Vervolgens wordt u gevraagd uwmobiele telefoon een prioriteits-
nummer tussen 1 en 7 te geven,
waarbij 1 de hoogste prioriteit is. U
kunt maximaal zeven mobiele tele-
foons aan Uconnect™ Phone kop-
pelen. Er kan echter slechts één
aangesloten mobiele telefoon tege-
lijk worden gebruikt met het
Uconnect™ systeem. Het priori-
teitssysteem laat Uconnect™
Phone weten welke mobiele tele-
foon moet worden gebruikt als er
meerdere mobiele telefoons in de
auto aanwezig zijn. Als er bijvoor-
beeld twee telefoons, één met prio-
riteit 3 en één met prioriteit 5, in de
auto aanwezig zijn, gebruikt
Uconnect™ Phone de mobiele tele-
foon met prioriteit 3 om te bellen. U
kunt op elk gewenst ogenblik een
mobiele telefoon met een lagere pri-
oriteit gebruiken (raadpleeg "Ge-
avanceerde telefoonverbindin-
gen"). Kiezen door het nummer uit te
spreken
Druk op de toets
om te begin-
nen.
Na de prompt "Ready" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "Dial"
(kies).
Het systeem vraagt u vervolgens het gewenste nummer in te
spreken.
U kunt bijvoorbeeld zeggen: "012 34 56 78".
Uconnect™ Phone zal dan het tele- foonnummer bevestigen en vervol-
gens het nummer kiezen. Het num-
mer verschijnt bij bepaalde radio's
in het display.
Bellen door een naam uit te
spreken
Druk op de toetsom te begin-
nen.
Na de prompt "Ready" (Gereed) en de daaropvolgende pieptoon zegt u
"Call" (bel). Het systeem vraagt u vervolgens de
naam van de persoon in te spreken
die u wilt bellen.
Na de prompt "Ready" (Gereed) en de daaropvolgende pieptoon zegt u
de naam van de persoon die u wilt
bellen. U kunt bijvoorbeeld "Jan
Jansen" zeggen, waarbij Jan Jansen
een eerder opgeslagen naam is in
Uconnect™ telefoonboek of in het
gedownloade telefoonboek. Raad-
pleeg "Namen toevoegen aan uw
Uconnect™ telefoonboek" om te le-
ren hoe u een naam opslaat in het
telefoonboek.
Uconnect™ Phone bevestigt de naam en kiest vervolgens het bijbe-
horende telefoonnummer, dat bij
sommige radio's mogelijk ook op
het display wordt weergegeven.
Namen toevoegen aan uw
Uconnect™ telefoonboek
OPMERKING: Het wordt afgera-
den namen aan het Uconnect™ te-
lefoonboek toe te voegen tijdens
het rijden.
96
uit te spreken die u wilt zenden.
Uconnect™ Phone zal vervolgens het
telefoonnummer dat aan deze vermel-
ding is gekoppeld via de telefoon ver-
zenden als tonen.
OPMERKING:
Het is mogelijk dat u vanwege denetwerkconfiguratie van de mo-
biele telefoon niet alle tonen
kunt horen. Dit is echter nor-
maal.
Sommige leveranciers van pager- en voicemaildiensten
hebben een uitschakeltijd die te
kort is, waardoor deze functie
niet bruikbaar is.
Onderbreken — prompts negeren
De toets Voice Command-toets kan
worden gebruikt als u een deel van
een prompt wilt overslaan en de ge-
sproken opdracht onmiddellijk wilt
geven. Als bijvoorbeeld de prompt
"Would you like to pair a phone, clear
a...," (Wilt u een telefoon koppelen,
annule…,) klinkt, kunt u de toets
indrukken en zeggen "Pair a
Phone" (Een telefoon koppelen) om die optie te selecteren zonder dat u
naar de rest van de prompt hoeft te
luisteren.
