Als uw afstandsbediening niet goed
werkt vanaf een normale afstand,
controleer dan of sprake is van het
volgende.
1. De batterij in de afstandsbedie-
ning is leeg. De verwachte levensduur
van de batterij bedraagt minimaal
drie jaar.
2. Nabijheid bij radiozendappara-
tuur, zoals bijvoorbeeld een zend-
mast, verkeerstoren van een luchtha-
ven en sommige mobiele of 27 MC-
zendapparatuur.
PORTIERVERGRENDE-
LING
HANDMATIGE
PORTIERVERGRENDELING
Vergrendel de voorportieren door de
vergrendelknop op de portierbekle-
dingspanelen in te drukken.
Wanneer de vergrendelknop is inge-
drukt als u het portier sluit, wordt het
portier vergrendeld. Controleer
daarom, voordat u het portier sluit, of
zich geen sleutels in de auto bevinden.Wanneer de vergrendelknop naar
achteren staat terwijl u een van de
schuifdeuren sluit, wordt de deur ver-
grendeld. Controleer daarom, voordat
u het portier sluit, of zich geen sleutels
in de auto bevinden.
WAARSCHUWING!
Voor de veiligheid van uzelf en bij
een aanrijding, behoren de auto-
portieren te zijn vergrendeld tij-
dens het rijden en wanneer u na
het parkeren de auto verlaat.
Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het uitstappen en sluit de auto
af.
Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten.
Het achterlaten van kinderen zonder toezicht in een auto is om
verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het
risico op ernstig of zelfs dodelijk
letsel. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de schakelhendel mo-
gen komen.
(Vervolgd)
Handmatige portiervergrendeling
Vergrendeling schuifdeuren
22
VERSTELBARE PEDALEN(voor bepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . . . .145
CRUISECONTROL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .146 INSCHAKELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .146
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN . . . . .146
UITSCHAKELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .147
SNELHEID HERVATTEN . . . . . . . . . . . . . . . . .147
INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN . . . . . .147
ACCELEREREN OM IN TE HALEN . . . . . . . . . .147
PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER (voor bepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . . . .148
PARKSENSE® SENSOREN . . . . . . . . . . . . . . . .148
PARKSENSE® WAARSCHUWINGSSCHERM . .148
PARKSENSE® scherm . . . . . . . . . . . . . . . . . . .149
PARKSENSE® INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .151
ONDERHOUD VAN PARKSENSE® PARKEERSENSOREN . . . . . . . . . . . . . . . . . . .151
PARKSENSE® SYSTEEM REINIGEN . . . . . . . .151
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR GEBRUIK VAN HET PARKSENSE® SYSTEEM . . . . . . . . .152
PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA (voor bepaalde uitvoeringen/landen) . . . . . . . . . .154
PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — MET NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-RADIO . . . . . . . . .155
PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — ZONDER NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-
RADIO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .155
81
het waarschuwingslampje van
de dodehoekbewaking blijft
branden zolang naar een voor-
uitversnelling is geschakeld.
Voor een correcte werking van de do-
dehoekbewaking moet de achterkant
van de auto waar zich de radarsenso-
ren bevinden, vrij zijn van sneeuw, ijs
en vuil. De achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden,
mag niet worden geblokkeerd door
vreemde voorwerpen (bumperstic-
kers, fietsendrager, enz.).
De dodehoekbewaking waarschuwt
de bestuurder voor objecten binnen
de detectiezones door het oplichten
van een waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een geluidsignaal en
verlagen van het volume van de radio. Raadpleeg het hoofdstuk "Bedrijfs-
modi" voor meer informatie hierover.
De dodehoekbewaking controleert de
detectiezone tijdens het rijden vanuit
drie verschillende punten (zijkant,
achter- en voorzijde) om te beoorde-
len of een waarschuwing noodzakelijk
is. De dodehoekbewaking zal een
waarschuwing geven wanneer voer-
tuigen vanuit de volgende richtingen
in de zone komen.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijba-
nen links of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf de achter-
zijde
Achteropkomende voertuigen aan
beide zijden van uw auto die de detec-
tiezone binnenkomen met een rela-
tieve snelheid lager dan 48 km/u.
Inhalend verkeer
Als u een andere auto langzaam in-
haalt met een relatieve snelheid lager
Sensorlocaties
Waarschuwingslampje
dodehoekbewaking
Bewaking van zijkantBewaking van achterzijde
89
vrijgekomen. Het RCP-systeem heeft
nu naar links en rechts vrij zicht op
passerende voertuigen en zal de be-
stuurder waarschuwen wanneer een
voertuig nadert.
