Page 297 of 404
WAARSCHUWING!
Uw auto overbelasten is gevaarlijk.
Overbelasting kan ertoe leiden dat
uw banden falen, kan invloed heb-
ben op de bestuurbaarheid en kan
de remweg verlengen. Gebruik
banden met het voor uw auto aan-
bevolen draagvermogen. U mag ze
nooit overbelasten.
291
Page 298 of 404

ROULEREN VAN
BANDEN
De banden die gebruikt worden aan
de voorzijde van de auto krijgen een
andere belasting te verwerken dan de
banden aan de achterzijde. De func-
ties bij de besturing, de aandrijving en
het remmen zijn verschillend. Hier-
door slijten de voor- en achterbanden
onevenredig.
Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren zijn het
grootst bij grove profielen, zoals het
profiel van allseasonbanden. Roule-
ren zorgt voor een langere levensduur
van de banden en geeft langere tijd
goede grip in modder, sneeuw en op
een nat wegdek. Bovendien draagt
rouleren bij aan de rijeigenschappen.
Raadpleeg het hoofdstuk "Onder-
houdsschema" voor de juiste onder-
houdsintervallen. De oorzaken van
snelle of ongewone slijtage moeten
verholpen worden voordat u de ban-
den rouleert.BANDENSPANNINGS-
CONTROLESYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem maakt de bestuurder attent op
lage bandenspanning vergeleken met
de vereiste spanning voor koude ban-
den die is vermeld op het plaatje op de
B-stijl aan bestuurderszijde.
De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 0,07 bar voor elke
7 °C. Dat betekent dat de banden-
spanning afneemt wanneer de buiten-
temperatuur daalt. De bandenspan-
ning moet altijd worden gemeten en
ingesteld wanneer de banden "koud"
zijn. Dit wordt gedefinieerd als de
bandenspanning nadat het voertuig
minder dan 3 uur heeft gereden – en
in de buitentemperatuur.
Raadpleeg
de paragraaf "Banden – Algemene
informatie" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor informa-
tie over hoe de banden correct op
spanning moeten worden ge-
bracht. De bandenspanning neemt
ook toe tijdens het rijden. Dit is nor-
maal en betekent niet dat de spanning
moet worden verlaagd. Het bandenspanningscontrolesys-
teem waarschuwt de bestuurder voor
lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook tot
onder de waarschuwingsgrens daalt,
ook als gevolg van lage temperaturen
of natuurlijk spanningsverlies van de
band.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem blijft de bestuurder waarschu-
wen zolang er niets aan de lage span-
ning gedaan wordt, en schakelt pas
uit als de bandenspanning gelijk is
aan of hoger is dan de aanbevolen
waarden voor koude banden op het
bandenspanningsplaatje. Zodra het
verklikkerlampje voor lage banden-
spanning gaat branden, dient u de
betreffende band(en) op te pompen
tot de waarde die in de bandenspan-
ningstabel vermeld staat. Als dat is
gebeurd, gaat het verklikkerlampje
bandenspanning uit. Het systeem
wordt automatisch bijgewerkt en het
“Verklikkerlampje bandenspanning”
292
Page 299 of 404

