Page 129 of 416

Bediening van de ruitensproeier op
de voorruit
U schakelt de ruitensproeier in door het uit-
einde van de hendel ingedrukt te houden (in de
richting van het stuurwiel) zolang sproeien no-
dig is. Als u de hendel indrukt terwijl de inter-
valschakeling is geactiveerd, worden de wis-
sers ingeschakeld en maken deze nog enkele
wisslagen nadat u de hendel hebt losgelaten.
Daarna wordt de eerder geselecteerde inter-
valschakeling hervat.Als u het uiteinde van de hendel indrukt terwijl
de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, maken de
wissers enkele wisslagen en worden daarna
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het zicht
door de voorruit kan tot botsingen leiden.
Misschien ziet u andere voertuigen of obsta-
kels niet. Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen alvorens
de ruitensproeier te gebruiken.
Wasem-functieGebruik de Wasem-functie als het weer vereist
dat de ruitenwissers af en toe gebruikt worden.
Draai het uiteinde van de hendel omlaag naar
de wasemstand en laat de hendel los voor één
wisslag.
OPMERKING:
De wasemstand schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit gesproeid. Dewasfunctie moet worden gebruikt om de
voorruit te sproeien met ruitensproeiervloei-
stof.Ruitenwissers met regensensor —
Indien aanwezig
Deze voorziening detecteert vocht op de voor-
ruit en schakelt automatisch de ruitenwissers in
zodat u dat niet hoeft te doen. De functie is
vooral handig wanneer spatwater van de weg
of water dat van de ruitenwissers van een
voorliggende auto wordt geblazen op de voor-
ruit terechtkomt. Draai het uiteinde van de
multifunctionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
Bediening van de ruitensproeier op de voorruit
Wasemregelaar
125
Page 130 of 416

De gevoeligheid van het systeem kan bijge-
steld worden met de multifunctionele hendel.
Wisserintervalstand 1 is het minst gevoelig en
wisserintervalstand 4 is het meest gevoelig. Bij
normale regenval dient stand 3 te worden ge-
bruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u de gevoelig-
heid van de ruitenwisser wilt verkleinen. Ge-
bruik stand 4 als u de gevoeligheid van de
ruitenwisser wilt vergroten. Zet de ruitenwisser-
schakelaar in de stand OFF als het systeem
niet wordt gebruikt.
OPMERKING:
•De regendetectiefunctie werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar in de
stand Low of High staat.
• Als er ijs of opgedroogd zout water op de
voorruit aanwezig is, werkt de regende-
tectiefunctie mogelijk niet goed.
• Ook het gebruik van Rain-X en was- of
siliconenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor beïnvloe-
den.
• Via een klantprogrammeerfunctie in het
voertuiginformatiecentrum (EVIC) kunt u
de regendetectie uitschakelen. Voor meer informatie raadpleegt u
Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Persoonlijke Instellingen (door de klant te
programmeren functies) inDe functies
op uw dashboard.
Het regendetectiesysteem omvat bescher-
mingsfuncties voor de ruitenwisserbladen en
-armen en werkt niet onder de volgende om-
standigheden:
• Lage omgevingstemperatuur — Wanneer
het contact de eerste keer wordt aangezet,
werkt het regendetectiesysteem pas als de
ruitenwisserschakelaar aan staat, de auto
sneller rijdt dan 0 km/u, of de buitentempe-
ratuur hoger is dan 0 °C.
• Transmissie in de stand NEUTRAL — Als
het contact in de stand ON staat en de
transmissie in de stand NEUTRAL staat, zal
het regendetectiesysteem pas werken als de
ruitenwisserschakelaar aan staat, de auto
sneller rijdt dan 8 km/u, of de transmissie uit
de stand NEUTRAL is geschakeld.IN LENGTE EN HOOGTE
VERSTELBARE STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurkolom in
hoogte verstellen. U kunt de stuurkolom er ook
mee in lengte verstellen. De hendel voor de
lengte- en hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuurkolom.
Duw de hendel omlaag (in de richting van de
vloer) om de stuurkolom te ontgrendelen. Om
de stuurkolom in de hoogte te verstellen be-
weegt u het stuur zoals gewenst naar boven of
naar beneden. Om de stuurkolom te verlengen
of te verkorten trekt u het stuur zoals gewenst
naar buiten of duwt u het naar binnen. Duw de
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
126
Page 131 of 416

