Page 329 of 404

LET OP!
Probeer niet de auto omhoog te
krikken op andere plaatsen dan de
aangeduide bevestigingspunten.
De plaatsen voor de krik achter bevin-
den zich tussen twee neerwaartse lip-
jes op de drempelrand van de zijcar-
rosserie.
De bevestigingspunten voor het om-
hoog krikken van de voorzijde bevin-
den zich 150 mm van het portier op
de dorpelrand van de carrosserie. OPMERKING: In sommige situ-
aties kan het nodig zijn dat de krik
vlakliggend onder de auto moet
worden geduwd. Zorg dat de krik
weer rechtop staat wanneer deze
zich onder de auto bevindt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om u onder een
opgekrikte auto te bevinden. De
auto kan van de krik glijden en op u
vallen. Dit leidt tot ernstig letsel.
Zorg er daarom voor dat u met geen
enkel lichaamsdeel onder een opge-
krikte auto komt. Als u werkzaam-
heden onder de auto moet uitvoe-
ren, zet deze dan op een hefbrug.3. Plaats de krikhendel op de krikas
en draai rechtsom totdat de krikkop
goed op de beschreven plaats ingrijpt.
Krik de auto pas op als u zeker
bent dat de krik stevig bevestigd is.
4. Krik de auto op door de krikas
rechtsom te draaien met de krikhen-
del. Breng de auto zover omhoog dat
de band net loskomt van de onder-
grond en er voldoende speling is om
het reservewiel te monteren. De voer-
tuigstabiliteit blijft maximaal als de
band zo laag mogelijk boven de grond
blijft.
WAARSCHUWING!
Als u de auto hoger opkrikt dan
noodzakelijk, zal hij minder stabiel
staan. De auto kan van de krik glij-
den en zo ernstig letsel veroorza-
ken. Krik de auto slechts zo ver op
als nodig is om het wiel te verwijde-
ren.
Bevestigingspunten voor omhoog
krikken van achterzijde
Krikpunten vóór
323
Page 330 of 404

5. Voor auto's met wieldoppen ver-
wijdert u eerst de wielmoeren en
daarna handmatig de wieldop. Wrik
de wieldop niet los. Trek vervolgens
het wiel los van de wielnaaf.
6. Breng het noodreservewiel aan.
Haal de wielmoeren licht aan.LET OP!
Monteer het reservewiel met het
ventiel naar buiten gericht. De auto
kan beschadigd raken als het reser-
vewiel op een verkeerde manier
wordt gemonteerd.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door
de op de krik uitgeoefende kracht
verschuift, mogen de wielmoeren
pas definitief worden vastgezet als
de auto weer vast op de grond staat.
Als u deze waarschuwing niet op-
volgt, kan dit ernstig letsel tot ge-
volg hebben.
OPMERKING: Monteer geen
wieldop op het noodreservewiel.
7. Laat de auto zakken door de kri-
kas linksom te draaien.
8. Zet de wielmoeren stevig vast.
Duw de moersleutel aan het einde van
de hendel omlaag voor meer hef-
boomwerking. Trek de wielmoeren in
stervolgorde aan totdat iedere moer
twee keer aangetrokken is. Het juiste
aanhaalmoment voor de wielmoeren
is 138 Nm. Als u twijfelt of de moeren
goed zijn vastgezet, laat dit dan bij uw
dealer of een bandenservicebedrijf
nog eens controleren met een mo-
mentsleutel. 9. Laat de krik weer zakken tot de
sluitstand.
WAARSCHUWING!
Een losse krik of wiel kan bij een
noodstop of ongeval naar voren
schieten en zo de inzittenden ern-
stig letsel toebrengen. Berg de krik
en het reservewiel altijd op de daar-
voor bestemde plaatsen op. Laat de
leeggelopen (lekke) band onmid-
dellijk repareren of vervangen.
10. Leg de leeggelopen (lekke) band
en de noodreservewiel-/hoesmodule
in de bagageruimte. De lekke band
niet wegbergen op de plaats van de
reserveband. Laat de band zo snel
mogelijk repareren of vervangen.
11. De kabel en het afstandsstuk
wegbergen voordat u weer gaat rijden.
De uiteinden van de lierhendel op-
nieuw monteren in de vorm van een
"T" en de "T"-vormige lierhendel
aanbrengen op de aandrijfmoer.
Draai de moer naar rechts tot het lier-
mechanisme ten minste drie keer
klikt.
Reservewiel monteren
324
Page 331 of 404

