Page 305 of 404

5. Zodra de oorspronkelijke band is
gerepareerd of vervangen en op de
auto wordt gemonteerd in plaats van
het noodreservewiel, wordt het TPMS
automatisch bijgewerkt. Bovendien
gaat het verklikkerlampje banden-
spanning uit en verschijnt op het
EVIC in plaats van de streepjes (- -)
een nieuwe spanningswaarde, tenzij
de spanning in een van de vier banden
tot onder de waarschuwingsgrens is
gedaald.
OPMERKING: Het is mogelijk dat
u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u
moet rijden, voordat het banden-
spanningscontrolesysteem deze
informatie ontvangt.
TPMS IN EN BUITEN
WERKING STELLEN
Het bandenspanningscontrolesys-
teem kan worden uitgeschakeld als
alle vier de wielen met banden worden
vervangen door wielen met banden
die geen bandenspanningssensoren
hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op de auto worden gezet.Om het bandenspanningscontrolesys-
teem uit te schakelen, moeten alle vier
de (originele) banden met wielen met
bandenspanningssensoren weer ver-
vangen worden door banden zijn
voorzien van bandenspanningssenso-
ren. Rijd vervolgens minstens 20 mi-
nuten met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het bandenspanningscon-
trolesysteem geeft een geluidssignaal
en het verklikkerlampje bandenspan-
ning knippert gedurende 75 seconden
en blijft daarna continu branden. Bo-
vendien verschijnt op het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (bandenspanningscontro-
lesysteem controleren) en op het dis-
play verschijnt "- -" in plaats van de
spanningswaarde van de vier banden.
Wanneer de auto opnieuw wordt ge-
start, geeft het bandenspanningscon-
trolesysteem geen geluidssignaal
meer, gaat het verklikkerlampje ban-
denspanning niet meer branden en
verschijnt er geen tekstbericht meer
op het EVIC. In de afeelding wordt
echter nog steeds “- -“ weergegeven
Om het bandenspanningscontrolesys-
teem weer in te schakelen, moeten alle
vier de banden met wielen weer ver-
vangen worden door banden die voor-
zien zijn van bandenspanningssenso-
ren. Rijd vervolgens maximaal 20
minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u. Het bandenspannings-
controlesysteem geeft een geluidssig-
naal, het verklikkerlampje banden-
spanning knippert gedurende 75
seconden, op het EVIC verschijnt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(bandenspanningscontrolesysteem
controleren) en het grafisch display
toont de waarden voor de banden-
spanning om aan te geven dat het
systeem de sensorsignalen ontvangt.
BRANDSTOFVEREISTEN
— BENZINEMOTOR
Alle motoren voldoen aan alle
emissie-eisen, hebben een laag brand-
stofverbruik en bieden optimale rijei-
genschappen als u hoogwaardige
loodvrije benzine met een minimum
octaangehalte van 91 gebruikt. Het
299
Page 306 of 404

gebruik van superbenzine wordt afge-
raden, omdat dit voor deze motoren
geen voordelen ten opzichte van nor-
male benzine biedt.
Licht pingelen bij lage motortoeren-
tallen is niet schadelijk voor de motor.
Aanhoudend zwaar pingelen bij hoge
motortoerentallen kan echter schade
veroorzaken en vereist onmiddellijk
onderhoud.
Benzine van slechte kwaliteit kan pro-
blemen veroorzaken, zoals slecht star-
ten, afslaan en haperen van de motor.
Als u last heeft van dergelijke storin-
gen, probeer dan eerst een ander merk
benzine voordat u contact opneemt
met uw dealer.
Meer dan 40 automobielfabrikanten
overal ter wereld hebben uniforme
specificaties opgesteld voor de kwali-
teit van brandstoffen (het World Wide
Fuel Charter oftewel het WWFC).
