Page 265 of 416

Schakelen in NEUTRAL
1. Draai de contactsleutel in de stand ON, de
motor draait niet.
2. De auto staat stil, de voet op de rem.
3. Zet de transmissie in de stand NEUTRAL
(Neutraal).
4. Houd depenschakelaar NEUTRAL gedu-
rende vier seconden ingedrukt (bijv. met be-
hulp van een pen) totdat het LED-lampje bij de
schakelaar begint te knipperen. Dit duidt er op
dat de bak geschakeld wordt. Het lampje stopt
met knipperen (brandt continu) wanneer de
tussenbak volledig in NEUTRAL geschakeld is. 5. Herhaal stappen 1 tot 4 om uit NEUTRAL te
schakelen.
OPMERKING:
Wanneer niet aan de vereiste
schakelcondities/koppelingen voldaan
wordt, knippert de melding “To Tow Vehicle
Safely, Read Neutral Shift Procedure in Ow-
ners Manual” (Raadpleeg de procedure voor
het in neutraal schakelen in de gebruikers-
handleiding voor veilig afslepen van het
voertuig) in het
Elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC). Voor meer informatie
raadpleegt u het Elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC) inDe functies op uw
dashboard.Quadra-Drive II systeem — indien
aanwezig
Het optionele Quadra-Drive II systeem be-
staat uit twee koppelingen voor overdracht van
het aandrijfkoppel. Deze koppelingen omvat-
ten een achteras met elektronisch beperkte
slipdifferentieel (ELSD) en de Quadra-Trac II
tussenbak. De optionele ELSD-as werkt volau-
tomatisch en hoeft niet bediend te worden door
de bestuurder. Onder normale rijomstandighe-
den functioneert de unit als een standaard as
die het motorkoppel gelijkmatig distribueert
naar de wielen links en rechts. Als de linker- en
rechterwielen verschillende grip hebben, con-
stateert de vloeistofkoppeling een verschil in
wielrotatiesnelheid. Zodra het ene wiel sneller
gaat ronddraaien dan het andere, wordt het
aandrijfkoppel automatisch overgedragen van
het wiel met minder grip naar het wiel met grip.
Hoewel het ontwerp van de tussenbak afwijkt
van dat van de aandrijfaskoppelingen, is de
werking gelijk. Volg voor het schakelen met dit
systeem de schakelprocedures voor de
Quadra-Trac II tussenbak in het vorige hoofd-
stuk.
Schakelaar voor de neutraalstand
261
Page 266 of 416

SELEC-TERRAIN™ — INDIEN
AANWEZIG
Omschrijving
Selec-Terrain™ combineert de capaciteiten
van de voertuigstabiliteitssystemen met die van
de bestuurder om zo op alle terreinen de beste
prestaties te bieden.
Selec-Terrain™ bevat de volgende standen:
•Sport – Droog weer, afstemming voor weg-
gebruik. Uitsluitend beschikbaar in het scha-
kelbereik 4WD High. Afstelling op basis van
prestaties biedt de rijbeleving van een ach-
terwielaandrijving maar heeft een verbeterde handling en acceleratie in vergelijking met
een tweewielaangedreven voertuig. De elek-
tronische stabiliteitsregeling staat de be-
stuurder meer vrijheid toe bij de bediening
van het voertuig, terwijl het de veilige bedie-
ning blijft waarborgen. (Indien voorzien van
pneumatische ophanging) zal het voertuig in
schakelbereik High de rijhoogte verlagen
naar de Aeromodus. 4WD Low is niet be-
schikbaar in de SPORT-modus. Wanneer
4WD Low wordt ingeschakeld zal de Selec-
Terrain™ automatisch terugschakelen naar
AUTO.
• Sneeuw – Voertuig wordt afgestemd op ex-
tra stabiliteit in situaties met slecht weer. Voor
gebruik terrein- en weggebruik op onder-
gronden met weinig tractie, zoals sneeuw. In
de sneeuwmodus gebruikt de transmissie
van het voertuig (afhankelijk van bepaalde
gebruiksomstandigheden) mogelijk de
tweede versnelling (in plaats van de eerste
versnelling) bij het wegrijden. Hierdoor wordt
het doorslippen van de wielen beperkt. In-
dien voorzien van pneumatische ophanging,
zal de rijhoogte, wanneer de tussenbak in
het schakelbereik High staat, naar de nor- male rijhoogte (NRH) worden gebracht.