RCP bewaakt de detectiezones achter
aan beide zijden van de auto op objec-
ten die zich met een minimale snel-
heid van ongeveer 1 km/u tot 3 km/u
naar de auto toe bewegen, tot objecten
die zich met een maximale snelheid
van ongeveer 16 km/u verplaatsen,
zoals bijvoorbeeld op parkeerplaat-
sen.OPMERKING: Op parkeerplaat-
sen kunnen naderende voertuigen
aan het zicht worden onttrokken
door links en rechts geparkeerde
voertuigen. Als de sensoren wor-
den geblokkeerd door andere ob-
jecten of voertuigen, zal het sys-
teem niet in staat zijn de
bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en
naar de achteruitversnelling is ge-
schakeld, wordt de bestuurder ge-
waarschuwd door zowel visuele als
geluidssignalen, terwijl ook het vo-
lume van de radio wordt verlaagd.
WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als
achteruitrijhulp. Het systeem is uit-
sluitend bedoeld als hulpmiddel
voor de bestuurder bij het detecte-
ren van naderende voertuigen in
parkeersituaties. Ga altijd voor-
zichtig te werk tijdens het achter-
uitrijden, ook als u RCP gebruikt.
Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar
achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertuigen,
obstakels en dode hoeken, voordat
u achteruitrijdt. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dode-
lijk letsel.
BEDRIJFSMODI
In het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd.
Raadpleeg de paragraaf "Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke instellingen
RCP-detectiezones
91
(door de klant te programmeren func-
ties)" in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie
hierover.
Dodehoekwaarschuwing
Als de modus Dodehoekwaarschu-
wing actief is, geeft de dodehoekbe-
waking een visuele waarschuwing in
de desbetreffende buitenspiegel wan-
neer een object wordt gedetecteerd.
Wanneer het systeem echter in RCP-
modus werkt, zal zowel een visuele als
geluidswaarschuwing worden gege-
ven wanneer een object wordt gede-
tecteerd. Wanneer een geluidssignaal
moet worden gegeven, wordt de radio
gedempt.
Dodehoekwaarschuwing, lampjes/
geluidssignaal
Wanneer de modus Dodehoekwaar-
schuwing, lampjes/geluidssignaal ac-
tief is, geeft de dodehoekbewaking
een visuele waarschuwing in de des-
betreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als
vervolgens de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld aan de zijde van
de auto waarvoor een waarschuwinggeldt, zal ook een geluidssignaal klin-
ken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan de-
zelfde zijde van de auto een object
wordt gedetecteerd, wordt zowel de
visueel als een geluidssignaal weerge-
geven. Tegelijkertijd met de weergave
van het geluidssignaal wordt het ge-
luid van de radio (indien ingescha-
keld) gedempt.
OPMERKING:
Bij een geluidssignaal van de
dodehoekbewaking wordt het
geluid van de radio gedempt.
Als de waarschuwingsknipper- lichten zijn ingeschakeld, zal
het systeem alleen een visuele
waarschuwing geven.
Wanneer het systeem echter in RCP-
modus werkt, zal zowel een visuele als
geluidswaarschuwing worden gegeven
wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer een geluidssignaal
moet worden gegeven, wordt ook de
radio gedempt. Signaalstatus richting-
aanwijzers / waarschuwingsknipper-
licht wordt genegeerd; de RCP-status
vereist altijd het geluidssignaal.
Dodehoekwaarschuwing uit
Als de dodehoekbewaking is uitge-
schakeld, worden er geen visuele of
geluidssignalen weergegeven door het
dodehoekbewakings- of RCP-
systeem.
OPMERKING: De dodehoekbe-
waking slaat de huidige bedrijfs-
modus op wanneer de contact-
schakelaar wordt uitgezet. Tijdens
het starten van de auto wordt de
laatst opgeslagen modus opgeroe-
pen en geactiveerd.
Radiostille zone — systeem tijde-
lijk niet beschikbaar
Wanneer het voertuig deze zone bin-
nengaat, zal het systeem tijdelijk niet
beschikbaar zijn en toont het EVIC
het bericht "Blind spot system
unavailable-Astronomy Zone" (dode-
hoeksysteem tijdelijk niet beschik-
baar - radiostille zone). De LED’s in
de buitenspiegels lichten op en blijven
branden totdat het voertuig de zone
verlaat.