Deze specificaties definiëren de nood-
zakelijke eigenschappen voor de opti-
male emissiewaarden, prestaties enduurzaamheid van uw auto. De fabri-
kant raadt het gebruik van benzine
aan die voldoet aan de WWFC-
specificaties.
METHANOL
Methanol (methyl- of houtalcohol)
wordt in uiteenlopende concentraties
gemengd met loodvrije benzine. Er
zijn brandstoffen op verkrijgbaar die
3% of meer methanol bevatten, sa-
men met andere alcoholsoorten die
co-solventen worden genoemd. Voor
problemen die het gevolg zijn van ge-
bruik van methanol/benzine of E-85-
ethanolmengsels is de fabrikant niet
aansprakelijk. Hoewel MTBE een
zuurstofverbinding op basis van me-
thanol is, heeft het niet de negatieve
effecten van methanol.
LET OP!
Gebruik geen benzine die methanol
of E-85-ethanol bevat. Het gebruik
van deze mengsels kan start- en
rijproblemen veroorzaken en
schade toebrengen aan essentiële
onderdelen van het brandstofsys-
teem.
ETHANOL
De fabrikant raadt het gebruik van
brandstoffen aan die niet meer dan
10% ethanol bevatten. Wanneer u
brandstof tankt bij een benzinestation
van een bekend merk beperkt u de
kans dat deze limiet van 10% wordt
overschreden of dat u brandstof tankt
met abnormale eigenschappen. Houd
ook rekening met een hoger brand-
stofverbruik bij gebruik van met
ethanol vermengde brandstoffen,
vanwege de lagere energieopbrengst
van ethanol.
Voor problemen die het gevolg zijn
van gebruik van methanol/benzine of
E-85-ethanolmengsels is de fabrikant
niet aansprakelijk. Hoewel MTBE een
300
Page 307 of 404

zuurstofverbinding op basis van me-
thanol is, heeft het niet de negatieve
effecten van methanol.LET OP!
Het gebruik van brandstof met een
ethanolgehalte van meer dan 10%
kan motordefecten, start- en rijpro-
blemen, en aantasting van materi-
alen veroorzaken. Deze nadelige
werking kan blijvende schade aan
uw auto tot gevolg hebben.
SCHONE BENZINE
Benzine wordt tegenwoordig veelal
gemengd als bijdrage aan een scho-
nere lucht, vooral in omgevingen met
ernstige luchtverontreiniging. Deze
nieuwe mengsels zorgen voor een
schonere verbranding.
De fabrikant ondersteunt deze in-
spanningen voor schonere lucht. U
kunt hieraan bijdragen door deze
brandstof te gebruiken. MMT IN BENZINE
MMT is een metaaladditief dat man-
gaan bevat en wordt in sommige ben-
zine gemengd om het octaangetal te
verhogen. Met MMT gemengde ben-
zine biedt geen prestatievoordelen in
vergelijking tot benzine met hetzelfde
octaangetal zonder MMT. Benzine ge-
mengd met MMT verkort de levens-
duur van de bougies en vermindert de
prestaties van het emissieregelsys-
teem van sommige auto's. De fabri-
kant raadt het gebruik van benzine
zonder MMT aan voor uw auto. Het
MMT-gehalte van benzine wordt mo-
gelijk niet vermeld op de benzine-
pomp en daarom dient u bij uw ben-
zinepomp te informeren of de benzine
MMT bevat.
BRANDSTOFADDITIEVEN
Naast loodvrije benzine met het juiste
octaangehalte, wordt ook benzine
aanbevolen waaraan reinigingsmid-
delen en additieven voor corrosiepre-
ventie en stabiliteit zijn toegevoegd.
Het gebruik van benzine met deze
additieven heeft een gunstige invloed
op het brandstofverbruik, verlaagt de
emissiewaarden en handhaaft de mo-
torprestaties.
