Page 289 of 416

LET OP!
Hanteer de volgende voorzorgsmaatregelen
om schade aan de auto of de wielen te
voorkomen:
•Vanwege de beperkte speelruimte voor
tractiehulpmiddelen tussen de banden en
andere onderdelen van de wielophanging,
is het belangrijk uitsluitend kettingen te
gebruiken die in goede staat verkeren. Be-
schadigde of gebroken tractiehulpmiddelen
kunnen ernstige schade veroorzaken. Zet
de auto direct stil wanneer u een geluid
hoort dat zou kunnen wijzen op een breuk
van het tractiehulpmiddel. Verwijder eerst
de beschadigde onderdelen van het hulp-
middel voor u hier verder gebruik van
maakt.
• Leg het hulpmiddel zo strak als mogelijk
aan en span deze na nadat u ongeveer
0,8 km heeft gereden.
• Rijd niet harder dan 50 km/u.
(Vervolgd)LET OP!(Vervolgd)
• Rijd voorzichtig en vermijd scherpe boch-
ten en oneffenheden, vooral bij een bela-
den auto.
• Rijd niet langere tijd op een droog wegdek.
• Houd u aan de instructies van de fabrikant
van het tractiehulpmiddel voor de juiste
wijze van installeren, de rijsnelheid en de
gebruiksomstandigheden. Houd u altijd
aan de, door de fabrikant van het tractie-
hulpmiddel aangegeven, rijsnelheid, ook
wanneer deze lager is dan 48 km/h.
• Gebruik geen tractiehulpmiddelen op thuis-
brengers.
Slijtage-indicatorsDeze indicatoren bestaan uit smalle strips met
een dikte van 1,6 mm en zijn te vinden in de
groeven van het bandprofiel.
Als het bandprofiel zodanig is versleten dat
deze slijtage-indicators zichtbaar zijn, moet de
band worden vervangen. Banden slijten sneller door het overbeladen
van de auto, lange reizen bij warm weer en
door het rijden op slechte wegen.Levensduur van een bandDe levensduur van een band is afhankelijk van
verschillende factoren, waaronder maar niet
beperkt tot:
•
Rijstijl
• Bandenspanning
• Gereden afstand
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
285
Page 290 of 416

WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen na zes
jaar te worden vervangen ongeacht het reste-
rende profiel op de banden. Als u deze waar-
schuwing niet in acht neemt, kan een band
het plotseling begeven. U kunt de controle
over de auto verliezen en een ongeval veroor-
zaken met ernstige of zelfs fatale gevolgen.
Bewaar banden die niet worden gebruikt op
een koele, droge plaats en stel deze zo weinig
mogelijk bloot aan licht. Probeer te voorkomen
dat de banden in aanraking komen met olie, vet
en benzine.
Vervangende bandenDe banden van uw nieuwe auto bieden een
optimaal evenwicht tussen allerlei verschil-
lende eigenschappen. Controleer daarom de
banden regelmatig op de juiste bandenspan-
ning en op slijtage. De fabrikant beveelt sterk
aan dat u de originele banden uitsluitend ver-
vangt door gelijkwaardige banden, wanneer
dat nodig blijkt (zie de paragraaf over slijtage-
indicators). Wanneer u een ander type band
monteert, kan dat de veiligheid, wegligging en het weggedrag van uw auto nadelig beïnvloe-
den. Wij adviseren contact op te nemen met uw
plaatselijke erkende dealer voor alle vragen
met betrekking tot de juiste band.
WAARSCHUWING!
•
Gebruik geen andere soort band of velg-
maat of een band met een andere belas-
tingsindex dan voor uw auto is voorge-
schreven. Door sommige niet-
goedgekeurde banden en wielen
gecombineerd te gebruiken, verandert u
mogelijk de afmetingen en eigenschappen
van de wielophanging, waardoor de bestu-
ring en het weggedrag anders wordt en
spanningen kunnen optreden in onderde-
len voor de wielophanging. U kunt de con-
trole over de auto verliezen en een ongeval
veroorzaken met ernstige of zelfs fatale
gevolgen. Kies daarom uitsluitend banden
en velgmaten met een belastingsindex die
voor uw auto is goedgekeurd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Gebruik nooit een kleinere band dan de
minimum bandenmaat die staat aangege-
ven op het bandenplaatje, tenzij de autofa-
brikant dit specificeert (raadpleeg de infor-
matie over sneeuwkettingen in deze
handleiding). Als een ondermaatse band
wordt gebruikt, kan dit overbelasting en
kapot gaan van de band veroorzaken.