hendel omhoog totdat deze vastklikt om de
stuurkolom te vergrendelen.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rijden. Ver-
stellen van het stuur tijdens het rijden of rijden
als de lengteverstelling niet is vergrendeld,
kunnen ertoe leiden dat de bestuurder de
macht over het stuur verliest. Overtuig u ervan
dat de stuurkolom vergrendeld is voor u gaat
rijden. Als u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig letsel of de dood tot gevolg
hebben.
IN LENGTE EN HOOGTE
ELEKTRISCH VERSTELBARE
STUURKOLOMSTUURKOLOM
—INDIEN INGEBOUWD
Met deze functie kunt u de stuurkolom in
hoogte verstellen. U kunt de stuurkolom er ook
mee in lengte verstellen. De bedieningshendel
voor de elektrisch verstelbare stuurkolom be-
vindt zich onder de multifunctionele hendel op
de stuurkolom.Als u de kolom in hoogte wenst te verstellen,
beweegt u de hendel op of neer tot de ge-
wenste stand is bereikt. Als u de stuurkolom wilt
in- of uittrekken, trekt u de hendel naar u toe of
duwt u die van uw af tot de gewenste stand is
bereikt.
OPMERKING:
Bij modellen met een bestuurdersstoel met
geheugenfunctie kunt u de verstelbare
stuurkolom in vooraf geprogrammeerde
standen zetten met de afstandsbediening
van de portiervergrendeling of met de ge-
heugenschakelaar op het bedieningspaneelvan het bestuurdersportier. Raadpleeg
Be-
stuurdersstoel met geheugenfunctie in dit
hoofdstuk voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rijden. Ver-
stellen van het stuur tijdens het rijden of rijden
als de lengteverstelling niet is vergrendeld,
kunnen ertoe leiden dat de bestuurder de
macht over het stuur verliest. Overtuig u ervan
dat de stuurkolom vergrendeld is voor u gaat
rijden. Als u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig letsel of de dood tot gevolg
hebben.
VERWARMD STUURWIEL — INDIEN
AANWEZIG
Het stuurwiel is voorzien van een verwarmings-
element dat bij koud weer uw handen warm
houdt. De stuurwielverwarming kent slechts
één temperatuurinstelling. Na het inschakelen
wordt het stuurwiel ongeveer 58 tot 70 minuten
verwarmd en vervolgens automatisch uitge-
schakeld. De stuurwielverwarming wordt mo-
Hendel voor elektrisch verstelbare stuurkolom
127
Page 132 of 416

gelijk eerder uitgeschakeld of helemaal niet
ingeschakeld als het stuurwiel al warm is.
De schakelaar voor het verwarmde stuurwiel
bevindt zich in de rij schakelaars onder de
klimaatregelknoppen.Druk op de schakelaar
om de stuurwielverwar-
ming in te schakelen.
Het lampje op de scha-
kelaar zal gaan bran-
den om aan te duiden
dat de stuurwielverwar-
ming is ingeschakeld.
Druk nogmaals op de
schakelaar om de stuur-
wielverwarming en het indicatielampje uit te
schakelen.
OPMERKING:
De stuurwielverwarming werkt alleen als de
motor draait.
Uitvoeringen met op afstand bediend
startsysteem
Bij modellen met een op afstand bediend start-
systeem kunt u programmeren dat de stuur-
wielverwarming wordt ingeschakeld tijdens het starten op afstand. Raadpleeg “Op afstand
bediend startsysteem — indien aanwezig” in
“Wat u moet weten voordat u de auto start” voor
meer informatie.
WAARSCHUWING!
•
Personen die geen pijn op de huid kunnen
voelen als gevolg van ouderdom, chroni-
sche ziekte, diabetes, rugletsel, medicatie,
alcoholgebruik, uitputting of een andere
lichamelijke conditie, moeten voorzichtig
zijn bij het gebruik van de stuurwielverwar-
ming. Deze kan zelfs bij lage temperaturen
brandwonden veroorzaken, met name als
de verwarming langdurig wordt gebruikt.
• Plaats geen voorwerpen op het stuurwiel
die warmte-isolerend werken, zoals een
deken of stuurhoes, ongeacht welk materi-
aal. Hierdoor kan de stuurwielverwarming
oververhit raken.
ELEKTRONISCHE
SNELHEIDSREGELING
Indien ingeschakeld, neemt de elektronische
snelheidsregeling bij snelheden boven 40 km/u
de werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de elektronische snelheids-
regeling bevinden zich aan de rechterzijde van
het stuurkolom.
OPMERKING:
Om de correcte werking te waarborgen, is
de elektronische snelheidsregeling zodanig
uitgevoerd dat het systeem wordt uitge-
1 — ON/OFF 2 — RES +
4 — CANCEL 3 — SET -
128
Page 133 of 416