Controlevragen in- of
uitschakelen
Als u de controlevragen uitschakelt,
vraagt het systeem u niet langer uw
keuzes te bevestigen (Uconnect™
Phone zal bijvoorbeeld het telefoon-
nummer niet herhalen voordat het
wordt gekozen).
Druk op de toets
om te begin-
nen.
Na de prompt "Ready" (Gereed) en de daaropvolgende pieptoon zegt u:
– "Setup Confirmations Prompts On" (Instellen Controlevragen
Aan)
– "Setup Confirmations Prompts Off" (Instellen Controlevragen
Uit)
Indicatoren voor telefoon- en
netwerkstatus
Uconnect™ Phone meldt de status
van uw telefoon en netwerk wanneer
u probeert een oproep tot stand te brengen via Uconnect™, indien uw
mobiele telefoon, de radio en/of een
display van hoge kwaliteit, zoals het
instrumentenpaneel, deze functie on-
dersteunen. De status wordt aange-
duid voor de signaalsterkte van het
netwerk, de status van de telefoon-
accu, etc.
Kiezen via de toetsen van de
mobiele telefoon
U kunt via uw mobiele telefoon een
nummer kiezen en tegelijkertijd
Uconnect™ Phone gebruiken (wan-
neer u de toetsen van de mobiele tele-
foon gebruikt, moet u echter voor-
zichtig te werk gaan en zorgen dat u
de veiligheid niet in gevaar brengt).
Als u een nummer kiest via de gekop-
pelde mobiele Bluetooth® telefoon,
wordt het geluid hoorbaar via het au-
diosysteem van uw auto. Uconnect™
Phone werkt op dezelfde wijze als
wanneer u het nummer kiest via een
gesproken opdracht.
104
Een andere mobiele telefoon
selecteren
Met deze functie kunt u een andere
aan Uconnect™ Phone gekoppelde
telefoon selecteren en in gebruik ne-
men.
Druk op de toets
om te begin-
nen.
Na de prompt "Ready" (Gereed) en de daaropvolgende pieptoon zegt u
"Setup Select Phone" (Instellen Se-
lecteren Telefoon) en volgt u de
aanwijzingen.
U kunt ook op elk gewenst moment op de toets
drukken terwijl de
lijst wordt afgespeeld en vervolgens
de telefoon kiezen die u wilt
selecteren.
De geselecteerde telefoon wordt ge- bruikt bij het eerstvolgende tele-
foongesprek. Als de geselecteerde
telefoon niet beschikbaar is, ge-
bruikt Uconnect™ Phone automa-
tisch opnieuw de telefoon met de
hoogste prioriteit in of nabij (bin-
nen ca. 9 m) de auto. Aan Uconnect™ Phone
gekoppelde mobiele telefoons
verwijderen
Druk op de toets
om te begin-
nen.
Na de prompt "Ready" (Gereed) en de daaropvolgende pieptoon zegt u
"Setup Phone Pairing" (Telefoon-
koppeling instellen).
Bij de volgende prompt zegt u "De- lete" (Verwijderen) en volgt u de
aanwijzingen.
U kunt ook op elk gewenst moment op de toets
drukken terwijl de
lijst wordt afgespeeld en vervolgens
de telefoon kiezen die u wilt verwij-
deren.
Wat u moet weten over uw
Uconnect™ Phone
Gebruiksaanwijzing Uconnect™
Phone
Als u een korte beschrijving van de
functies van Uconnect™ Phone wilt
horen, drukt u op de toets
en zegt u
"Uconnect™ Tutorial"
(Uconnect™ gebruiksaanwijzing). Stemtraining
Als u bij het herkennen van uw ge-
sproken opdrachten of telefoonnum-
mers door Uconnect™ Phone proble-
men ondervindt, kunt u de functie
Stemtraining van Uconnect™ Phone
gebruiken. Om deze training te acti-
veren, volgt u een van de volgende
twee procedures:
Wanneer de Uconnect™ Phone mo-
dus niet actief is (maar bijvoorbeeld
de radiomodus)
Houd de toets
vijf seconden
lang ingedrukt tot de trainingsessie
begint of
Druk op de toetsen spreek de
volgende opdracht in: "Voice Trai-
ning", "System Training", "Start
Voice Training" (Stemtraining,
Systeemtraining, Start stemtrai-
ning).