• Wanneer uw banden niet geschikt zijn voor
uw rijsnelheid, kan dat een klapband ver-
oorzaken en kunt u de controle over de
auto verliezen.
• Voorkom overbelasting van uw banden.
Evenals als door een te lage bandenspan-
ning kan ook door overbelasting een klap-
band worden veroorzaakt. Kies daarom
altijd de voor uw auto aanbevolen banden
en zorg dat u deze niet overbelast.
286
Page 291 of 416

LET OP!
Het monteren van een band met een afwij-
kende bandmaat kan ervoor zorgen dat de
aanduiding van de snelheidsmeter en de kilo-
meterteller niet langer juist zijn. Dit kan de
prestaties van de auto nadelig beïnvloeden en
mogelijk schade toebrengen aan de aandrijf-
lijn. Raadpleeg uw dealer voordat u banden
met een afwijkende bandmaat monteert.
Banden met directionele
loopvlakpatronen - indien aanwezig
Uw auto kan zijn uitgerust met banden met een
directioneel loopvlakpatroon. Deze banden zijn
ontworpen voor optimale prestaties op droge
en op natte wegen. Om de voordelen van dit
ontwerp volledig te benutten moeten de ban-
den zodanig worden gemonteerd dat deze in
de juiste richting draaien. De draairichting van
dit type band wordt aangegeven door de pijlen
op de zijwang van de band. De normale reser-
veband kan als directe vervanging dienen voor
de banden aan de rechterkant van het voer-
tuig. Wanneer u een lekke band aan de linker-kant van het voertuig hebt, kunt u de normale
reserveband gebruiken zoals deze is gemon-
teerd. Als dit vereist is, moet u de draairichting
zo snel mogelijk corrigeren om over optimale
prestaties op natte wegen te beschikken.
ROULEREN VAN BANDEN
Alleen banden zonder
loopvlakpatronen
De banden die gebruikt worden aan de voor-
zijde van de auto krijgen een andere belasting
te verwerken dan de banden aan de achter-
zijde. De functies bij de besturing, de aandrij-
ving en het remmen zijn verschillend. Hierdoor
slijten de voor- en achterbanden ongelijk snel.
Dit effect kunt u verminderen door de banden
onderling te rouleren. De voordelen van roule-
ren komen vooral naar voren bij een grof pro-
fieltype, zoals het profiel van On/Off-Road ban-
den. Rouleren zorgt voor een langere
levensduur van de banden en geeft langere tijd
een goede grip in modder en sneeuw en op
een nat wegdek. Bovendien draagt rouleren bij
tot soepele en rustige rijeigenschappen.
Raadpleeg
Onderhoudsschema voor de
juiste onderhoudsintervallen. Indien gewenst
mag u ook vaker rouleren. De oorzaak voor
snelle of ongewone slijtage moet verholpen
worden voordat u de banden rouleert.
OPMERKING:
De premium bandenspanningsregeling
geeft automatisch de spanningswaarden
van de banden weer op de juiste plaats na
het rouleren van de banden.
De voorgestelde rouleerwijze is voorwaarts-
kruiselings zoals getoond in het volgende
schema.
Banden rouleren
287
Page 292 of 416

CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING (TPMS)
Het controlesysteem voor bandenspanning
(TPMS) waarschuwt de bestuurder voor lage
bandenspanning op basis van de aanbevolen
koude bandenspanning.