gaat uit zodra de nieuwe bandenspan-
ning is doorgegeven. Om deze infor-
matie te verwerken moet het voertuig
20 minuten rijden met een minimum
snelheid van 24 km/uur.
Voor uw voertuig kan bijv. een aanbe-
volen koude bandenspanning (langer
dan 3 uur geparkeerd) van 2,4 bar
gelden. Als de omgevingstemperatuur
20 °C is en de gemeten bandenspan-
ning is 2,1 bar, neemt de bandenspan-
ning bij een temperatuurdaling tot -7
°C af tot ongeveer 1,8 bar. Deze ban-
denspanning is laag genoeg om het
bandenspanningslampje in te schake-
len. Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer 2,1
bar, maar het bandenspannings-
lampje blijft nog steeds branden. On-
der deze omstandigheden gaat het
verklikkerlampje bandenspanning
pas uit nadat de banden tot de voor
het voertuig aanbevolen koude ban-
denspanning zijn opgepompt.
LET OP!
Het bandenspanningscontrole-systeem is geoptimaliseerd voor
de originele banden en wielen. De
TPM-spanningswaarden zijn
vastgesteld voor de op uw auto
gemonteerde bandenmaat. Het
gebruik van vervangende onder-
delen met een andere maat of van
een ander of type kan leiden tot
een ongewenste werking van het
systeem of schade aan de senso-
ren. Door het gebruik van niet-
originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik
geen bandenafdichtingsmiddelen
of balansgewichtjes als het voer-
tuig is uitgerust met een banden-
spanningscontrolesysteem, om-
dat dit schade aan de sensoren
kan veroorzaken.
Plaats na het controleren of aan- passen van de bandenspanning
altijd de ventieldop terug. Hier-
door voorkomt u dat de banden-
spanningssensor beschadigd
raakt door binnendringend vocht
of vuil in het ventiel. OPMERKING:
Het bandenspanningscontrole-
systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onder-
houd en waarschuwt niet bij
andere problemen met de band.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem mag niet worden gebruikt als
bandenspanningsmeter. Als u met een veel te lage ban- denspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band
defect raken. Een te lage ban-
denspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrole- systeem is geen vervanging voor
goed onderhoud van de banden.
Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om met be-
hulp van een nauwkeurige ban-
denspanningsmeter te zorgen
voor de juiste bandenspanning,
zelfs als de spanning nog niet
293
Page 300 of 404

zover is afgenomen dat het ver-
klikkerlampje bandenspanning
gaat branden.
Het bandenspanningscontrole- systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als
die spanning onder invloed van
temperatuurverschillen veran-
dert.
BASISSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem gebruikt draadloze technologie
met elektronische sensors op de vel-
gen die de bandenspanning meten. De
sensoren, die bij het ventiel op de vel-
gen zijn gemonteerd, sturen informa-
tie over de bandenspanning naar de
ontvangstmodule.
OPMERKING: Het is zeer belang-
rijk dat u de spanning van al uw
banden regelmatig controleert en
de banden op de juiste spanning
houdt.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem bestaat in basisuitvoering uit de
volgende onderdelen: Ontvangstmodule
Vier bewakingssensors
bandenspanning
TPMS-waarschuwingslampje
Waarschuwing voor lage
spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspannings-
lampje in de instrumenten-
groep gaat branden, de be-
richten "Inflate Tire to XX"
(Pomp de band op tot XX) en "LOW
TIRE PRESSURE" (Lage banden-
spanning) worden weergegeven in de
instrumentengroep en er klinkt een
geluidssignaal wanneer de banden-
spanning van een van de vier gemon-
teerde banden te laag is. De waarde
die in de bandenspanningstabel staat
vermeld is de bandenspannings-
waarde die in het bericht "Inflate Tire
to XX" in het EVIC wordt weergege-
ven. Als dit gebeurt, moet u zo gauw
mogelijk stoppen, de bandenspanning
van de banden op uw auto controleren en alle banden oppompen tot de aan-
bevolen koude bandenspanning (ver-
meld op het plaatje op de B-stijl aan
bestuurderszijde). Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt en het “Ver-
klikkerlampje bandenspanning” gaat
uit zodra de nieuwe bandenspanning
is doorgegeven.
OPMERKING: Om deze informa-
tie te verwerken moet het voertuig
20 minuten rijden met een mini-
mum snelheid van 24 km/uur.
Het TPM-verklikkerlicht knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden wanneer een sys-
teemstoring is geconstateerd. Bij een
systeemstoring wordt ook een geluids-
signaal weergegeven. Als het contact
wordt uitgeschakeld en vervolgens
weer ingeschakeld, zal deze reeks
worden herhaald wanneer de sys-
teemstoring zich nog steeds voordoet.
Het verklikkerlampje bandenspan-
ning gaat uit wanneer de storing is
verholpen. Systeemfouten kunnen
optreden door de volgende oorzaken:294
Page 301 of 404

