Page 145 of 404

UITSCHAKELVERTRAGING
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze functie zorgt voor extra veilig-
heid doordat de koplampen nog
maximaal 90 seconden branden na-
dat u de auto hebt verlaten.
Als u deze functie wilt activeren, zet u
de contactschakelaar in de stand OFF
terwijl de koplampen nog branden.
Schakel vervolgens binnen 45 secon-
den de koplampen uit. De 90 secon-
den uitschakelvertraging gaat in zo-
dra de koplampschakelaar wordt
uitgeschakeld. Bij het aanzetten van
de koplampen, de parkeerlichten of
het contact wordt de uitschakelver-
traging opgeheven.
Wanneer u de auto verlaat, kunt u
ervoor kiezen de koplampen nog 30,
60 of 90 seconden te laten branden of
deze onmiddellijk uit te schakelen.
Als u de tijdsinstelling wilt wijzigen,
neemt u contact op met een erkende
dealer.De vertragingsduur van de koplamp-
verlichting is programmeerbaar bij
voertuigen uitgerust met het EVIC.
Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Door de klant te programme-
ren functies" in het hoofdstuk "Het
instrumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
Als de koplampen eerder worden uit-
geschakeld dan het contact, gaan ze
op de normale manier uit.
OPMERKING: Als u deze functie
wilt gebruiken, moet u de koplam-
pen uitschakelen binnen 45 secon-
den na het uitzetten van het con-
tact.
MISTLAMPEN VÓÓR EN
MISTACHTERLICHTEN
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
De schakelaar voor de mistlampen
vóór en de mistachterlichten is geïnte
greerd in de koplampschakelaar.
De mistlampen vóór en mist-
achterlichten kunt u naar wens
gebruiken als het zicht door
mist is verslechterd. De mistlampen
worden in deze volgorde ingescha-
keld: als u de koplampschakelaar één
keer indrukt, gaan de mistkoplampen
aan. Druk de schakelaar een tweede
keer in om de mistachterlichten in te
schakelen (mistlampen vóór blijven
aan). Druk de schakelaar een derde
keer in om de mistachterlichten uit te
schakelen (mistkoplampen blijven
aan). Druk de schakelaar een vierde
keer in om de mistkoplampen uit te
schakelen. Bij auto's zonder mistkop-
lampen worden de mistachterlichten
ingeschakeld als u de schakelaar de
eerste keer indrukt.
Schakelaar mistlampen
139
Page 146 of 404

Wanneer de mistlampen zijn inge-
schakeld, gaat een controlelampje in
de instrumentengroep branden.
OPMERKING: De koplampscha-
kelaar moet in de stand parkeer-
licht of koplampen staan om de
mistlampen voor en achter te kun-
nen inschakelen.
ACCUBEVEILIGING
Deze functie beschermt de accu zodat
deze minder snel ontlaadt als de kop-
lampen, parkeerlampen of mistlam-
pen vóór langdurig worden aangela-
ten terwijl het contact in de stand
LOCK staat. Als het contactslot gedu-
rende acht minuten in de stand LOCK
staat en de koplampschakelaar niet
op OFF of AUTO staat, gaan de lich-
ten automatisch uit tot het contactslot
of de koplampschakelaar weer wor-
den gebruikt.
De accubeveiliging wordt opgeheven
als u het contactslot tijdens de acht
minuten intervaltijd naar een andere
stand dan LOCK draait.MULTIFUNCTIONELE
HENDEL
De multifunctionele hendel bevindt
zich aan de linkerzijde van de stuur-
kolom.
Met de multifunctionele hendel wor-
den de volgende functies bediend:
Richtingaanwijzers
Koplampen dimlicht/grootlicht
Passeersignaal (eventueel met
claxonsignaal)
Ruitenwissers vóór en achter - sproeifuncties RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de multifunctionele hendel op
of neer om te controleren of de pijlen
aan beide zijden van de instrumen-
tengroep gaan knipperen, wat bete-
kent dat de richtingaanwijzers voor
en achter naar behoren werken.
OPMERKING: Als een van de
lampjes blijft branden en niet
knippert, of als een van de lampjes
zeer snel knippert, controleer dan
aan de buitenzijde van de auto of
een lamp defect is. Wanneer een
van de richtingaanwijzers niet
gaat branden wanneer u de hendel
beweegt, is waarschijnlijk de des-
betreffende lamp defect.
Waarschuwing richtingaanwijzers
Wanneer de elektronica in de auto
detecteert dat gedurende circa 1,6 km
sneller dan 30 km/u is gereden met
ingeschakelde richtingaanwijzers,
klinkt er een geluidssignaal om de
bestuurder te waarschuwen.
Multifunctionele hendel
140
Page 147 of 404