Herhaal de woorden en zinnen als
Uconnect™ Phone daarom vraagt. U
bereikt de beste resultaten wanneer de
stemtraining plaatsvindt terwijl de
106
SPRAAKBEDIENING
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
WERKING VAN HET
SPRAAKBEDIENINGSSYS-
TEEMMet dit spraakbedienings-
systeem kunt u de AM- en
FM-radio, cd/dvd-speler en
een memorecorder
bedienen.
OPMERKING: Spreek zo rustig
en normaal mogelijk tegen het
Voice Interface systeem. De moge-
lijkheid voor het Voice Interface
systeem om opdrachten met de
stem van de gebruiker te herken-
nen kan negatief beïnvloed wor-
den als u snel spreekt of luider dan
normaal.
WAARSCHUWING!
Elk spraakgestuurd systeem mag
alleen worden gebruikt als de
rijomstandigheden dit toelaten en
het gebruik in overeenstemming is
met de verkeersregels. Blijf altijd op
de weg letten. Anders bestaat er een
risico op een ongeluk en ernstig of
zelfs dodelijk letsel.
Wanneer u op de Voice Command-
toets
drukt, hoort u een piep-
toon. De pieptoon is het teken dat u
een opdracht kunt geven.
OPMERKING: Indien u niet bin-
nen enkele seconden een opdracht
uitspreekt, geeft het systeem u een
lijst met mogelijkheden.
Als u het systeem wilt onderbreken
terwijl de lijst met mogelijkheden
wordt weergegeven, drukt u op de
Voice Command-toets
, wacht u
tot de pieptoon heeft geklonken en
spreekt u uw opdracht in.
Het drukken op de Voice Command-
toets
terwijl het systeem spreekt,
wordt "inbreken" genoemd. Het sys-
teem wordt in dat geval onderbroken en na de pieptoon kunt u opdrachten
toevoegen of wijzigen. Dit is handig
naarmate u de opties kent.
OPMERKING: U kunt op elk
ogenblik de woorden "Annule-
ren", "Help", of "Hoofdmenu" in-
spreken.
Deze opdrachten zijn universeel en
kunnen vanuit elk menu gebruikt
worden. Alle andere opdrachten kun-
nen gebruikt worden afhankelijk van
de actieve toepassing.
Bij het gebruiken van dit systeem
moet u duidelijk en met een normaal
volume spreken.
Het systeem zal uw opdrachten het
best begrijpen als de ramen gesloten
zijn en de ventilator van de
verwarming/airconditioning in een
lage stand staat.
Als het systeem een van uw opdrach-
ten niet begrijpt, wordt u gevraagd de
opdracht te herhalen.
Als u het eerste beschikbare menu wilt
horen, drukt u op de Voice Command-
toets
en zegt u "Help" of "Main
Menu" (Hoofdmenu).
114
OPDRACHTEN
Het spraakbedieningssysteem be-
grijpt twee soorten opdrachten. De al-
gemene opdrachten zijn altijd be-
schikbaar. Lokale opdrachten zijn
beschikbaar als de ondersteunde ra-
diomodus actief is.
Het volume wijzigen.
1. Start een dialoog door op de Voice
Command-toets
te drukken.
2. Spreek een opdracht in (bijvoor-
beeld "Help").
3. Gebruik de draaiknop ON/OFF
VOLUME om het volume in te stellen
op een aangenaam niveau terwijl het
spraakbedieningssysteem spreekt.
Let op: het volume voor het spraakbe-
dieningssysteem wordt apart inge-
steld van het audiosysteem.