1. Storing door elektronische appa-
ratuur of als men langs installaties
rijdt die dezelfde radiofrequenties af-
geven als de bandenspanningssenso-
ren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw en/of ijs aan de wielen
of de wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Het gebruik van wielen/banden
die niet zijn voorzien van banden-
spanningssensoren.
Auto's met compact reservewiel
1. Het compacte reservewiel (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) heeft
geen sensor voor het meten van de
bandenspanning. Het bandenspan-
ningscontrolesysteem registreert de
spanning van het noodreservewiel
dan ook niet.2. Als u de het compacte reservewiel
monteert in plaats van een normale
band waarvan de spanning lager is
dan de waarschuwingsgrens, zal tel-
kens wanneer u het contact inschakelt
een geluidssignaal klinken, het be-
richt "TIRE LOW PRESSURE"
(Lage bandenspanning) worden
weergegeven en het "verklikker-
lampje bandenspanning" gaan bran-
den.
3. Nadat de auto maximaal 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan
24 km/u heeft gereden, gaat het "ver-
klikkerlampje bandenspanning" ge-
durende 75 seconden knipperen en
daarna continu branden.
4. Telkens nadat het contact wordt
aangezet, klinkt er een geluidssignaal
en knippert het verklikkerlampje
bandenspanning gedurende 75 secon-
den en blijft daarna continu branden.
5. Zodra de originele band is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto
wordt gemonteerd in plaats van het
noodreservewiel, wordt het banden-
spanningscontrolesysteem automa-
tisch bijgewerkt en gaat het verklik-
kerlampje bandenspanning uit, mits
alle vier banden de juiste spanning
hebben. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snel-
heid boven de 24 km/u moet rijden,
voordat het bandenspanningscontro-
lesysteem deze informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van
het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesys-
teem kan worden uitgeschakeld als
alle vier de wielen met banden worden
vervangen door wielen met banden
die geen bandenspanningssensoren
hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op de auto worden gezet. Om
het bandenspanningscontrolesysteem
uit te schakelen, moeten alle vier de
(originele) banden met wielen met
bandenspanningssensoren weer ver-
vangen worden door banden zijn
295
Page 302 of 404

voorzien van bandenspanningssenso-
ren. Rijd vervolgens minstens 20 mi-
nuten met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het bandenspanningscon-
trolesysteem geeft een geluidssignaal
af en het verklikkerlampje banden-
spanning knippert gedurende 75 se-
conden en blijft daarna continu bran-
den. Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, geeft het bandenspannings-
controlesysteem geen geluidssignaal
meer af en gaat het "verklikkerlampje
bandenspanning" niet meer branden.
Als u het TPMS weer in bedrijf wilt
stellen, moet u eerst alle vier wielen en
banden (wegbanden) vervangen door
exemplaren met TPM-sensoren voor
bandenspanningscontrole. Rijd ver-
volgens maximaal 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem geeft een geluidssignaal en het
verklikkerlampje bandenspanning
knippert gedurende 75 seconden.PREMIUM SYSTEEM (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het bandenspanningscontrolesys-
teem gebruikt draadloze technologie
met elektronische sensors op de vel-
gen die de bandenspanning meten. De
sensoren, die bij het ventiel op de vel-
gen zijn gemonteerd, sturen informa-
tie over de bandenspanning naar de
ontvangstmodule.
OPMERKING: Het is uiterst be-
lang de bandenspanning van alle
banden regelmatig te controleren
en de banden op de juiste span-
ning te houden.
Het Premium-bandenspanningscon-
trolesysteem bestaat uit de volgende
onderdelen:
Ontvangstmodule
Vier TPMS-sensoren
Verschillende TPMS-berichten die
verschijnen op het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
en symbolen die de bandenspan-
ning weergeven
TPMS-waarschuwingslampje
TPMS-waarschuwingen lage
bandenspanning
Het verklikkerlampje bandenspan-
ning in de instrumentengroep gaat
branden en er klinkt een geluidssig-
naal als de spanning in één of meer
banden laag is. Verder verschijnt op
het EVIC gedurende minimaal vijf se-
conden de berichten "Inflate Tire to
XX" (Pomp de band op tot XX) en
"LOW TIRE PRESSURE" (Lage
bandenspanning) en wordt er een
grafiek van de bandenspanning(en)
getoond, waarin de banden met een te
lage spanning knipperen. De waarde
die in de bandenspanningstabel staat
vermeld is de bandenspannings-
waarde die in het bericht "Inflate Tire
to XX" (Pomp de band op tot XX) in
het EVIC wordt weergegeven.
296
Page 303 of 404