Deze rijhoogte verandert in Off-Road 1 wan-
neer de tussenbak in schakelbereik Low
staat.
• Auto – Geheel automatische fulltime vier-
wielaandrijving voor terrein- en weggebruik.
Verdeelt de tractie over de vier wielen en
geeft een soepele stuurbeleving met sterk
verbeterde handling en acceleratie in verge-
lijking met tweewielaangedreven voertuigen.
Wanneer het voertuig is voorzien van pneu-
matisch ophanging, zal de rijhoogte gewij-
zigd worden in NRH.
• Zand/modder – Afstemming voor terreinge-
bruik in omstandigheden met weinig grip,
zoals in modder, zand of op nat gras. De
aandrijflijn is afgestemd op het leveren van
maximale tractie. Op minder zachte onder-
grond is het mogelijk dat u de wielen voelt
happen. De elektronische remregeling
staat afgestemd op een beperkte tractiere-
geling van gas en wielspin. Wanneer het
voertuig is voorzien van pneumatisch ophan-
ging, zal de rijhoogte gewijzigd worden in
Off-Road 1.
Selec-Terrain™ schakelaar
262
Page 267 of 416

•Rotsen – Afgestemd op terreingebruik, uit-
sluitend beschikbaar in bereik 4WD Low.
(Indien voorzien van pneumatische ophan-
ging) wordt de rijhoogte van het voertuig
verhoogt om extra bodemvrijheid te bieden.
Afgestemd op maximale tractie, met verbe-
terde bestuurbaarheid voor gebruik in terrein
met hoge tractie. Activeert de Hill Descent
Control (afdaalhulp) voor het veilig afdalen
van steile hellingen. Voor het op lage snel-
heid overwinnen van obstakels als grote
rotsen, diepe sporen, etc. Indien voorzien
van pneumatische ophanging, wordt de rij-
hoogte van het voertuig gewijzigd in Off-
Road 2. Wanneer de Selec-Terrain™ scha-
kelaar in de ROCK-stand staat en de
tussenbak van 4WD Low naar 4WD High
geschakeld wordt, zal het Selec-Terrain™
systeem terug schakelen naar AUTO.Meldingen op het scherm van het
EVIC (Elektronisch
voertuiginformatiecentrum)
Wanneer de betreffende omstandigheden hier-
toe aanleiding geven, zullen meldingen ver-
schijnen in het EVIC-scherm. Voor meer infor-
matie raadpleegt u het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) inDe func-
ties op uw dashboard.
QUADRA-LIFT™ — INDIEN
AANWEZIG
Omschrijving
Het Quadra-Lift™ pneumatische ophangsys-
teem biedt, naast het voordeel van de met één
toetsdruk afstelbare rijhoogte, de mogelijkheid
om de voertuighoogte af te stemmen op de
belading van het voertuig. •Normale rijhoogte (NRH) – Dit is de stan-
daard rijhoogte van de ophanging en is
bedoeld voor normale rijomstandigheden.
Selec-Terrain™ schakelaar
1 — Toets OMHOOG
2 — Toets OMLAAG
3 — Indicatielamp parkeermodus
4 — Indicatielamp normale rijhoogte
5 — Indicatielamp Off-Road 1
6 — Indicatielamp Off-Road 2
263
Page 268 of 416

•Off-Road 1 (OR1) (Verhoogt de rijhoogte
met ongeveer 33 mm (28 mm voor het
w/AMS-pakket) – Deze rijhoogte dient u toe
te passen voor al het terreinrijden totdat
stand OR2 benodigd wordt. Hierdoor rijdt u
rustiger en comfortabeler. Druk, vanuit de
NRH-stand, eenmaal op de toets “OM-
HOOG” wanneer de voertuigsnelheid min-
der dan 77 km/h bedraagt. De rijhoogte van
het voertuig wordt automatisch verlaagd
naar de NRH-stand, wanneer deze in de OR
1-stand is, de voertuigsnelheid gedurende
langer dan 20 seconden tussen 64 km/h en
80 km/h blijft of de snelheid hoger wordt dan
80 km/h. Raadpleeg voor verdere informatie:
“Tips voor terreinrijden” onder “Starten en
bedienen”.