Hoofdmenu
Start een dialoog door op de Voice
Command-toetste drukken. Als
u naar het hoofdmenu wilt gaan, zegt
u "Main Menu" (Hoofdmenu). In deze modus kunt u de volgende
opdrachten inspreken:
"Radio" (als u naar de radiomodus
wilt schakelen)
"Disc" (als u naar de disc-modus wilt schakelen)
"Memo" (als u naar de memorecorder-modus wilt
schakelen)
"Settings" (Instellingen) (als u naar de systeeminstellingen wilt schake-
len)
Radiofrequentie AM (of lange golf
of middengolf radio)
Als u wilt schakelen naar AM-
ontvangst, zegt u "AM" of "radio
AM". In deze modus kunt u de vol-
gende opdrachten inspreken:
"Frequentie nr." (als u de frequen- tie wilt wijzigen)
"Volgende zender" (als u de vol- gende zender wilt kiezen) "Vorige zender" (als u de vorige
zender wilt kiezen)
"Menu radio" (als u naar het radi- omenu wilt schakelen)
"Hoofdmenu" (als u naar het hoofdmenu wilt schakelen)
Radio FM
Als u wilt schakelen naar FM-
ontvangst, zegt u "FM" of "radio
FM". In deze modus kunt u de vol-
gende opdrachten inspreken:
"Frequentie nr." (als u de frequen- tie wilt wijzigen)
"Volgende zender" (als u de vol- gende zender wilt kiezen)
"Vorige zender" (als u de vorige zender wilt kiezen)
"Menu radio" (als u naar het radi- omenu wilt schakelen)
"Hoofdmenu" (als u naar het hoofdmenu wilt schakelen)
115
WAARSCHUWING!
Uzelf of anderen in uw auto kunnen
bij een ongeluk gewond raken als
de stoelen niet op de juiste wijze aan
de vloerankers zijn vastgemaakt.
Zorg altijd dat de stoelen volledig
vergrendeld zijn.
Achterklepmodus
1. Trek eerst aan de riem met num-
mer "3" en vervolgens aan de riem
met nummer "4" om de complete
stoel naar achteren te draaien.
2. Als u de stoel weer in de meest
verticale stand wilt zetten, tilt u de
rugleuning omhoog en drukt u de
stoel naar voren tot de vergrendelin-
gen vastklikken.WAARSCHUWING!
Om ernstig of dodelijk letsel te
voorkomen, mag u nooit passagiers
op de derde rij vervoeren wanneer
de achterklepmodus is ingescha-
keld. HAKEN VOOR PLASTIC
BOODSCHAPPENTASSEN
In de rugleuning van alle zitplaatsen
achterin en sommige zitplaatsen
voorin bevinden zich haken voor plas-
tic boodschappentassen. De spullen in
de tas worden deels ondersteund op
de vloer.
GEHEUGENSTOEL (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
De geheugentoetsen 1 en 2 op het
bestuurdersportier kunnen worden
geprogrammeerd om de instellingen
van de bestuurdersstoel, de buiten-
spiegel aan bestuurderszijde, het ver-
stelbare rem- en gaspedaal en de
voorkeurzenders van de radio op te
roepen. U kunt uw afstandsbedienin-
gen ook programmeren om terug te
gaan naar de opgeslagen geheugenpo-
sities wanneer de ontgrendelknop is
ingedrukt.
Uw auto is mogelijk afgeleverd met
twee afstandsbedieningen. Slechts
één afstandsbediening kan aan elk
van deze geheugenposities worden ge-
koppeld.
INSTELLEN
GEHEUGENFUNCTIE EN
AFSTANDSBEDIENING
AAN GEHEUGEN
KOPPELEN
OPMERKING: Telkens als u op
de insteltoets SET (S) en een ge-
heugentoets (1 of 2) drukt, worden
de geheugenposities voor de be-
treffende toets gewist en de nieuwe
posities opgeslagen.