92
UCONNECT™ PHONE
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
OPMERKING: Raadpleeg het ge-
deelte over Uconnect™ Phone in
de gebruikershandleiding van het
navigatiesysteem of de multime-
diaradio (afzonderlijk boekje)
voor meer informatie over
Uconnect™ Phone met navigatie of
multimediaradio.Uconnect™ Phone is een via spraak te
activeren, handsfree communicatiesys-
teem voor in de auto. Met Uconnect™
Phone kunt u een nummer kiezen op
uw mobiele telefoon* met behulp van
eenvoudige gesproken opdrachten (zo-
als "Bel"…"Jan"…"Werk" of
"Kies"…"012 34 56 78"). Het geluid
van de mobiele telefoon wordt doorge-
geven via het audiosysteem van de auto
en het systeem dempt automatisch de
radio wanneer Uconnect™ Phone
wordt gebruikt.Met Uconnect™ Phone kunt u tijdens
het in- of uitstappen gesprekken
doorschakelen tussen Uconnect™Phone en uw mobiele telefoon, terwijl
u ook de microfoon van het
Uconnect™ systeem kunt uitschake-
len wanneer u een privégesprek wilt
voeren.
Uconnect™ Phone wordt aange-
stuurd via het Bluetooth® Handsfree-
profiel van uw mobiele telefoon.
Uconnect™ Phone is voorzien van
Bluetooth® technologie, de wereld-
wijde standaard waarmee verschil-
lende elektronische apparaten zonder
draden of docking station aan elkaar
kunnen worden gekoppeld.
Uconnect™ Phone werkt dan ook on-
geacht de plaats waar uw mobiele te-
lefoon zich bevindt (handtas, zak of
aktetas), op voorwaarde dat uw tele-
foon is ingeschakeld en aan
Uconnect™ Phone van de auto is ge-
koppeld. Met Uconnect™ Phone kun-
nen maximaal zeven mobiele tele-
foons op het systeem worden
aangesloten. Met Uconnect™ Phone
kan slechts één aangesloten (of ge-
koppelde) mobiele telefoon tegelijk
worden gebruikt. Uconnect™ Phone
is verkrijgbaar in de talen Engels, Ne-
derlands, Frans, Duits, Italiaans of
Spaans (zoals aanwezig).
WAARSCHUWING!
Elk spraakgestuurd systeem mag
alleen worden gebruikt als de
rijomstandigheden dit toelaten en
het gebruik in overeenstemming is
met de verkeersregels, incl. wetge-
ving betreffende het gebruik van
telefoons. Blijf altijd op de weg let-
ten. Anders bestaat er een risico op
een ongeluk en ernstig of zelfs do-
delijk letsel.
Toets voor Uconnect™ Phone De bedieningselementen op
de radio of op het stuurwiel
bestaan uit twee bedie-
ningstoetsen (de toets
Uconnect™ Phone
en de toets
Voice Command) voor toegang
tot het systeem. Wanneer u op de toets
drukt, hoort u het woord Uconnect™
en vervolgens een pieptoon. De piep-
toon is het teken dat u een opdracht
kunt geven.
93
Voice Command-toetsDe plaats van de toets kan
afhankelijk van de radio
verschillen. De afzonder-
lijke toetsen worden be-
schreven in het hoofdstuk "Bedie-
ning".
Uconnect™ Phone kan worden ge-
bruikt in combinatie met mobiele te-
lefoons met Bluetooth® Handsfree-
profiel. Het is mogelijk dat sommige
telefoons niet alle functies van
Uconnect™ Phone ondersteunen.
Raadpleeg de leverancier van uw mo-
biele telefoon of de telefoonfabrikant
voor nadere bijzonderheden.
Uconnect™ Phone is volledig geïnte
greerd in het audiosysteem van de
auto. De geluidssterkte van
Uconnect™ Phone kan worden inge-
steld met de volumeregelaar van de
radio of, indien aanwezig, via de ra-
diotoetsen op het stuurwiel.
Het radioscherm wordt gebruikt voor
visuele meldingen van Uconnect™
Phone, zoals "CELL" (GSM) of
beller-ID bij bepaalde radio's. COMPATIBELE
TELEFOONS
* Voor het gebruik van Uconnect™
Phone is een mobiele telefoon met
Bluetooth® Handsfree-profiel,
versie 1.0 of hoger vereist.
Navigeer door de volgende menu's om
de lijst met compatibele telefoons op
te vragen:
Selecteer het bouwjaar van uw auto
Selecteer het voertuigtype
Selecteer compatibele telefoons on-
der de tab Beginnen.