• Off-Road 2 (OR2) (Verhoogt de rijhoogte
van het voertuig met ongeveer 65 mm
(56 mm w/AMS-pakket) – Deze stand is
uitsluitend bedoeld voor terreinrijden waarbij
maximale bodemvrijheid vereist is. Om de
OR 2-stand te bereiken, drukt u in de NRH-
stand tweemaal op de toets OMHOOG, of
eenmaal vanuit de OR 1-stand terwijl het
voertuig langzamer rijdt dan 32 km/h. Wan- neer het voertuig, in de stand OR 2, een
snelheid bereikt van meer dan 40 km/h, zal
de rijhoogte automatisch verlaagd worden
naar de stand OR 1. Raadpleeg voor verdere
informatie: “Tips voor terreinrijden” onder
“Starten en bedienen”.
• Aeromodus (Verlaagt de rijhoogte met on-
geveer 13 mm – Door de rijhoogte te verla-
gen biedt deze stand een verbeterd aerody-
namisch profiel. Het voertuig wordt
automatisch in de Aeromodus geschakeld,
wanneer de voertuigsnelheid gedurende
langer dan 20 seconden tussen 100 km/h en
106 km/h blijft of de snelheid hoger wordt
dan 106 km/h. Het voertuig keert vanuit de
Aeromodus terug naar de NRH-stand wan-
neer de voertuigsnelheid gedurende langer
dan 20 seconden tussen 48 km/h en 56 km/h
blijft of de snelheid lager wordt dan 48 km/h.
Het voertuig neemt, ongeacht de voertuig-
snelheid, de Aeromodus aan wanneer de
knop Selec-Terrain™ in de SPORT-stand ge-
zet wordt. Door de knop Selec-Terrain™ in
de AUTO-stand te zetten keert het systeem
terug naar normaal bedrijf. •
Parkeermodus (Verlaagt de rijhoogte met
ongeveer 38 mm) – In deze stand wordt het
voertuig verlaagd zodat passagiers eenvou-
diger kunnen in- en uitstappen. Tevens wordt
het laden en lossen van eventuele lading
gemakkelijker doordat de achterzijde van
het voertuig verlaagd wordt. Om de parkeer-
modus te bereiken, drukt u eenmaal de toets
OMLAAG wanneer de voertuigsnelheid min-
der dan 40 km/h bedraagt. Zodra het voer-
tuig langzamer rijdt dan 24 km/h zal de
rijhoogte verlaagd worden. Wanneer de
voertuigsnelheid gedurende langer dan
60 seconden tussen 24 km/h en 40 km/h
blijft, of wanneer de snelheid hoger wordt
dan 40 km/h, zal de parkeermodus worden
opgeheven. Om de parkeermodus te verla-
ten, drukt u, in parkeermodus, eenmaal op
OMHOOG of verhoogt u de voertuigsnelheid
tot meer dan 24 km/h.
De Selec-Terrain™-schakelaar wijzigt de rij-
hoogte automatisch naar de juiste hoogte af-
hankelijk van de stand van de Selec-Terrain™-
schakelaar. Vanuit de standaard Selec-
Terrain™-instelling kan de rijhoogte aangepast
worden door gebruik te maken van de toetsen
264
Page 269 of 416

voor de pneumatische ophanging. Raadpleeg
“Selec-Terrain™” onder “Starten en bedienen”
voor meer informatie.
Voor het maken van al deze wijzigingen is het
noodzakelijk dat de motor draait. Bij het laten
zakken van het voertuig moeten alle portieren,
inclusief de achterklep, gesloten zijn. Wanneer
op enig moment tijdens het zakken van het
voertuig een portier geopend wordt, zal het
zakken van het voertuig onderbroken worden
totdat het portier (de portieren) gesloten is
(zijn).