De bandenspanning varieert met de tempera-
tuur, ca. 7 kPa voor elke 6,5 °C. Dat betekent
dat de bandenspanning daalt als de buiten-
temperatuur daalt. De bandenspanning moet
altijd ingesteld worden aan de hand van de
koude opblaasspanning van de banden. Dit
wordt gedefinieerd als de bandenspanning na-
dat de auto minstens drie uur niet gebruikt is of
minder dan 1,6 km gereden heeft na een
periode van drie uur.RaadpleegBanden –
Algemene informatie onderStarten en be-
dienen voor informatie over hoe de banden
van de auto op de juiste manier op te pom-
pen. De bandenspanning neemt ook toe als
het voertuig rijdt – dat is normaal en er is geen
aanpassing vereist voor deze toegenomen
spanning. Het TPM-systeem waarschuwt de bestuurder
voor lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook onder de
waarschuwingsgrens daalt, inclusief de gevol-
gen van lage temperaturen en natuurlijk span-
ningsverlies van de band.
Het TPM-systeem blijft de bestuurder wijzen op
de lage bandenspanning zolang de toestand
voortduurt en het systeem gaat pas uit als de
bandenspanning hoger of gelijk is aan de
aanbevolen koude bandenspanning. Wanneer
het TPM-verklikkerlampje brandt en de melding
“TIRE LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) verschijnt, moet de bandenspanning wor-
den verhoogd tot de aanbevolen koude ban-
denspanning, zodat het TPM-verklikkerlampje
dooft en de melding “TIRE LOW PRESSURE”
verdwijnt. Het systeem verwerkt de informatie
automatisch zodra de nieuwe bandenspanning
is ontvangen. Hierop dooft het TPM-
verklikkerlampje en verdwijnt de melding
TIRE
LOW PRESSURE (lage bandenspanning). Het
kan soms nodig zijn ca. 20 minuten te rijden
met een snelheid boven de 24 km/u voordat het
systeem de spanning registreert. Uw auto, bijvoorbeeld, heeft een aanbevolen
koude bandenspanning (meer dan drie uur
stilgestaan) van 33 psi (227 kPa). Als de bui-
tentemperatuur 20 °C is en de gemeten ban-
denspanning is 28 psi (193 kPa), is de banden-
spanning ongeveer 24 psi (165 kPa) als de
temperatuur tot -7 °C. Deze bandenspanning is
voldoende laag om het TPM-verklikkerlicht te
laten branden en de melding “TIRE LOW
PRESSURE” (lage bandenspanning) op te roe-
pen. Wanneer met het voertuig gereden wordt,
kan de bandenspanning stijgen tot ongeveer
193 kPa, maar de melding
TIRE LOW PRES-
SURE (bandenspanning laag) blijft actief op
het display. Onder deze omstandigheden dimt
het TPM-verklikkerlicht en verdwijnt de melding
TIRE LOW PRESSURE (lage bandenspan-
ning) pas wanneer de banden zijn opgepompt
tot de voor het voertuig aanbevolen koude
bandenspanning.
288
Page 293 of 416

LET OP!
•Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor
de standaard geleverde banden en wielen.
De TPM-spanningswaarden zijn vastge-
steld voor de op uw auto gemonteerde
banden. Het gebruik van vervangingson-
derdelen van een afwijkend formaat of type
kan leiden tot een onjuiste systeemwerking
of sensorschade. Wielen van andere ma-
kelij kunnen schade aan de sensors ver-
oorzaken. Gebruik geen bandenafdich-
tingsmiddelen of balansgewichtjes die u
later koopt als het voertuig is uitgerust met
een TPMS omdat dit schade aan de sen-
sors kan veroorzaken.
• Plaats na het controleren of aanpassen van
de bandenspanning altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentreden van
vocht en vuil in het ventiel, waardoor de
bandenspanning nadelig wordt beïnvloed. OPMERKING:
•
Het TPM-systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onderhoud en
waarschuwt niet bij andere problemen
met de band.
• Het TPM-systeem mag niet worden ge-
bruikt als bandenspanningsmeter bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Als u met een ruim onvoldoende opge-
pompte band rijdt, raakt de band overver-
hit en kan een klapband optreden. Een te
lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levens-
duur van de band en kan het rij- en rem-
gedrag van de auto nadelig beïnvloeden.
• TPMS is geen vervanging voor het juiste
bandenonderhoud en het is de verant-
woordelijkheid van de bestuurder om de
juiste bandenspanning te handhaven met
behulp van een nauwkeurige manometer,
ook wanneer de bandenspanning nog niet
laag genoeg is om het bericht TIRE LOW
PRESSURE (lage bandenspanning) op te
roepen. •
Het TPM-systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als die span-
ning onder invloed van de verschillen in
seizoenstemperatuur verandert.
BasissysteemHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
De TPMS bestaat uit de volgende onderdelen:
•Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker
289
Page 294 of 416

Bij een lage bandenspanning van een reserve-
band zal het TPM-verklikkerlicht niet gaan
branden, verschijnt geen waarschuwing op het
display en zal geen waarschuwingssignaal
klinken.Het TPM-verklikkerlicht brandt in de
instrumentgroep, de melding “TIRE
LOW PRESSURE” (lage bandenspan-
ning) wordt gedurende 5 seconden op
het display weergegeven en er klinkt een ge-
luidssignaal, wanneer de bandenspanning in
een of meer van de vier in gebruik zijnde wielen
te laag wordt. Als dit gebeurt, dient u direct te
stoppen en de spanning van alle banden te
controleren. Breng de banden op de spanning
die in de bandenspanningstabel staat vermeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en
het TPM-verklikkerlicht dimt zodra de nieuwe
bandenspanning is ontvangen. Het kan soms
nodig zijn ca. 20 minuten te rijden met een
snelheid boven de 24 km/u voordat het sys-
teem de spanning registreert.
Het TPM-verklikkerlicht knippert gedurende
75 seconden en blijft daarna continu branden
wanneer een systeemstoring is geconstateerd.
Daarnaast wordt, bij detectie van een systeem- storing, gedurende ongeveer 5 seconden de
melding “SERVICE TPM SYSTEM” (onderhoud
bandenspanningssysteem) weergegeven en
klinkt een waarschuwingssignaal. Als de con-
tactsleutel wordt omgedraaid, herhaalt dit zich,
als de systeemfout nog steeds bestaat. Het
verklikkerlicht voor lage bandenspanning dimt
wanneer de storing is opgeheven. Een sys-
teemfout kan optreden in de volgende omstan-
digheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
OPMERKING:
De bandenspanning van het reservewiel
wordt niet bewaakt. Het TPMS kan de ban-
denspanning niet controleren. Wanneer u
een wiel vervangt door een reservewiel met
een bandenspanning beneden de waarschu-
wingslimiet, zal bij het eerstvolgende in-
schakelen van de ontsteking een geluidssig-
naal klinken, in de instrumentgroep zal de
melding “TIRE LOW PRESSURE” (lage ban-
denspanning) verschijnen en het TPM-
verklikkerlicht zal branden. Nadat u 20 minu-
ten lang sneller dan 25 km/h heeft gereden,
begint het verklikkerlicht voor lage banden-
spanning gedurende 75 seconden te knippe-
ren en blijft daarna continu branden. Daar-
naast wordt de melding “SERVICE TPM
SYSTEM” (onderhoud bandenspannings-
systeem) weergegeven. Bij elk volgend op-
nieuw inschakelen van de ontsteking klinkt
een geluidssignaal, wordt de melding “SER-
VICE TPM SYSTEM” weergegeven en knip-
pert het TPM-verklikkerlicht gedurende
75 seconden om vervolgens continu te blij-
ven branden. Zodra de wegband is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto wordt
290
Page 295 of 416

gemonteerd in plaats van de thuiskomer,
wordt het systeem automatisch bijgewerkt
en dooft het waarschuwingslampje voor
lage bandenspanning, mits alle vier actieve
wegbanden de juiste spanning hebben. Het
is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid boven de 24 km/u moet
rijden, voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Premium System – Indien aanwezigHet bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
maakt gebruik van draadloze technologie met
op de velg gemonteerde elektronische sensors
die het spanningsniveau meten. De sensors,
die bij de ventielsteel op de velgen zijn gemon-
teerd, sturen informatie over de bandenspan-
ning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING:
Het is zeer belangrijk dat u de spanning van
al uw banden regelmatig controleert en de
banden op de juiste spanning houdt.