Als de spanning in één (of meer) van
de vier banden te laag is, dient u zo
snel mogelijk te stoppen om de ban-
d(en) die op het display knippert
(knipperen) op de aanbevolen koude
bandenspanning te brengen. Zodra
het systeem de nieuwe bandenspan-
ningen heeft ontvangen, wordt het
systeem automatisch bijgewerkt, ver-
dwijnt het bericht “Inflate Tire to
XX” (Pomp de band op tot XX), stopt
het knipperen van de te lage waarden
in de grafiek op het EVIC-scherm en
gaat het bandenspanningslampje uit.
Om deze informatie te verwerken
moet het voertuig 20 minuten rijden
met een minimum snelheid van
24 km/uur.Bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
Het TPM-verklikkerlicht knippert ge-
durende 75 seconden en blijft daarna
continu branden wanneer een sys-
teemstoring is geconstateerd. Bij een
systeemstoring wordt ook een geluids-
signaal weergegeven. Het EVIC toont
gedurende minimaal vijf seconden het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem). Dit tekstbericht wordt
gevolgd door een grafisch display met
- -
in plaats van de spanningswaar-
de(n) om aan te geven welke TPMS-
sensor(en) niet naar behoren werkt
(werken). Als het contact wordt uitgeschakeld
en vervolgens weer ingeschakeld, zal
deze reeks worden herhaald wanneer
de systeemstoring zich nog steeds
voordoet. Als de systeemfout is opge-
heven, stopt het "Verklikkerlampje
bandenspanning" met knipperen,
wordt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) niet langer ge-
toond en verschijnt in plaats van de
streepjes de waarde van de banden-
spanning. Systeemfouten kunnen op-
treden door de volgende oorzaken:
1. Storing door elektronische appa-
ratuur of als men langs installaties
rijdt die dezelfde radiofrequenties af-
geven als de bandenspanningssenso-
ren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw en/of ijs aan de wielen
of de wielhuizen.
Scherm lage bandenspanning
Scherm "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscontro- lesysteem)
297
Page 304 of 404

4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Het gebruik van wielen/banden
die niet zijn voorzien van banden-
spanningssensoren.
Het EVIC toont ook gedurende mini-
maal vijf seconden het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM" (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
wanneer zich een systeemfout voor-
doet die mogelijk verband houdt met
een onjuiste sensorpositie. In dat ge-
val wordt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) gevolgd door
een grafiek waarin de bandenspan-
ningen nog steeds worden getoond.
Dit duidt erop dat de bandenspannin-
gen nog steeds van de TPMS-sensoren
worden ontvangen, maar dat deze
zich mogelijk niet op de juiste voer-
tuigpositie bevinden. Zo lang het be-
richt "SERVICE TPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspanningscon-
trolesysteem) wordt weergegeven, is
onderhoud aan het systeem vereist.Auto's met compact reservewiel
1. Het compacte reservewiel (voor
bepaalde uitvoeringen/landen) heeft
geen sensor voor het meten van de
bandenspanning. Daarom wordt de
bandenspanning van het compacte
reservewiel niet door het bandenspan-
ningscontrolesysteem geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel
monteert in plaats van een normale
band waarvan de spanning lager is
dan de waarschuwingsgrens, klinkt
telkens wanneer u het contact inscha-
kelt een geluidssignaal, worden de be-
richten "Inflate Tire to XX" (Pomp de
band op tot XX) en "TIRE LOW
PRESSURE" (Lage bandenspan-
ning) weergegeven, gaat het banden-
spanningslampje branden en toont
het EVIC in de grafiek nog steeds een
knipperende waarde voor de banden-
spanning.
3. Nadat u 20 minuten lang sneller
dan 24 km/u heeft gereden, knippert
het verklikkerlampje bandenspan-
ning gedurende 75 seconden en blijft
daarna continu branden. Verder ver-
schijnt er op het EVIC minimaal vijf
seconden lang het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (bandenspannings-
controlesysteem controleren) en
daarna worden er streepjes (- -) weer-
gegeven in plaats van de bandenspan-
ning.
4. Telkens wanneer het contact
wordt aangezet klinkt het geluidssig-
naal, knippert het verklikkerlampje
bandenspanning gedurende 75 secon-
den en blijft daarna continu branden,
op het EVIC wordt het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM" (bandenspan-
ningscontrolesysteem controleren)
gedurende minimaal vijf seconden
weergegeven en vervolgens worden
streepjes (- -) in plaats van de ban-
denspanning weergegeven.
298