Het Quadra-Lift™ pneumatisch ophangsys-
teem gebruikt hef- en zakpatronen welke voor-
komen dat de koplampen, tijdens het verande-
ren van de rijhoogte, tegemoetkomend verkeer
verblinden. Bij het heffen van het voertuig, zal
eerst de achterzijde van het voertuig omhoog
komen en dan de voorzijde. Bij het laten zak-
ken, beweegt de voorzijde eerst naar beneden
en daarna pas de achterzijde.Het kan voorkomen dat de pneumatische op-
hanging kortstondig beweegt nadat de motor is
uitgeschakeld, dit is normaal. Het systeem cor-
rigeert de stand van het voertuig om deze zo
een aangenaam uiterlijk te verschaffen.
Ter assistentie bij het verwisselen van een
band, biedt het Quadra-Lift™ pneumatische
ophangsysteem een functie waarmee het auto-
matische uitlijnen wordt uitgeschakeld. Druk
gelijktijdig op de OMHOOG- en OMLAAG-toets
en houd deze vast gedurende5-10seconden.
In het EVIC verschijnt, onmiddellijk nadat de
toetsen zijn losgelaten, een melding dat de
uitlijning is uitgeschakeld. Voor meer informatie
raadpleegt u het Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) inDe functies op uw dash-
board. Door met het voertuig een snelheid van
meer dan 8 km/h te rijden schakelt de pneu-
matische ophanging weer terug naar normaal
bedrijf. Raadpleeg voor meer informatie: “Het
voertuig opkrikken en banden wisselen” onder
“Wat te doen bij noodgevallen”.WAARSCHUWING!
Het pneumatische ophangsysteem maakt
voor het bedienen van het systeem gebruik
van een hoeveelheid lucht onder hoge druk.
Om persoonlijke verwondingen en beschadi-
ging van het systeem te voorkomen, dient het
onderhoud aan het systeem uitgevoerd te
worden door een erkend dealer.
Meldingen op het scherm van het
EVIC (Elektronisch
voertuiginformatiecentrum)
Wanneer de betreffende omstandigheden hier-
toe aanleiding geven, zullen meldingen ver-
schijnen in het EVIC-scherm. Voor meer infor-
matie raadpleegt u het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) inDe func-
ties op uw dashboard.
Elke keer dat een systeemfout is waargenomen
zal dit kenbaar gemaakt worden via een ge-
luidssignaal.
265
Page 270 of 416

BedieningDe indicatielampjes 3 t/m 6 gaan branden om
de actuele stand van het voertuig aan te geven.
Knipperende indicatielampjes geven standen
aan waarnaar het systeem onderweg is. Bij het
heffen van het voertuig, waarbij meerdere indi-
catielampjes op de toets OMHOOG knipperen,
geeft het hoogste knipperende lampje de stand
aan waarnaar het systeem onderweg is. Bij het
laten zakken van het voertuig, waarbij meer-
dere indicatielampjes op de toets OMHOOG
knipperen, geeft het laagste continu bran-
dende lampje de stand aan waarnaar het sys-
teem onderweg is.
Door eenmaal op de toets OMHOOG te druk-
ken zal de ophanging naar een niveau bewe-
gen welke een stand hoger is dan de huidige,
vooropgesteld dat aan alle voorwaarden is
voldaan (bijv. motor draait, snelheid beneden
grenswaarde, etc.). De toets OMHOOG kan
meerdere malen gedrukt worden. Elke toets-
druk zal de rijhoogte met een stap verhogen tot
de uiterste stand voor OR 2, of de hoogste
toegestane stand onder de huidige omstandig-
heden (bijv. voertuigsnelheid, etc.).Door eenmaal op de toets OMLAAG te drukken
zal de ophanging naar een niveau bewegen
welke een stand lager is dan de huidige, voor-
opgesteld dat aan alle voorwaarden is voldaan
(bijv. motor draait, portieren gesloten, snelheid
beneden grenswaarde, etc.). De toets OM-
LAAG kan meerdere malen gedrukt worden.
Elke toetsdruk zal de rijhoogte met een stap
verlagen tot de minimale stand voor de par-
keermodus, of de laagste toegestane stand
onder de huidige omstandigheden (bijv. voer-
tuigsnelheid, etc.).