Onzorgvuldig gebruik van reinigings-
middelen voor het brandstofsysteem
word afgeraden. Veel van deze stoffen
zijn bedoeld voor het verwijderen van
koolstof en glazuur en bevatten vaak
actieve oplosmiddelen of soortgelijke
ingrediënten. Deze middelen kunnen
schade toebrengen aan pakkingen en
membranen in het brandstofsysteem.
301
Page 308 of 404

WAARSCHUWING!
Koolmonoxide (CO) in uitlaatgas-
sen is dodelijk. Volg de onder-
staande voorschriften om koolmo-
noxidevergiftiging te voorkomen:
Adem nooit uitlaatgassen in. Dezebevatten namelijk koolmonoxide,
een kleur- en reukloos gas dat
dodelijk kan zijn. Laat de motor
nooit in een gesloten ruimte, zoals
een garage, draaien en blijf nooit
lange tijd in een stilstaande auto
met draaiende motor zitten. Wan-
neer de auto langere tijd met
draaiende motor buiten stilstaat,
stel uw ventilatiesysteem dan zo-
danig in dat buitenlucht naar
binnen wordt geblazen.
Regelmatig onderhoud is een prima bescherming tegen kool-
monoxide. Laat het uitlaatsys-
teem altijd controleren wanneer
de auto op een hefbrug wordt ge-
zet. Laat defecten direct repare-
ren. Rijd tot na de reparatie altijd
met de ramen volledig geopend.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Laat de achterklep dicht tijdens het rijden om te voorkomen dat
koolmonoxide en andere giftige
uitlaatgassen de auto binnendrin-
gen.
BRANDSTOFVEREISTEN
— DIESELMOTOR
Het gebruik van dieselolie van de
hoogste kwaliteit met een cetaange-
halte van 50 of meer, die voldoet aan
de norm EN590, wordt sterk aanbe-
volen. Raadpleeg uw dealer voor meer
informatie over de beschikbare
brandstoffen in uw omgeving.
BRANDSTOF TANKEN
AFSLUITBARE
BRANDSTOFVULDOP
(TANKDOP) (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
De afsluitbare brandstofvuldop be-
vindt zich achter het tankklepje aan
de linkerzijde van de auto. Als de brandstofvuldop is zoekgeraakt of be-
schadigd, moet de vervangende dop
geschikt zijn voor deze auto.
OPMERKING: De schuifdeur aan
bestuurderszijde kunt u niet ope-
nen terwijl de brandstofvulklep
open staat. Deze beveiliging werkt
alleen als de schuifdeur volledig
was gesloten toen de brandstofvul-
klep werd geopend.
1. Steek de sleutel van de vuldop in
de slotcilinder en draai de sleutel naar
rechts om de vuldop te ontgrendelen.
2. Draai de tankdop linksom om hem
te verwijderen.
3. U weet dat u de vuldop goed hebt
vastgedraaid als u twee of drie klik-
ken hoort.
302
Page 309 of 404

LET OP!
Een slecht passende brandstof-vuldop kan schade aan het
brandstofsysteem of aan het
emissieregelsysteem veroorzaken.
Door een slecht passende brand-
stofvuldop kunnen verontreini-
gingen het brandstofsysteem bin-
nendringen en kan het
storingslampje gaan branden om-
dat er brandstofdampen uit het
systeem ontsnappen.
Voorkom morsen en overlopen van brandstof.WAARSCHUWING!
Houd alle rookgerei en vuur uitde buurt van het voertuig wan-
neer de tankdop is verwijderd en
u de tank vult.
Vul nooit brandstof bij wanneer de motor draait. Het storings-
lampje kan dan gaan branden en
er kan brand ontstaan.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Er kan brand ontstaan als u een jerrycan vult met benzine terwijl
deze in de auto staat. Dit kan
leiden tot brandwonden. Zet een
jerrycan altijd op de grond tijdens
het vullen.
OPMERKING:
Wanneer het tankpistool "klikt" of wordt afgesloten, is de brand-
stoftank vol.
Draai de brandstofvuldop vast tot u een "klikgeluid" hoort. De
klik geeft aan dat de brandstof-
vuldop goed is vastgedraaid.