schakeld als u gelijktijdig meerdere functies
van de elektronische snelheidsregeling be-
dient. Als dit gebeurt, kan het systeem op-
nieuw in werking worden gesteld door de
knop ON/OFF van de elektronische snel-
heidsregeling in te drukken en de gewenste
snelheid opnieuw in te stellen.
In werking stellen:Druk op de toets ON/OFF. Het controlelampje
cruise-regeling in het instrumentenpaneel gaat
branden. Druk nogmaals op de toets ON/OFF
om het systeem uit te schakelen. Het controle-
lampje cruise-regeling gaat uit. Laat het sys-
teem altijd uit staan als u het niet gebruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de elektronische snel-
heidsregeling ingeschakeld te houden wan-
neer u deze niet gebruikt. U kunt het systeem
per ongeluk instellen en dan sneller gaan
rijden dan u wel wilt. U kunt zo de controle
over het stuur verliezen en een ongeval ver-
oorzaken. Laat het systeem altijd UIT staan
als u het niet gebruikt.
De gewenste snelheid instellenSchakel de elektronische snelheidsregeling in.
Wanneer de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de toets SET (-). Laat het
gaspedaal los en de auto zal op de ingestelde
snelheid blijven rijden.
OPMERKING:
U mag pas op de toets SET drukken als de
auto moet met een gelijkmatige snelheid op
een vlakke weg rijdt.
Buiten werking stellenWanneer u het rempedaal lichte aanraakt, de
toets CANCEL indrukt of normaal remt terwijl de
auto vaart mindert, wordt de elektronische
snelheidsregeling uitgeschakeld zonder dat
het geheugen wordt gewist. Wanneer u de
toets ON/OFF indrukt of het contact uitzet,
wordt het snelheidsgeheugen gewist.
Weer op ingestelde snelheid komenAls u wilt terugkeren naar een eerder inge-
stelde snelheid, drukt u kort op de toets RES
(+). Resume kan gebruikt worden bij elke snel-
heid boven de 32 km/u.
De snelheid wijzigenWanneer de elektronische snelheidsregeling is
ingesteld, kunt u de snelheid verhogen door op
de toets RES (+) te drukken. Als u de toets
ingedrukt houdt, wordt de ingestelde snelheid
continu verhoogd totdat u de toets loslaat. De
nieuwe snelheid zal vervolgens worden inge-
steld.
Als u eenmaal op de toets RES (+) drukt, wordt
de ingestelde snelheid verhoogd met 2 km/u.
Bij iedere volgende druk op deze toets neemt
de snelheid toe met 2 km/u.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl de elek-
tronische snelheidsregeling is ingesteld, drukt
u op de toets SET (-). Als u de toets ingedrukt
houdt in de stand SET (-), wordt de ingestelde
snelheid continu verlaagd totdat u de toets
loslaat. Laat de toets los zodra de gewenste
snelheid is bereikt. De nieuwe snelheid zal
vervolgens worden ingesteld.
Als u eenmaal op de toets SET (-) drukt, wordt
de ingestelde snelheid verlaagd met 2 km/u. Bij
iedere volgende druk op deze toets neemt de
snelheid af met 2 km/u.129
Page 134 of 416

Gas geven om in te halenTrap het gaspedaal in op dezelfde wijze als u
normaal gesproken zou doen. Wanneer u het
pedaal loslaat, keert de auto terug naar de
ingestelde rijsnelheid.
Elektronische snelheidsregeling gebruiken
op hellingen
De versnelling kan omlaag schakelen op hel-
lingen om de ingestelde snelheid van de auto
te handhaven.
OPMERKING:
De elektronische snelheidsregeling houdt
de snelheid op hellingen en bij afdalingen
constant. Een kleine snelheidsverandering
op flauwe hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snelheid veel
hoger of lager worden, zodat het in die gevallen
beter is om zonder elektronische snelheidsre-
geling te rijden.WAARSCHUWING!
Een elektronische snelheidsregeling kan ge-
vaarlijk zijn in situaties waar het systeem geen
constante snelheid kan aanhouden. Uw auto
kan gezien de omstandigheden te snel gaan,
waardoor u de controle over de auto kunt
verliezen en mogelijk een botsing veroor-
zaakt. Gebruik de elektronische snelheidsre-
geling nooit in druk verkeer of op bochtige,
beijzelde, besneeuwde of gladde wegen.
ADAPTIEVE CRUISE CONTROL
(ACC) — INDIEN AANWEZIG
Adaptieve Cruise Control (ACC) vergroot het
gebruiksgemak van cruisecontrol tijdens het
rijden op autosnelwegen en andere door-
gaande wegen. Het is echter geen veiligheids-
systeem en het helpt niet om ongelukken te
voorkomen.Met ACC kunt u de cruisecontrol ingeschakeld
houden in lichte tot matige verkeersdrukte zon-
der dat u steeds opnieuw uw cruisecontrol
opnieuw hoeft in te stellen. De ACC maakt
gebruik van een radarsensor, die is ontworpen
om direct voor u rijdende voertuigen te detec-
teren.
OPMERKING:
•
Als de sensor geen voor u rijdend voer-
tuig detecteert, houdt de ACC een vaste
ingestelde snelheid aan.
• Wanneer de ACC-sensor een voor u rij-
dend voertuig detecteert, zorgt de ACC
dat uw auto automatisch iets afremt of
versnelt (maximaal tot de oorspronkelijk
ingestelde snelheid) om een vooraf inge-
stelde volgafstand aan te houden, waarbij
de snelheid van de voorganger wordt
overgenomen.
130
Page 135 of 416

