
Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de
toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controle-/storingslampje
ESP en het controlelampje "ESP
uit" gaan altijd kort branden
wanneer de contactschakelaar
in de stand ON wordt gezet.
Telkens wanneer de contact- schakelaar in de stand ON wordt
gezet, wordt het ESP-systeem in-
geschakeld, ook wanneer dit
eerder werd uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft ver-
oorzaakt.
Het controlelampje "ESP
uit" geeft aan dat het elek-
tronische stabiliteitsregel-
systeem (ESP) is
uitgeschakeld.
277
Page 284 of 404

BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BANDENSPANNING
Voor de veiligheid en goede rijeigen-
schappen is een juiste bandenspan-
ning absoluut noodzakelijk. Als de
bandenspanning niet juist is, heeft dit
de onderstaande gevolgen:
VeiligheidWAARSCHUWING!
Een onjuiste bandenspanning isgevaarlijk en kan leiden tot onge-
lukken.
Bij een te lage bandenspanning veert de band te veel in en kan de
band te warm worden en lek ra-
ken.
Bij een te hoge bandenspanning
zal de band schokken op het wiel
minder goed opvangen. Voorwer-
pen op de weg en gaten in het
wegdek kunnen de banden be-
schadigen waardoor ze lek raken.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Banden met een te hoge of te lage spanning kunnen het rijgedrag
van de auto beïnvloeden en kun-
nen een klapband veroorzaken
waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen.
Als niet alle banden dezelfde spanning hebben, kunnen bestu-
ringsproblemen optreden. U kunt
de controle over de auto verlie-
zen.
Als de bandenspanning van de linkerbanden verschilt van die
van de rechterbanden kan de
auto naar links of rechts gaan
trekken.
Zorg dat alle banden altijd op de voorgeschreven spanning (voor
koude banden) zijn.
Slijtage en brandstofverbruik
Een onjuiste bandenspanning kan lei-
den tot een onregelmatig slijtagepa-
troon over het loopvlak van de band.
Deze abnormale slijtagepatronen ver-
korten de levensduur het loopvlak, waardoor de banden eerder vervan-
gen moet worden. Door een te lage
bandenspanning wordt ook de rol-
weerstand van de band hoger, waar-
door het brandstofverbruik toeneemt.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij
aan het rijcomfort. Bij een te hoge
bandenspanning rijdt de auto schok-
kerig en oncomfortabel.
BANDENSPANNING
De juiste spanning voor koude ban-
den staat vermeld op de B-stijl aan de
bestuurderszijde of op de achterrand
van het bestuurdersportier.
U dient minstens één keer per maand
de bandenspanning te controleren en,
indien nodig, aan te passen; ook dient
u de banden dan op slijtage of "zicht-
bare schade te controleren. Gebruik
een bandenspanningsmeter van goede
kwaliteit om de bandenspanning te
controleren. Een visuele schatting van
de bandenspanning volstaat niet. Ra-
diaalbanden lijken soms de juiste
spanning te hebben, terwijl dat niet
het geval is.
278
Page 285 of 404