OPMERKING: Raadpleeg het
hoofdstuk "Gereedschap voor re-
servewiel" voor aanwijzingen over
het samenbouwen van de
T-hendel.
12. Berg de krik, krikhendel en het
liergereedschap weer op in de opberg-
ruimte.
13. Controleer de spanning van de
band op het noodreservewiel zo spoe-
dig mogelijk. De bandenspanning zo
nodig aanpassen.
RESERVEBAND
VASTZETTEN
1. Bouw de verlengstukken van de
lierhendel samen tot een T-hendel en
plaats de T-lierhendel op de lieraan-
drijfmoer. Draai de moer naar links
tot het liermechanisme niet langer vrij
draait. Hierdoor is er voldoende spe-
ling in de kabel om het afstandsstuk
onder de auto uit te trekken.
WAARSCHUWING!
Een losse noodreservewiel-/
hoesmodule kan bij een noodstop of
ongeval naar voren schieten en zo
de inzittenden ernstig letsel toe-
brengen. Leg het noodreservewiel
en de hoesmodule altijd in de op-
bergruimte.LET OP!
Gebruik alleen de “T”-lierhendel
om het liermechanisme te bedie-
nen. Het gebruik van een pneuma-
tische moersleutel of ander machi-
naal gereedschap wordt afgeraden
en kan de lier beschadigen.
2. Zet de lierhendelstukken in elkaar
zodat deze de reservewielhaak vor-
men en trek het afstandsstuk onder de
auto uit. 3. Draai het noodreservewiel zo dat
het ventiel naar beneden is gericht en
leg vervolgens de band in de
reservewiel-/hoesmodule. Schuif het
afstandsstuk door het midden van het
wiel en de reservewiel-/hoesmodule
zodat de twee vergrendelingen naar
buiten klikken en zet vervolgens de
reservewiel-/hoesmodule vast aan de
tegenoverliggende zijde.
LET OP!
De noodreservewiel-/hoesmodule
moet worden gebruikt wanneer het
noodreservewiel wordt opgeborgen.
Als u dit niet doet, kan de levens-
duur van het noodreservewiel aan-
zienlijk worden verkort.
325
Page 332 of 404

WAARSCHUWING!
Controleer of 'beide' vergrendelin-
gen van het afstandsstuk goed door
het midden van het wiel en de
reservewiel-/hoesmodule zijn ge-
leid. Als dit niet het geval is, kan de
reservewiel-/hoesmodule losko-
men, waardoor de auto beschadigd
raakt en u mogelijk de controle over
de auto verliest.
4. Draai de aandrijfmoer met behulp
van de "T"-lierhendel rechtsom tot de
noodreservewiel-/hoesmodule op zijn
plaats wordt getrokken tegen de on-
derkant van de auto.
5. Blijf de moer naar rechts draaien
tot u het liermechanisme drie keer
hoort klikken. Te strak aandraaien is
onmogelijk. Kijk onder de auto om te
controleren of de noodreservewiel-/
hoesmodule zich correct tegen de on-
derkant van de auto bevindt.
LET OP!
Het liermechanisme is alleen ge-
schikt voor een noodreservewiel.
Gebruik de lier niet om een normale
lekke band of een wiel met normale
afmetingen op te bergen. Als u dit
toch doet, raakt de auto bescha-
digd.
ORIGINEEL WIEL
MONTEREN
Auto's uitgerust met wieldoppen
1. Monteer het originele wiel op de
as.
2. Breng om het monteren van stalen
wielen met wieldoppen gemakkelijker
te maken twee wielmoeren aan op de
tapeinden die zich aan beide zijden
van het ventiel bevinden. Breng de
wielmoeren aan met het conusvor-
mige uiteinde van de moer in de rich-
ting van het wiel. Haal de wielmoeren
licht aan. 3. Zet de ventieluitsparing in de wiel-
dop in lijn met het ventiel op het wiel.
Breng de wieldop met de hand aan en
klik de dop over de twee wielmoeren.
Gebruik nooit een hamer of buiten-
sporige kracht om de wieldop aan te
brengen.
4. Breng de overige wielmoeren aan
met het conusvormige uiteinde van de
moer in de richting van het wiel. Haal
de wielmoeren licht aan.
Wieldop of wielmoersierdop
1 — Ventiel 4 — Wieldop
2 — Ventieluit-
sparing
5 — Tapeinde
3 — Wielmoer
326
Page 333 of 404

WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door
de op de krik uitgeoefende kracht
verschuift, mogen de wielmoeren
pas definitief worden vastgezet als
de auto weer vast op de grond staat.
Als u deze waarschuwing niet op-
volgt, kan dit ernstig letsel tot ge-
volg hebben.
5. Laat de auto zakken tot op de
grond door de slinger linksom te
draaien.
6. Zet de wielmoeren stevig vast.
Duw de moersleutel aan het einde van
de hendel omlaag voor meer hef-
boomwerking. Trek de wielmoeren in
stervolgorde aan totdat iedere moer
twee keer aangetrokken is. Het cor-
recte aanhaalmoment voor de moeren
is 138 Nm. Als u twijfelt of de moeren
goed zijn vastgezet, laat dit dan bij uw
dealer of een bandenservicebedrijf
nog eens controleren met een mo-
mentsleutel. 7. Controleer na 40 km het aanhaal-
moment van de wielmoeren met een
momentsleutel om ervoor te zorgen
dat alle moeren goed tegen het wiel
aanliggen.
Auto's zonder wieldoppen
1. Monteer het originele wiel op de
as.
2. Breng de overige wielmoeren aan
met het conusvormige uiteinde van de
moer in de richting van het wiel. Haal
de wielmoeren licht aan.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door
de op de krik uitgeoefende kracht
verschuift, mogen de wielmoeren
pas definitief worden vastgezet als
de auto weer vast op de grond staat.
Als u deze waarschuwing niet op-
volgt, kan dit ernstig letsel tot ge-
volg hebben.
3. Laat de auto zakken tot op de
grond door de slinger linksom te
draaien. 4. Zet de wielmoeren stevig vast.
Duw de moersleutel aan het einde van
de hendel omlaag voor meer hef-
boomwerking. Trek de wielmoeren in
stervolgorde aan totdat iedere moer
twee keer aangetrokken is. Het cor-
recte aanhaalmoment voor de moeren
is 138 Nm. Als u twijfelt of de moeren
goed zijn vastgezet, laat dit dan bij uw
dealer of een bandenservicebedrijf
nog eens controleren met een mo-
mentsleutel.
5. Controleer na 40 km het aanhaal-
moment van de wielmoeren met een
momentsleutel om ervoor te zorgen
dat alle moeren goed tegen het wiel
aanliggen.
STARTEN MET
STARTKABELS
Wanneer de accu van uw auto leeg is,
kan de motor met behulp van een set
startkabels en een accu in een andere
auto, of met een draagbare snellader
weer worden gestart. Bij onjuist ge-
bruik kan het starten met startkabels
327
Page 334 of 404

gevaarlijk zijn. Houd u daarom zorg-
vuldig aan de hier beschreven proce-
dures.
OPMERKING: Bij gebruik van
een draagbare snellader moeten
instructies en vereiste voorzorgs-
maatregelen van de fabrikant wor-
den uitgevoerd.LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader
of een andere lader met een sys-
teemspanning groter dan 12 volt.
Dit kan schade toebrengen aan de
accu, startmotor, dynamo of het
elektrische systeem.WAARSCHUWING!
Probeer de auto niet met startka-
bels te starten wanneer de accu be-
vroren is. De accu kan hierdoor
openscheuren of exploderen, met
kans op persoonlijk letsel.VOORBEREIDING VOOR
HET STARTEN MET
STARTKABELS
De accu van uw auto bevindt zich
links in de motorruimte.
WAARSCHUWING!
Pas op voor de radiateurventila-
tor wanneer de motorkap is ge-
opend. Als de contactschakelaar
in de stand ON staat, kan deze
ventilator op elk moment gaan
draaien. Er bestaat gevaar voor
letsel door draaiende ventilator-
bladen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
Verwijder alle metalen sieraden zoals horloges of armbanden die
onbedoeld elektrisch contact
kunnen maken. Dit kan ernstig
letsel veroorzaken.
Accu's bevatten zwavelzuur dat in uw huid en ogen kan branden
en ze produceren waterstofgas
dat ontvlambaar en explosief is.
Houd open vuur of vonken
daarom altijd uit de buurt van de
accu.
1. Trek de handrem aan, zet de auto-
matische versnellingsbak in de stand
PARK en zet de contactschakelaar in
de stand LOCK.
2. Schakel de verwarming, de radio
en alle overbodige stroomverbruikers
uit.
3. Wanneer u de accu van een ander
voertuig gebruikt voor het starten met
startkabels, parkeer de auto dan zo,
dat accu met de startkabels bereik-
baar is, trek de handrem aan en zorg
ervoor dat de contactschakelaar in de
stand OFF staat.
Positieve accupool
328
Page 335 of 404

WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen
geen contact kunnen maken. Hier-
door kan een massaverbinding ont-
staan met mogelijk persoonlijk let-
sel als gevolg.
PROCEDURE VOOR HET
STARTEN MET
STARTKABELSWAARSCHUWING!
Als u deze procedure niet volgt, kan
dit persoonlijk letsel en schade aan
eigendommen tot gevolg hebben
door het exploderen van de accu.LET OP!
Het niet opvolgen van deze proce-
dure kan leiden tot schade aan het
laadsysteem van het voertuig dat de
starthulp biedt, of van de auto met
de lege accu. 1. Sluit het einde van de pluskabel
(+)
van de hulpstartkabel aan op de
positieve accupool (+)van het voer-
tuig met de ontladen accu.
2. Sluit het andere einde van de plus-
kabel (+)aan op de pluspool (+)van
de hulpaccu.
3. Sluit het einde van de minkabel (-)
van de startkabel aan op de minpool
(-) van de hulpaccu.
4. Verbind het andere uiteinde van
de massakabel (-)met een geschikt
massapunt op de motor (blootliggend
metalen onderdeel van de ontladen
motor van het voertuig), uit de buurt
van de accu en het brandstofinspuit-
systeem.
WAARSCHUWING!
Sluit de kabel niet aan op de min-
pool (-)van de lege accu. De vonk
die daardoor ontstaat kan de accu
doen exploderen en persoonlijk let-
sel veroorzaken. 5. Start de motor van het voertuig
met de hulpaccu. Laat de motor en-
kele minuten stationair draaien en
start dan de motor van de auto met de
lege accu. Nadat de motor is gestart
moeten de startkabels in omgekeerde
volgorde worden verwijderd:
6. Koppel de negatieve
(-)hulpstart-
kabel los van de negatieve accupool
(-) in de auto met de ontladen accu.
7. Koppel het andere einde van de
minkabel (-)van de startkabel los van
de minpool (-)van de hulpaccu.
8. Koppel de pluskabel (+)van de
startkabel los van de pluspool (+)van
de hulpaccu.
9. Neem het einde van de pluskabel
(+) los van de positieve (+)accupool
van het voertuig met de ontladen
accu.
Wanneer uw auto vaak met behulp
van hulpstartkabels moet worden ge-
start, dient u de accu en het laadsys-
teem door een erkende dealer te laten
controleren.
329
Page 336 of 404

LET OP!
Accessoires die u op de aansluitcon-
tacten kunt aansluiten, ontvangen
ook voedingsspanning van de accu
in de auto als u ze niet gebruikt
(bijv. mobiele telefoons). Als u de
accessoires te lang aangesloten laat,
raakt de accu zo ver ontladen dat de
levensduur ervan afneemt en/of de
motor niet meer zal starten.EEN VASTZITTENDE
AUTO WEER
VRIJKRIJGEN
Wanneer u met de auto vast komt te
zitten in modder of sneeuw, kunt u de
auto meestal door een heen en weer
gaande beweging los krijgen. Draai
het stuur links- en rechtsom om de
voorwielen vrij te maken. Schakel
vervolgens tussen DRIVE en RE-
VERSE en trap tegelijkertijd het gas-
pedaal licht in. Trap het gaspedaal net
voldoende in om de heen en weer
gaande beweging van de auto op gang
te houden, zonder dat de wielen door-
slippen of het toerental overmatig op-
loopt.
LET OP!
Het overmatig laten oplopen van
het toerental van de motor of het
laten doorslippen van de wielen
kan leiden tot oververhitting en be-
schadiging van de versnellingsbak.
Laat de motor ten minste één mi-
nuut stationair draaien met de ver-
snellingsbak in de stand NEU-
TRAL telkens nadat de auto vijf
keer heen en weer is bewogen. Zo
voorkomt u oververhitting en ver-
mindert u het risico op schade aan
de versnellingsbak bij langdurige
pogingen om de auto vrij te krijgen.
330