Automatische aanpassingen van de rijhoogte
vinden plaats op basis van de voertuigsnelheid
en de actuele rijhoogte. De indicatielampjes en
de meldingen op het EVIC-scherm verlopen
gelijk voor zowel automatische aanpassingen
als voor handmatige, door de gebruiker ver-
zochte aanpassingen.
•
Off-Road 2 (OR 2) – Indicatielampjes 4, 5 en
6 branden wanneer het voertuig in de OR
2-stand is.
• Off-Road 1 (OR 1) – Indicatielampjes 4 en 5
branden wanneer het voertuig in de OR
1-stand is. •Normale rijhoogte (NRH) – Indicatielampje 4
brandt wanneer het voertuig in deze stand is.
•Parkeermodus – Indicatielamp 3 brandt wan-
neer het voertuig in parkeermodus is. Wanneer
de parkeermodus is aangevraagd terwijl de
voertuigsnelheid tussen 24 km/h en 40 km/h
ligt, zal indicatielamp 4 continu branden en
indicatielamp 3 knipperen terwijl het systeem
wacht totdat de voertuigsnelheid verlaagd
wordt. Wanneer de voertuigsnelheid is ver-
laagd tot minder dan 24 km/h en beneden
deze snelheid gehouden wordt, zal indicatie-
lamp 4 dimmen. Indicatielamp 3 knippert dan
totdat de parkeermodus bereikt is, waarna
indicatielamp 3 continu zal branden. Wanneer
de rijsnelheid, tijdens het aanpassen van de
rijhoogte naar parkeermodus, hoger wordt dan
24 km/h, zal het aanpassen van de rijhoogte
onderbroken worden totdat de rijsnelheid weer
beneden 24 km/h gebracht wordt. Hierop
wordt de aanpassing van de rijhoogte naar
parkeermodus hervat. Stijgt de rijsnelheid tot
boven 40 km/h, dan wordt de rijhoogte weer
terug gebracht naar de NRH-stand. De par-
keermodus kan worden gekozen wanneer het
voertuig stil staat, op voorwaarde dat de motor
draait en alle portieren gesloten blijven.
266
Page 271 of 416

TIPS VOOR HET RIJDEN OP DE
WEG
Sportieve on/off-road voertuigen hebben een
hogere grondspeling dan de doorsnee perso-
nenauto, zodat ze geschikt zijn voor terreinrij-
den. Door de specifieke ontwerpeisen ligt het
zwaartepunt in deze auto’s hoger dan in ge-
wone auto’s.
Een voordeel van deze hogere bouw is een
beter zicht op de weg, waardoor u sneller kunt
reageren op risico’s. Terreinwagens zijn echter
niet geschikt om bochten even snel te nemen
als een standaard tweewielaangedreven auto,
zoals een lage sportauto ook slecht zal preste-
ren in terrein. Probeer zo veel mogelijk te
voorkomen dat u een scherpe bocht moet
nemen of een plotselinge stuurmanoeuvre
moet maken. Als u dit type auto niet correct
gebruikt, kunt u de controle over de auto ver-
liezen of kan de auto omslaan.
RIJDEN IN HET TERREIN
OPMERKING:
Voordat u off-road gaat rijden, dient u de
luchtgeleidingsplaat aan de voorkant te ver-wijderen om beschadiging te voorkomen.
De voorspoiler is met zeven kwartslag-
schroeven bevestigd aan de voorbumper en
kan met de hand worden verwijderd.
Quadra-Lift™ – Indien aanwezigTijdens het terreinrijden, wordt aanbevolen de
laagst bruikbare rijhoogte te selecteren waar-
mee het huidige obstakel of terrein kan worden
genomen. Daarna dient de rijhoogte te worden
verhoogd wanneer de terreinomstandigheden
dit vereisen.De Selec-Terrain™-schakelaar wijzigt de rij-
hoogte automatisch naar de juiste hoogte af-
hankelijk van de stand van de Selec-Terrain™-
schakelaar. Voor elke Selec-Terrain™-modus
kan de voertuighoogte vanuit de standaard
hoogte aangepast worden met gebruik van de
normale schakelaars voor de pneumatische
ophanging. Raadpleeg “Quadra-Lift™ – Indien
aanwezig” onder “Starten en bedienen” voor
verdere informatie.