Schakelaar geheugenfunctie
bestuurder
133
1. Steek de sleutel in de contactscha-
kelaar en zet schakelaar in de stand
ON.
2. Druk op geheugentoets 1 als u het
geheugen voor bestuurder 1 wilt in-
stellen of op geheugentoets 2 als u het
geheugen voor bestuurder 2 wilt in-
stellen. Eventuele opgeslagen instel-
lingen worden opgeroepen. Wacht tot-
dat het systeem gereed is met
oproepen voordat u verder gaat naar
stap 3.
3. Stel de stoel, rugleuning en buiten-
spiegel aan de bestuurderszijde in op
de gewenste stand.
4. Stel het rem- en gaspedaal af op de
gewenste stand.
5. Zet de radio aan en stel de voor-
keurzenders in (u kunt maximaal tien
AM- en tien FM-zenders instellen).
6. Draai de contactschakelaar naar
de stand OFF en verwijder de sleutel.
7. Druk de SET (S) toets op het be-
stuurdersportier in en laat weer los.8. Druk binnen 5 seconden toets 1 of
2 op het bestuurdersportier in en laat
de toets weer los. Als u de geheugen-
posities ook wilt kunnen oproepen via
een afstandsbediening, moet u de vol-
gende stap uitvoeren binnen 5 secon-
den.
9. Druk de vergrendelingstoets op
een van de afstandsbedieningen in en
laat de toets weer los.
10. Steek de sleutel in de contact-
schakelaar en zet schakelaar in de
stand ON.
11. Selecteer in het elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
de optie "Remote Linked to Memory"
(Op afstand gekoppeld aan geheugen)
en voer "Yes" (Ja) in. Raadpleeg de
paragraaf "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/Door de
klant te programmeren functies" in
het hoofdstuk "Het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie hierover.
12. Herhaal de bovenstaande stap-
pen om de volgende geheugenpositie
in te stellen met de andere genum-
merde geheugentoets of om een an-
dere afstandsbediening aan het ge-
heugen te koppelen.
Geheugenpositie oproepen
OPMERKING: De auto moet in de
stand PARK staan om geheugen-
posities op te kunnen roepen. Als u
een geheugenpositie probeert op te
roepen als de auto niet in de stand
PARK staat, verschijnt er een be-
richt op het EVIC.
Druk op geheugentoets 1 op het be-
stuurdersportier als u de instellingen
voor bestuurder 1 wilt oproepen, of
druk op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening die is gekoppeld
aan geheugenpositie 1.
Druk op geheugentoets 2 op het be-
stuurdersportier als u de instellingen
voor bestuurder 2 wilt oproepen, of
druk op de ontgrendeltoets van de
afstandsbediening die is gekoppeld
aan geheugenpositie 2.
134
De auto is dicht bij het obstakel als het
EVIC-scherm een knipperende boog
laat zien en een continue toon klinkt.
De volgende tabel illustreert de wer-
king van het waarschuwingssysteem
wanneer een obstakel wordt gedetec-
teerd:
WAARSCHUWINGEN
Afstand achter (cm) Groter dan
200 cm 200-100 cm 100-65 cm 65-30 cm Kleiner dan
30 cm
Geluidssignaal Geen Eerste 1/2
tweede toon Langzaam
SnelContinu
Schermbericht Parkeerhulpsys- teem aanWaarschuwing
object gedetec-
teerd Waarschuwing
object gedetec-
teerd Waarschuwing
object gedetec-
teerd Waarschuwing
object gedetec-
teerd
Boogjes Geen3 brandend
(continu) 3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam
knipperend
Radiovolume ver- laagd Nee.
Ja.Ja.Ja. Ja.
OPMERKING: Indien ingescha-
keld, zal ParkSense® het radiovo-
lume verlagen wanneer het sys-
teem een geluidssignaal laat
horen.
150