WAARSCHUWING!
•Adaptieve Cruise Control (ACC) is een
systeem voor meer gebruiksgemak. Het is
niet geschikt voor actief sturen tijdens het
rijden. De bestuurder blijft te allen tijde
verantwoordelijk voor het aanpassen van
zijn of haar rijstijl aan de weg-, verkeers- en
weersomstandigheden, rijsnelheid, afstand
tot de voorligger en - als belangrijkste - het
bedienen van de remmen voor veilig ge-
bruik van de auto onder alle omstandighe-
den. Veilig autorijden vereist altijd uw volle
aandacht. Het niet naleven van deze waar-
schuwingen kan een botsing, ernstig letsel
of de dood tot gevolg hebben.
• Het ACC-systeem:
reageert niet op voetgangers, tegemoet-
komend verkeer en stilstaande objecten
(bijv. stilstaande voertuigen in een file).
houdt geen rekening met weg-,
verkeers- en weersomstandigheden en
kent soms beperkingen als gevolg van
slechte lichtomstandigheden.
(Vervolgd)WAARSCHUWING!(Vervolgd)
kan het verloop van de weg of de bewe-
ging van voorliggers niet voorspellen en
kan wijzigingen daarin niet compenseren.
herkent niet altijd complexe rijomstan-
digheden, wat kan leiden tot verkeerde
of ontbrekende afstandsmeldingen.
kan slechts maximaal 25% van het rem-
vermogen van uw auto aanspreken en
kan derhalve uw auto niet volledig tot
stilstand brengen.
WAARSCHUWING!
U dient het ACC-systeem uit te schakelen:
• tijdens het rijden in mist, zware regenval,
zware sneeuwval, natte sneeuw, druk ver-
keer en complexe rijomstandigheden (bijv.
bij wegwerkzaamheden).
• tijdens het oprijden van op- en afritten van
snelwegen, het rijden op bochtige, be-
ijzelde, besneeuwde, gladde, sterk stij-
gende of dalende wegen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• tijdens het rijden met een aanhangwagen
op hellingen.
•
als de omstandigheden het niet toelaten vei-
lig met een constante snelheid te rijden.
Het niet naleven van deze waarschuwingen
kan een botsing en/of ernstig letsel tot gevolg
hebben.
Het cruisecontrolsysteem biedt twee bestu-
ringsmodi:
• De modus Adaptieve Cruise Control, die
zorgt dat een veilige afstand tussen voertui-
gen wordt aangehouden.
• De modus Normale (vaste snelheid) Cruise
Control, die zorgt dat een constante, vooraf
ingestelde snelheid wordt aangehouden.
Raadpleeg het gedeelte “De modus Nor-
male (vaste snelheid) Cruise Control” in dit
hoofdstuk voor nadere informatie.
131
Page 136 of 416

OPMERKING:
Het systeem zal niet reageren op voor u
rijdende voertuigen. Zorg dat u zich tijdens
het rijden bewust bent van de gekozen mo-
dus.
U kunt de modus wijzigen met de cruisecon-
troltoetsen. De twee besturingsmodi hebben
een verschillende werking. Controleer altijd
welke modus u hebt gekozen.
Werking van de Adaptieve Cruise
Control (ACC)
U bedient het ACC-systeem met de toetsen
voor de snelheidsregeling (die zich aan de
rechterzijde van de stuurkolom bevinden).OPMERKING:
Eventuele wijzigingen aan het chassis of de
ophanging zijn van invloed op de prestaties
van de Adaptieve Cruise Control.
Adaptieve Cruise Control (ACC)
activeren
U kunt de ACC uitsluitend activeren wanneer u
sneller rijdt dan 30 km/u.
Wanneer het systeem is ingeschakeld en zich
in de READY-status bevindt, toont het elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) de
meldingAdaptive Cruise Ready.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld, toont
het EVIC de melding “Adaptive Cruise Control
Off”.
OPMERKING:
Onder de volgende omstandigheden kunt u
de ACC niet inschakelen:
• als de vierwielaandrijving met lage gea-
ring is ingeschakeld.
• als u de remmen bedient.
• als de parkeerrem is geactiveerd.
• als de automatische versnellingsbak in
PARK, REVERSE of NEUTRAL staat.
• als u op de toets RES + drukt terwijl het
geheugen geen vooraf ingestelde snel-
heid bevat.
1 — DISTANCE SETTING
2 — RES +
3 — SET -
4 — CANCEL
5 — ON/OFF
6 — MODE
132