Als de tankdop niet goed is dichtgedraaid, kan het storings-
lampje (MIL) gaan branden.
Zorg ervoor dat de tankdop ie-
dere keer dat u bijtankt, goed
wordt dichtgedraaid. TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
In dit hoofdstuk vindt u veiligheid-
stips en informatie over wat u redelij-
kerwijs wel en niet met uw auto mag
trekken. Lees deze informatie aan-
dachtig door voordat u met een aan-
hanger gaat rijden.
Volg de vereisten en aanbevelingen
voor het trekken van een aanhanger
uit deze handleiding op, zodat de ga-
rantie zijn geldigheid behoudt.
BEGRIPPEN VOOR HET
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
De onderstaande definities geven een
verklaring voor de volgende begrippen:Maximaal toelaatbaar
totaalgewicht (GVWR)
Het GVWR is het maximaal toelaat-
bare totaalgewicht van de auto. Dit is
inclusief de bestuurder, passagiers, la-
ding en het disselgewicht van de aan-
hanger. De totale belasting moet wor-
den beperkt om zo het GVWR niet te
overschrijden.
303
Page 310 of 404

Maximaal toelaatbaar
aanhangergewicht (GTW)
GTW staat voor het gewicht van de
aanhanger, plus het gewicht van alle
lading, verbruiksgoederen en appara-
tuur (vast of tijdelijk) in of op de
aanhanger in "geladen en gebruiks-
klare" staat. De aanbevolen manier
om het GTW te meten is de geladen
aanhanger op een weegbrug plaatsen.
Het volledige gewicht van de aanhan-
ger moet op de weegbrug rusten.
Maximaal toelaatbaar
treingewicht (GCWR)
GCWR is het totaal toelaatbare ge-
wicht van uw auto in combinatie met
de aanhanger.
OPMERKING: In het GCWR is re-
kening gehouden met een gewicht
van 68 kg voor de bestuurder.Maximaal toelaatbare asbelasting
(GAWR)
Het GAWR is de maximaal toelaat-
bare belasting van de vooras en de
achteras. Verdeel de lading gelijkma-
tig over de voor- en achteras. Zorg
ervoor dat u zowel het GAWR voor de
vooras als voor de achteras niet over-
schrijdt.
WAARSCHUWING!
Het is belangrijk dat het GAWR
zowel voor als achter niet wordt
overschreden. Als een van de waar-
den wordt overschreden, kunnen
gevaarlijke situaties tijdens het rij-
den ontstaan. U kunt de controle
over het stuur verliezen en een on-
geval veroorzaken.
Disselgewicht (TW) van de
aanhanger
Het disselgewicht (TW) is de neer-
waartse kracht die door de aanhang-
wagen wordt uitgeoefend op de trek-
haak. In de meeste gevallen mag dit
niet minder zijn dan 7% of meer dan 10% van de lading van de aanhang-
wagen. Het disselgewicht van de aan-
hanger mag niet hoger zijn dan de
gecertificeerde trekhaakcapaciteit of
de capaciteit van de aanhangerdissel,
welke van beide het laagst is. Het
moet minder zijn dan 4% van de la-
ding van de aanhangwagen, maar niet
minder dan 25 kg. U moet de dissel-
belading beschouwen als een deel van
de belading op uw auto en zijn maxi-
maal toelaatbare asbelasting
(GAWR).
WAARSCHUWING!
Een verkeerd ingesteld koppelsys-
teem kan het rijgedrag, de stabili-
teit verminderen en kan een onge-
luk veroorzaken. Neem contact op
met de fabrikant van de trekhaak
en de aanhanger of een goed be-
kend staande dealer in aanhangers/
caravans voor meer informatie.
304
Page 311 of 404

Frontaal oppervlak
Het frontale oppervalk is gelijk aan de
maximale hoogte van de aanhanger
vermenigvuldigd met de maximale
breedte van de aanhanger.