LET OP!
Plaats na het controleren van de
bandenspanning of het vullen van
de banden altijd de ventieldop te-
rug. Hierdoor voorkomt u dat het
ventiel beschadigd raakt door bin-
nendringend vocht of vuil.
De op het plaatje aangegeven banden-
spanningswaarden gelden altijd voor
"koude banden". Dit zijn banden van
een auto waarmee minstens 3 uur niet
is gereden, of waarmee minder dan
1,6 km is gereden na een stilstand van
3 uur. De spanning van een koude
band mag nooit hoger zijn dan de
maximumspanning die op de wang
van de band staat vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker
als de buitentemperaturen zeer ver-
schillend zijn, aangezien de banden-
spanning varieert met de tempera-
tuur.
De bandenspanning verloopt onge-
veer 0,07 bar per 7 °C temperatuur-
verandering. Houd hier rekening mee
wanneer u de bandenspanning meet
in een garage, met name in de winter. Voorbeeld: als de temperatuur in de
garage 20 °C en de buitentempera-
tuur 0 °C bedraagt, moet u de ban-
denspanning verhogen met 0,21 bar
(dit komt overeen met 0,07 bar voor
elke 7 °C temperatuurverschil).
Tijdens het rijden kan de banden-
spanning met 0,13 tot 0,4 bar oplo-
pen. Laat de banden in dat geval nooit
gedeeltelijk leeglopen. De banden-
spanning is anders te laag zodra de
band weer is afgekoeld.
BANDENSPANNING BIJ
HOGERE RIJSNELHEDEN
De fabrikant is een voorstander van
het rijden met een veilige snelheid,
binnen de geldende snelheidslimiet.
Wanneer de snelheidslimiet en om-
standigheden het toelaten om met
hoge snelheden te rijden, is de juiste
bandenspanning erg belangrijk. Mo-
gelijk moet u de bandenspanning ver-
hogen en de belading van de auto
verminderen als u met hoge snelheden
wilt rijden. Raadpleeg de informatie
van de originele banden of neem con-
tact op met een erkende bandenleve-
rancier voor de aanbevolen veilige rij-
snelheid, de juiste belading en de
correcte koude bandenspanning.
WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in
een beladen auto is gevaarlijk. De
extra belasting op uw banden kan
lekkage of een klapband veroorza-
ken. Dit kan leiden tot een ernstig
ongeval. Rijd niet sneller dan
120 km/u in een auto die tot het
maximale laadvermogen is bela-
den.
279
Page 286 of 404

RADIAALBANDENWAARSCHUWING!
Het gecombineerd monteren van
radiaalbanden en andere banden-
types heeft een negatieve invloed op
het weggedrag van uw auto. Dit
stabiliteitsverlies kan ongevallen
veroorzaken. Als u radiaalbanden
gebruikt, moeten dat er altijd vier
zijn. Combineer ze nooit met an-
dere bandentypes.
Een gat of scheur in het loopvlak van
een radiaalband is mogelijk nog te
repareren, in tegenstelling tot schade
aan de wang van de band. Raadpleeg
uw erkende bandenleverancier voor
reparatie van radiaalbanden.
RESERVEWIEL PASSEND
BIJ STANDAARD
GELEVERDE BANDEN EN
VELGEN (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Uw voertuig kan zijn uitgerust met
een reserveband en velg die zowel in
uiterlijk als in gebruik gelijk zijn aan de standaard geleverde banden en
velgen op de voor- en achteras van uw
voertuig. Dit reservewiel mag worden
gebruikt bij het rouleren van banden
voor uw auto. Als uw voertuig be-
schikt over deze optie kunt u een er-
kende bandenleverancier raadplegen
voor het aanbevolen roulatieschema.
Als uw auto niet is uitgerust met een
reservewiel met gelijke afmetingen als
de standaard banden en wielen, dan
kan uw auto zijn uitgerust met een
noodreservewiel met alternatieve af-
metingen. Noodreservewielen zijn
ontwikkeld om alleen te worden ge-
bruikt bij uw auto. Uw auto kan zijn
uitgerust met een van de volgende
typen noodreservewielen met alterna-
tieve afmetingen; compact, full-size of
voor beperkt gebruik. Monteer tegelij-
kertijd nooit meer dan één noodreser-
vewiel of reservewiel met alternatieve
afmetingen aan de auto.
LET OP!
Laat vanwege de verminderde
grondspeling uw auto niet in een
automatische wasstraat wassen
wanneer een compact reservewiel
of een reservewiel voor beperkt ge-
bruik is gemonteerd. De auto kan
schade oplopen.
COMPACT RESERVEWIEL
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het compacte reservewiel mag slechts
tijdelijk en alleen in noodgevallen
worden gebruikt. U kunt aan de be-
schrijving van het reservewiel op de
band- en beladingsinformatiesticker
op de portieropening aan bestuur-
derszijde of op de wang van de band
zien of uw auto is uitgerust met een
compact reservewiel. Beschrijvingen
van compacte reservewielen beginnen
met de letter "T" of "S" vóór de aan-
duiding van de bandenmaat. Voor-
beeld: T145/80D18 103M.
T, S = reservewiel
280
Page 287 of 404