DIMLICHT/
GROOTLICHTSCHAKE-
LAAR
Als de koplampen zijn ingeschakeld,
kunt u van dimlicht naar grootlicht
schakelen door de multifunctionele
hendel naar het instrumentenpaneel
te drukken. Door de hendel terug te
trekken in de neutraalstand, keert hij
terug in de stand voor dimlicht.
LICHTSIGNAAL
U kunt met uw koplampen een licht-
signaal geven aan een ander voertuig
door de multifunctionele hendel kort
naar u toe te trekken. Hierdoor wordt
het grootlicht ingeschakeld tot u de
hendel weer loslaat.
SMARTBEAM™ (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het SmartBeam™ systeem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het
donker door automatische regeling
van het grootlicht met behulp van een
op de achteruitkijkspiegel gemon-
teerde digitale camera. Deze cameradetecteert de verlichting van andere
voertuigen en zorgt ervoor dat auto-
matisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera
zijn verdwenen.
OPMERKING: Als de koplampen
en achterlichten van voertuigen in
het camerablikveld defect zijn,
met modder zijn bespat of gedeel-
telijk aan het zicht worden ont-
trokken, zal uw grootlicht langer
blijven branden (dichter bij het
andere voertuig). Bovendien zal
het systeem niet correct werken als
de voorruit of de cameralens vuil,
vet of andere obstakels bevat.
Activeren
1. Selecteer "Automatisch groot licht
— ON" via het EVIC. Raadpleeg de
paragraaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/Door de
klant te programmeren functies" in
het hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hierover.
2. Draai de koplampschakelaar
linksom naar de stand AUTO (A).
3. Druk de multifunctionele hendel
van u af om het grootlicht in te scha-
kelen. Raadpleeg "Multifunctionele
hendel" in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
OPMERKING: Dit systeem wordt
niet geactiveerd voordat de auto
ten minste 40 km/u rijdt.
HOOGTEVERSTELLING
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Uw auto is mogelijk uitge-
rust met een koplampver-
stellingssysteem. Met dit
systeem zijn de koplampen
altijd correct afgesteld, ongeacht de
belading van de auto. De schakelaar
bevindt zich op het instumentenpa-
neel, naast de dimmerknop.
Draai de schakelaar tot het cijfer over-
eenkomstig de in de volgende tabel
weergegeven belading tegenover het
controlelampje op de schakelaar
staat.
141
Page 148 of 404

0 Alleen bestuurder, of be-stuurder plus voorpassa-
gier.
1
2 Alle zitplaatsen bezet,
plus een gelijkmatig ver-
deelde lading in de baga-
geruimte. Het totale ge-
wicht van passagiers plus
lading blijft onder het
maximale laadgewicht
van de auto.
Bestuurder, plus een ge-
lijkmatig verdeelde lading
in de bagageruimte. Het
totale gewicht van be-
stuurder plus lading blijft
beneden het maximale
laadgewicht van de auto.
Berekeningen gebaseerd op een persoonsgewicht van 75 kg. RUITENWISSERS EN
-SPROEIERS
De ruitenwissers en -sproeiers bedient
u via een schakelaar in de multifunc-
tionele hendel. Draai aan het uiteinde
van de multifunctionele hendel om de
gewenste wissersnelheid te kiezen.
OPMERKING: Verwijder altijd
achtergebleven sneeuw als die ver-
hindert dat de wisserbladen terug-
keren naar de beginstand. Wan-
neer de ruitenwisserschakelaar is
uitgezet en de wisserbladen niet
kunnen terugkeren naar de rust-
stand, kan dat schade toebrengen
aan de ruitenwissermotor.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom plotselinge ijs-
vorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de
ruitensproeier gebruikt.
TIPFUNCTIE,
RUITENWISSER/-
SPROEIER VÓÓR
Gebruik de tipfunctie als het weer ver-
eist dat de ruitenwissers af en toe ge-
bruikt worden.
Voor één wisbeweging duwt u het uit-
einde van de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) tot de eerste klikstand,
waarna u de hendel loslaat. Als u de
ruitensproeiers wilt inschakelen,
duwt u het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel naar de tweede klik-
stand en houdt u de hendel ingedrukt
zo lang het sproeien nodig is. Als u
Bediening van de ruitenwissers/ sproeiers
142
Page 149 of 404