BREEKKABELS
Volgens Europese voorschriften voor
geremde aanhangers tot maximaal
3.500 kg moeten aanhangers zijn
voorzien van een secundaire koppel-
inrichting of een breekkabel.
De aanbevolen plaats voor bevesti-
ging van de breekkabel voor normale
aanhangers is de sleuf in de zijwand
van de aanhangerkoppeling.
Met bevestigingspunt
1. Bij een afneembare trekhaak moet
de kabel door het bevestigingspunt
worden geleid en aan zichzelf met een
klem worden vastgezet.2. Bij een vaste trekhaak met kogel
moet de klem rechtstreeks op het
daarvoor bestemde punt worden be-
vestigd. Deze alternatieve oplossing
vereist speciale toestemming van de
fabrikant van de aanhanger, omdat de
klem wellicht niet sterk genoeg is voor
gebruik op deze manier.Zonder bevestigingspunten
1. Bij een trekhaak met afneembare
kogel dient u zich te houden aan de
door de fabrikant of leverancier aan-
bevolen werkwijze.
2. Bij de sleepbalk met vaste kogel
moet de kabel in een lus rond de hals
van de sleepkogel worden gelegd. Als
u de kabel op deze manier bevestigt,
mag u slechts één lus leggen.
Klem/lus-methode afneembare kogel
Klem/lus-methode vaste kogel
Hals/lus-methode afneembare kogel
Hals/lus-methode vaste kogel
305
Page 312 of 404

Trekgewichten (maximale
aanhangergewichten)
In de onderstaande tabel worden de
maximale aanhangergewichten voor
uw type aandrijflijn weergegeven.Motor/
versnel-
lingsbak Max.
GTW
(max.
toelaat- baar
aanhan- gerge-
wicht) Disselge-
wicht
van de
aanhan- ger (zie
opmer- king)
Alle 1.600 kg 65 kg
De maximale rijsnelheid met
aanhanger bedraagt 100 km/u, maar soms is in lokale wetge-
ving een lagere rijsnelheid voor- geschreven. OPMERKING: Het disselgewicht
van de aanhanger moet worden
opgeteld bij het gewicht van inzit-
tenden en lading en mag nooit ho-
ger zijn dan de waarde die is aan-
gegeven op het banden- en
beladingsplaatje. Het banden- en
beladingsplaatje bevindt zich op
de stijl van het bestuurdersportier.
Aanhanger- en disselgewicht
Lading die schommelt boven de wie-
len of achteraan zwaarder is dan voor-
aan, kan leiden tot
ernstigezij-
waartse slingeringen waardoor de
bestuurder de controle over auto en
aanhanger kan verliezen. Het onvol-
doende voorin plaatsen van vracht
vormt een belangrijke oorzaak van
ongevallen met aanhangers.
Overschrijd nooit het maximum dis-
selgewicht van de aanhanger dat op
uw trekhaak is gestempeld.
Houd rekening met het volgende bij
het berekenen van het gewicht op de
achteras van de auto:
Het disselgewicht van de aanhan- ger. Het gewicht van alle lading en uit-
rusting in of op de auto.
Het gewicht van de bestuurder en alle passagiers.
OPMERKING: Denk eraan dat
alle gewicht dat u in of op de aan-
hanger plaatst, bijdraagt aan de
belasting van de auto. Extra in de
fabriek of door de dealer ge-
plaatste accessoires moeten ook
worden meegenomen bij de bere-
kening van de totale belading van
uw auto. Raadpleeg het banden-
en beladingsplaatje op de stijl van
het bestuurdersportier voor het
maximum gecombineerde gewicht
van passagiers en lading voor uw
auto.
Vereisten voor het trekken van de
aanhanger
Voor een juiste inrijperiode van de
aandrijflijn van uw nieuwe auto
wordt aanbevolen de onderstaande
richtlijnen te volgen:
306