Wanneer u de 4WD LOW-groep moet
inschakelen — Indien aanwezig
Selecteer bij off-road rijden 4WD LOW voor
extra tractie. Dit bereik mag uitsluitend worden
gebruikt bij zeer zware omstandigheden zoals
diepe sneeuw, modder of zand waarvoor extra
trekkracht is vereist. Bij rijden in het 4WD
LOW-bereik moeten snelheden van meer dan
40 km/u worden vermeden.
LET OP!
Gebruik geen 4WD LOW-groep wanneer u op
een droog wegdek rijdt. Dit kan schade aan
de elementen van de aandrijflijn veroorzaken.
Voorspoiler
1 — Voorbumper
2 — Bevestigingen voorspoiler
267
Page 272 of 416

Door water rijdenHoewel deze auto geschikt is om mee door
water te rijden, dient u voordat u het water
inrijdt enkele voorzorgsmaatregelen te nemen:
OPMERKING:
Uw voertuig is in staat om door water tot
51 cm diep te rijden, zoals ondiepe rivieren
of beekjes. Voor een optimale prestatie voor
het verwarmings- en ventilatiesysteem van
uw voertuig, raden wij u aan om het systeem
in de recirculatiestand te zetten wanneer u
door water rijdt.
LET OP!
Als u door water rijdt, mag de snelheid niet
meer dan 8 km/u bedragen. Controleer voor-
dat u het water inrijdt altijd de diepte en
inspecteer nadat u het water hebt verlaten alle
vloeistoffen van de auto. Bij het rijden door
water kan schade ontstaan die mogelijk niet
wordt gedekt door de beperkte garantie voor
nieuwe auto’s.
Ga bij het rijden door water met een diepte van
meer dan een paar centimeter voorzichtig te werk om schade aan de auto en lichamelijk
letsel te voorkomen. Als u door water gaat
rijden, probeer dan eerst de diepte en de
bodemgesteldheid te bepalen (en de plaats
van eventuele obstakels) voordat u het water
inrijdt. Ga voorzichtig te werk en rij in diep
water niet sneller dan 8 km/u om golfvorming te
voorkomen.
Stromend water
Als het water snel stroomt of het waterpeil snel
kan stijgen (zoals na hevige regenval), wacht
dan totdat het waterpeil is gezakt en/of de
stroomsnelheid is verminderd. Rijd niet door
stromend water met een diepte van meer dan
23 cm. Het stromende water kan de bedding
afkalven, waardoor uw auto naar dieper water
kan afglijden. Kies een of meer stroomafwaarts
gelegen plaatsen om het land weer op te rijden,
zodat u niet in de problemen komt als u afdrijft.
Stilstaand water
Als u door stilstaand water rijdt, mag u niet
dieper gaan dan 51 cm en moet u uw snelheid
minderen om golfeffecten te minimaliseren. De
maximum snelheid door water van 51 cm diep
is lager dan 8 km/u.
Onderhoud
Inspecteer nadat u door diep water bent gere-
den alle vloeistoffen en smeermiddelen van de
auto (motorolie, versnellingsbakolie, as, tus-
senbak) om te verzekeren dat deze niet zijn
vervuild. Vervuilde vloeistoffen (melkachtig of
schuimend uiterlijk) dienen zo snel mogelijk te
worden vervangen om schade aan onderdelen
te voorkomen.
Rijden door sneeuw, modder en
zand
Schakel bij het rijden in diepe sneeuw, bij het
trekken van een aanhanger of voor meer con-
trole bij lagere snelheden terug naar een lagere
versnelling en zet zo nodig de tussenbak in de
stand 4WD LOW. Raadpleeg: “Bediening vier-
wielaandrijving” onder “Starten en bediening”.
Schakel niet terug naar een lagere versnelling
dan nodig is om vooruit te blijven rijden. Als de
motor te veel toeren maakt, kunnen de wielen
gaan slippen en verliest u tractie.
Schakel niet plotseling terug op beijzelde of
gladde wegen om te voorkomen dat de auto
door de werking van de motorrem in een slip
raakt.
268