tegen de hendel duwt terwijl de inter-
valstand actief is, voeren de ruiten-
wissers, nadat u de hendel hebt losge-
laten, meerdere wisbewegingen uit en
keren vervolgens terug naar de eerder
geselecteerde intervalstand. Als u te-
gen de hendel duwt terwijl de ruiten-
wissers zijn uitgeschakeld, voeren de
ruitenwissers meerdere wisbewegin-
gen uit en worden vervolgens weer
uitgeschakeld.
INTERVAL-, LAGE EN
HOGE STAND VOOR DE
RUITENWISSERS
Draai het uiteinde van de hendel in de
eerste stand voor een van de vijf inter-
valstanden, de zesde voor een lage
wissnelheid en de zevende voor een
hoge wissnelheid.
Gebruik een van de vier intervalwis-
snelheden wanneer de weersomstan-
digheden één wisslag vereisen met een
variabele interval tussen de wisslagen.
Bij rijsnelheden boven 16 km/u kan
de vertraging worden ingesteld vanaf
maximaal circa 18 seconden tussen dewisbewegingen (eerste klikstand) tot
één wisbeweging per seconde (vijfde
klikstand).
OPMERKING: Als de auto lang-
zamer rijdt dan 16 km/u wordt de
intervaltijd verdubbeld.
RUITENWISSER/-
SPROEIER ACHTER
Draai de draairing in de eerste klik-
stand om de intervalstand van de rui-
tenwisser achter in te schakelen. Om
de sproeiers in werking te stellen,
draait u de draairing helemaal naar
voren. De sproeiers werken tot de ring
wordt losgelaten en keren dan terug
naar wissen met interval.
OPMERKING: De achterruitwis-
sers wissen uitsluitend met de in-
tervalsnelheid.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom ijsvorming op
de voorruit door de voorruit eerst te
verwarmen alvorens de ruiten-
sproeier te gebruiken.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. Deze functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel in een van de vijf ge-
voeligheidsstanden voor de intervals-
tand van de ruitenwisser om deze
functie in te schakelen.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden geregeld met de multifunctio-
nele hendel. Gevoeligheidsstand 3 is 143
Page 150 of 404

gekalibreerd voor de beste ruitenwis-
sergevoeligheid over de gehele linie.
Als de bestuurder een hogere gevoe-
ligheid wenst, kan hij/zij gevoelig-
heidsstand 4 of 5 kiezen. Als de be-
stuurder een lagere gevoeligheid
wenst, kan hij/zij gevoeligheidsstand
2 of 1 kiezen. Zet de multifunctionele
hendel in stand OFF als u het systeem
niet wenst te gebruiken.
OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van was- of silico- nenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor
beïnvloeden.
De regensensor kan worden in- en uitgeschakeld via het EVIC
(voor bepaalde uitvoeringen/ landen). Raadpleeg de para-
graaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke instellingen (door
de klant te programmeren func-
ties)" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer
informatie hierover.
Het regensensorsysteem is voorzien
van beschermfuncties voor de wisser-
bladen en -armen. Het systeem werkt
niet onder de volgende omstandighe-
den:
Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen — De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
kelhendel in een andere stand dan
stand N (Neutraal) wordt gescha-
keld.
VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstel-
len. De hendel voor de lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuur-
kolom.
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
144
Page 151 of 404