BEDIENING
U kunt gesproken opdrachten gebrui-
ken om Uconnect™ Phone te bedie-
nen en door de menu's van
Uconnect™ Phone te navigeren. Na
de meeste prompts van Uconnect™
Phone zijn gesproken opdrachten no-
dig. U wordt gevraagd een specifieke
opdracht uit te spreken, waarnu u
door de beschikbare opties wordt ge-
leid. Voordat u een gesproken opdracht
geeft, moet u wachten op de piep-
toon, die volgt op de prompt
"Ready" (Gereed) of op een andere
prompt.
Voor bepaalde bewerkingen kun- nen samengestelde opdrachten
worden gebruikt. U kunt bijvoor-
beeld in plaats van "Setup" (Instel-
len) en daarna "Phone Pairing"
(Telefoonkoppeling) ook de vol-
gende samengestelde opdracht ge-
ven: "Setup Phone Pairing" (Instel-
len telefoonkoppeling).
In de beschrijvingen van de functies in dit hoofdstuk wordt alleen de
samengestelde vorm van de gespro-
ken opdracht vermeld. U kunt de
opdrachten ook in delen splitsen en
elk onderdeel van de opdracht af-
zonderlijk zeggen, indien dat wordt
gevraagd. U kunt bijvoorbeeld de
samengestelde opdracht "Phone-
book New Entry" (Telefoonboek
nieuwe invoer) geven, maar u kunt
deze opdracht ook opsplitsen in de
twee gesproken opdrachten "Pho-
nebook" (Telefoonboek) en "New94
Entry" (Nieuwe invoer). Denk er-
aan dat Uconnect™ Phone het
beste werkt wanneer u op een nor-
male toon spreekt, alsof u tegen
iemand praat die enkele meters van
u vandaan zit.
Structuur gesproken opdrachten
Raadpleeg "Structuur gesproken op-
drachten" in dit hoofdstuk.
Opdracht Help
Als u hulp nodig hebt bij een prompt
of als u wilt weten wat de mogelijkhe-
den zijn bij een bepaalde prompt, zegt
u na de pieptoon "Help". Uconnect™
Phone geeft alle opties voor de prompt
weer wanneer u om hulp vraagt.
Als u Uconnect™ Phone na uitscha-
keling opnieuw wilt activeren, drukt u
op de toets
en volgt u de gesproken
aanwijzingen. Alle sessies met
Uconnect™ Phone beginnen met het
drukken op de toets
, die zich bij
de bedieningselementen op de radio
bevindt. Opdracht "Cancel" (annuleer)
Bij elke prompt kunt u na de pieptoon
"Cancel" (annuleer) zeggen, waarna
u terugkeert naar het hoofdmenu. In
een sommige gevallen brengt het sys-
teem u echter terug naar het vorige
menu.
Uconnect™ Phone koppelen aan
(aansluiten op) een mobiele
telefoon
Voordat u Uconnect™ Phone kunt ge-
bruiken, dient u een koppeling tot
stand te brengen met uw compatibele,
met Bluetooth® uitgeruste mobiele
telefoon (raadpleeg de paragraaf
"Compatibele telefoons" voor infor-
matie over het type telefoon).
Om de koppeling tot stand te brengen,
dient u de gebruikershandleiding van
uw mobiele telefoon te raadplegen. De
Uconnect™ website biedt mogelijk
ook gedetailleerde aanwijzingen voor
het koppelen van uw telefoon.
Hieronder volgen algemene aanwij-
zingen voor het koppelen van een te-
lefoon aan Uconnect™ Phone: Druk op de toets
om te begin-
nen.
Na de prompt "Ready" (Gereed) en de daaropvolgende pieptoon zegt u
"Setup Phone Pairing" (Telefoon-
koppeling instellen).
Na de prompt en de pieptoon zegt u: "Pair a Phone"(Een telefoon
koppelen) en volgt u de gesproken
aanwijzingen.
Er wordt u gevraagd een pincode van vier cijfers in te spreken, die u
later nodig zult hebben voor toe-
gang tot uw mobiele telefoon. U
kunt een willekeurige pincode van
vier cijfers invoeren. U hoeft deze
pincode niet te onthouden na de
eerste koppeling.
Om identificatie mogelijk te ma- ken, wordt u gevraagd op
Uconnect™ Phone een naam voor
uw mobiele telefoon in te voeren.
Voer voor elke gekoppelde mobiele
telefoon een unieke telefoonnaam
in.
95