Het bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)
bestaat uit de volgende onderdelen:
•Ontvangstmodule •
Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningsverklikker
• Verschillende boodschappen van het sys-
teem voor het volgen van de bandenspan-
ning, die verschijnen op het scherm van het
Elektronische Voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
Waarschuwing voor lage spanning van het
bandenspanningscontrolesysteem
Wanneer in een of meerdere van de vier in
gebruik zijnde wielen een lage bandenspan-
ning geconstateerd wordt, zal het TPM-
verklikkerlicht gaan branden, klinkt een ge-
luidssignaal en in het EVIC verschijnt
gedurende minimaal vijf seconden de melding
“Low Tire Pressure” (lage bandenspanning) en
een grafische weergave van de bandenspan-
ning(en) waarbij de banden met lage spanning
knipperen. Raadpleeg voor meer informatie:
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
onder De functies op uw dashboard.
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR. Als er een lage bandenspanning optreedt in
één van de vier banden, moet u zo snel moge-
lijk stoppen en de opblaasdruk van de band of
banden die op de grafische weergave
knippe-
ren op de voor de auto aanbevolen koude
bandenspanning brengen. Het systeem wordt
automatisch bijgewerkt, de grafische weer-
gave met de spanningswaarde(n) knippert
(knipperen) niet meer en het bericht (de be-
richten) Lage bandenspanning gaat (gaan) uit
zodra de nieuwe bandenspanning is doorge-
geven. Het kan soms nodig zijn ca. 20 minuten
te rijden met een snelheid boven de 24 km/u
voordat het systeem de spanning registreert.
291
Page 296 of 416

Waarschuwing ONDERHOUD TPM-
SYSTEEM
Wanneer een systeemstoring gedetecteerd is,
zal het TPM-verklikkerlicht gedurende 75 se-
conden knipperen en vervolgens continu bran-
den. Daarnaast zal een geluidssignaal klinken.
Op het EVIC verschijnt de melding “SERVICE
TPM SYSTEM” (onderhoud TPM-systeem). Dit
bericht wordt gevolgd door een beeldweer-
gave met--in plaats van de spanningswaar-
de(n) en geeft aan welke controlesensor voor
de bandenspanning niet naar behoren werkt.
OPMERKING:
Uw systeem kan opgezet worden zodat het
de druk aangeeft in PSI, kPA of BAR. Als de contactsleutel wordt omgedraaid, her-
haalt dit zich, als de systeemfout nog steeds
bestaat. Wanneer de systeemfout is opgehe-
ven, knippert het TPM-verklikkerlicht niet meer,
wordt de melding
SERVICE TPM-SYSTEM niet
meer weergegeven en wordt de spannings-
waarde weergegeven in plaats van de lig-
gende streepjes. Een systeemfout kan optre-
den in de volgende omstandigheden:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radio-
frequenties afgeven als de TPM-sensors.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of de
wielhuizen.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen op het
voertuig.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn
uitgerust met TPM-sensors.
Ook bij detectie van een systeemstoring welke
mogelijk veroorzaakt wordt door een onjuiste
sensor, knippert het TPM-verklikkerlicht gedu- rende 75 seconden om vervolgens continu te
branden. In het EVIC verschijnt de melding
SERVICE TPM SYSTEM
(onderhoud banden-
spanningssysteem). In dit geval wordt het be-
richt SERVICE TPM SYSTEM (onderhoud
TPM-systeem) gevolgd door de weergave van
een symbool, terwijl de spanningswaarden nog
steeds getoond worden. Dit geeft aan dat de
spanningswaarden nog steeds worden door-
gestuurd door de TPM-sensors. Het systeem
behoeft echter nog steeds onderhoud zolang
de melding SERVICE TPM SYSTEM (onder-
houd TPM-systeem) wordt weergegeven.
OPMERKING:
De bandenspanning van het reservewiel
wordt niet bewaakt. Het TPMS kan de ban-
denspanning niet controleren. Wanneer u
een wiel met een bandenspanning onder de
waarschuwingslimiet vervangt door het re-
servewiel, zal bij het eerstvolgende inscha-
kelen van de ontsteking een geluidsignaal
klinken, blijft het EVIC nog steeds de mel-
ding voor lage bandenspanning weergeven
en het symbool voor de spanningswaarde
zal knipperen. Nadat met het voertuig gedu-
rende 20 minuten sneller dan 24 km/h gere-
292