Duw de hendel omlaag (in de richting
van de vloer) om de stuurkolom te
ontgrendelen. Om de stuurkolom in
de hoogte te verstellen beweegt u het
stuur omhoog of omlaag naar de ge-
wenste positie. Om de stuurkolom in
de lengte te verstellen trekt u het stuur
naar buiten of duwt u het naar binnen
naar de gewenste positie. Duw de hen-
del omhoog totdat deze vastklikt om
de stuurkolom te vergrendelen.WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het
rijden. Verstellen van de stuurko-
lom tijdens het rijden of rijden als
de stuurkolom niet is vergrendeld,
kan ertoe leiden dat de bestuurder
de macht over het stuur verliest. Als
u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig en zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.VERSTELBARE
PEDALEN (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het systeem met verstelbare pedalen
maakt een betere combinatie van
stuurwielstand en stoelpositie moge-
lijk en zorgt zo voor meer comfort
voor de bestuurder. Met deze functie
kunnen het rem- en gaspedaal naar de
bestuurder toe of verder van de be-
stuurder af worden verplaatst, voor
een betere positie ten opzichte van het
stuurwiel.
De schakelaar bevindt zich aan de
linkerzijde van de stuurkolom.
Druk de schakelaar naar voren om de
pedalen naar voren te verplaatsen
(naar de voorkant van de auto). Druk de schakelaar naar achteren om
de pedalen naar achteren te verplaat-
sen (naar de bestuurder).
U kunt de pedalen verstellen als de
contactschakelaar in de stand OFF
staat.
U kunt de pedalen echter nietver-
stellen wanneer de achteruitver-
snelling (REVERSE) is gekozen of
de cruisecontrol is ingeschakeld. Bij
auto's die zijn uitgerust met het
elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC) worden de vol-
gende meldingen weergegeven als
men probeert de pedalen af te stel-
len als het systeem is geblokkeerd:
"Adjustable Pedal Disabled —
Cruise Control Engaged" (pedaal-
verstelling uitgeschakeld — cruise-
control ingeschakeld of "Adjusta-
ble Pedal Disabled — Vehicle In
Reverse" (pedaalverstelling uitge-
schakeld — achteruitversnelling
gekozen).
OPMERKING:
Stel de pedalen altijd zo in dat ze volledig vrij kunnen bewegen.
Schakelaar verstelbare pedalen
145
Page 152 of 404

Voor de beste positie moeten destoel/pedalen mogelijk nog
enigszins worden versteld.LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder de
verstelbare pedalen en zorg dat de
pedalen altijd vrij kunnen bewegen.
Anders kan de pedaalbediening
worden beschadigd. De pedalen
kunnen niet vrij bewegen als deze
worden gehinderd door obstakels.WAARSCHUWING!
Verstel de pedalen niet tijdens het
rijden. U kunt anders de controle
over het stuur verliezen en een on-
geval veroorzaken. Verstel de peda-
len alleen als de auto is geparkeerd.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruise-
control bij snelheden boven 40 km/u
de werking van het gaspedaal over. De knoppen voor de cruisecontrol be-
vinden zich aan de rechterzijde van
het stuur.
OPMERKING: Om de correcte
werking te waarborgen, is de
cruisecontrol zodanig uitgevoerd
dat het systeem wordt uitgescha-
keld als u gelijktijdig meerdere
functies van de cruisecontrol be-
dient. Als dit gebeurt, kan het sys-
teem opnieuw in werking worden
gesteld door op de knop ON/OFF
van de cruisecontrol te drukken en
de gewenste snelheid opnieuw in
te stellen.INSCHAKELEN
Druk op de knop ON/OFF. Het indi-
catielampje van de cruisecontrol gaat
branden in de instrumentengroep.
Druk nogmaals op de knop ON/OFF
om het systeem uit te schakelen. Het
indicatielampje van de cruisecontrol
gaat uit. Het systeem moet worden
uitgeschakeld wanneer het niet wordt
gebruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de cruisecon-
trol ingeschakeld te laten wanneer
u deze niet gebruikt. U kunt het
systeem dan per ongeluk instellen
en sneller rijden dan u wilt. U kunt
anders de controle over het stuur
verliezen en een ongeval veroorza-
ken. Laat het systeem altijd uitge-
schakeld als u het niet gebruikt.
DE GEWENSTE SNELHEID
INSTELLEN
Schakel de cruisecontrol in. Wanneer
de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de knop SET
Cruisecontrol-knoppen
1 — ON/OFF 2 — RES +
4 — CANCEL 3 — SET -
146