Omdat het loopvlak van deze band
een beperkte levensduur heeft, moet
de originele band zo snel mogelijk
worden gerepareerd (of vervangen)
en weer gemonteerd worden.
Probeer nooit een wieldop aan te
brengen of een conventionele band te
monteren op het compacte reserve-
wiel, omdat het wiel specifiek voor het
compacte reservewiel is gemaakt.
Monteer nooit meer dan één compact
reservewiel tegelijk op de auto.
WAARSCHUWING!
Compacte reservewielen mogen
slechts tijdelijk en alleen in noodge-
vallen worden gebruikt. Met deze
reservewielen mag u maximaal
80 km/u rijden. Het loopvlak van
een reservewiel heeft slechts een be-
perkte levensduur. Als het loopvlak
is versleten tot op de
bandenslijtage-indicatoren, dient u
het reservewiel te vervangen. Let
op de waarschuwingen met betrek-
king tot het reservewiel. Anders
kan de band van het reservewiel lek
raken en kunt u de controle over de
auto verliezen.
VOLMAATS
RESERVEWIEL (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het full-size reservewiel mag alleen in
noodgevallen worden gebruikt. Het
reservewiel lijkt op het oorspronke-
lijke wiel op de voor- of achteras van
de auto, maar heeft andere eigen-
schappen. Dit reservewielen heeft
wellicht een beperkte levensduur. Als het loopvlak is versleten tot op de
slijtindicatoren, dient u de band van
het full-size reservewiel te vervangen.
De originele band moet daarom zo
snel mogelijk worden gerepareerd (of
vervangen) en weer gemonteerd wor-
den.
RESERVEWIEL VOOR
BEPERKT GEBRUIK (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het reservewiel voor beperkt gebruik
mag slechts tijdelijk en alleen in nood-
gevallen worden gebruikt. De om-
schrijving van de band bevindt zich
op een sticker op het reservewiel voor
beperkt gebruik. Op deze sticker wor-
den de beperkingen voor het rijden
met het reservewiel aangegeven. Het
reservewiel lijkt op het oorspronke-
lijke wiel op de voor- of achteras van
de auto, maar heeft andere eigen-
schappen. Het rijgedrag van de auto
verandert wanneer u dit reservewiel
voor beperkt gebruik monteert. De
originele band moet daarom zo snel
mogelijk worden gerepareerd (of ver-
vangen) en weer gemonteerd worden.
281
Page 288 of 404

WAARSCHUWING!
Reservewielen voor beperkt ge-
bruik mogen alleen in noodgevallen
worden gebruikt. Het rijgedrag van
de auto verandert wanneer u dit
reservewiel voor beperkt gebruik
monteert. Rijd met dit reservewiel
niet sneller dan de snelheid die
staat vermeld op het reservewiel
voor tijdelijk gebruik. De banden-
spanning mag nooit hoger of lager
zijn dan de waarde die op de band-
en beladingsinformatiesticker in de
portieropening aan de bestuurders-
zijde is aangegeven. De originele
band moet zo snel mogelijk worden
gerepareerd (of vervangen) en weer
gemonteerd worden. Anders kunt u
de controle over de auto verliezen.
DOORSLIPPEN VAN DE
WIELEN
Als uw auto komt vast te zitten in
modder, zand, sneeuw of ijs, mag u de
wielen niet met een snelheid boven
48 km/u of meer dan 30 seconden
continu laten doorslippen zonder te
stoppen. Raadpleeg "Een vastzittende auto los-
rijden" in "Wat te doen in noodgeval-
len" voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wie-
len is gevaarlijk. De krachten die
vrijkomen bij te hoge wielsnelhe-
den kunnen de banden beschadi-
gen of lek raken. Er kan een band
exploderen, waardoor iemand ge-
wond kan raken.
Laat de wielen van uw auto niet met een snelheid boven de
48 km/u of langer dan 30 secon-
den ononderbroken ronddraaien.
Zorg ook dat er geen personen
aanwezig zijn in de nabijheid van
een doorslippend wiel, ongeacht
de snelheid waarmee het wiel
ronddraait. BANDENSLIJTAGE-
INDICATOREN
In de originele banden zijn
bandenslijtage-indicatoren aange-
bracht, die u helpen om te bepalen
wanneer uw banden moeten worden
vervangen.
Deze indicatoren zijn in de bodem van
het profiel geperst. Ze worden zicht-
baar als de profieldiepte nog slechts 2
mm bedraagt. Als het loopvlak is ver-
sleten tot op de bandenslijtage-
indicatoren, moet de band worden
vervangen.
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
282