Page 177 of 416

•Vervangen van de batterijen .................. 218
• Bediening hoofdtelefoon .................... 219
• Regeltoetsen ........................... 219
• Vervangen van de batterijen .................. 220
• Levenslange beperkte garantie Unwired -
stereohoofdtelefoon ...................... 220
• Bediening beeldscherm .................... 221
• Een cd of dvd afspelen op het VES™ ............ 222
• Gedeelde modussen ...................... 222
• Weergavevenster Informatiemodus ............. 223
• Menu Selecteren modus ................... 224
• Menu Numeriek Toetsenbord ................ 224
• Menu voor disks ........................ 225
• Instellingen weergeven ..................... 225
• Muziek beluisteren met het scherm dicht .......... 225
• Waarom verandert de modus van het scherm
automatisch ........................... 226
• Ingangen voor randapparatuur ................ 226
• STUURBEDIENING VOOR AUDIO ................. 227
• Bediening van de radio .................... 227
• Cd-speler ............................. 228
• ONDERHOUD VAN CD/DVD-SCHIJFJES ............. 228
173
Page 178 of 416
•RADIOWEERGAVE EN MOBIELE TELEFOONS ......... 228
• KLIMAATREGELING ........................ 228
• Dual-Zone automatische temperatuurregeling — Indien
aanwezig ............................. 229
• Aanwijzingen voor bediening ................. 233
• Kaart met tips voor gebruik .................. 234
174
Page 179 of 416
INSTRUMENTENPANEEL
1 — Ventilatieopening6 — Onderste rij schakelaars11 — Ontgrendeling motorkap
2 — Instrumentenpaneel 7 — Schakelaar waarschuwingsknipperlichten 12 — Ontgrendeling tankklep
3 — Radio 8 — Opbergvak13 — Verlichtingsschakelaar
4 — Handschoenenvakje 9 — ESC knop14 — Dimmerknop
5 — Klimaatregeling 10 — Contactschakelaar
175
Page 180 of 416
Page 181 of 416

BESCHRIJVING
INSTRUMENTENGROEP
1. Toerenteller
Duidt het toerental van de motor aan in omwen-
telingen per minuut (omw/min x 1000).
2. Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteemDit lampje licht bij wijze van test
gedurende vier tot acht seconden
op wanneer u het contact voor het
eerst inschakelt. Wanneer het
lampje niet brandt tijdens het star-
ten, blijft branden of gaat branden
tijdens het rijden, moet het systeem zo snel
mogelijk door een erkende dealer worden na-
gekeken. Raadpleeg GordelsystemeninWat
u moet weten voordat u de auto start voor
meer informatie.
3. Storingsindicatielampje (MIL) Het foutmeldingslampje maakt deel
uit van het boorddiagnosesysteem
OBD II dat de elektronische regelin-
gen voor de motor en de automati-
sche versnellingsbak controleert. Het
lampje gaat branden als de contactsleutel in de stand ON/RUN wordt gezet, voordat de
motor start. Als het lampje niet gaat branden
wanneer u de sleutel van OFF naar ON draait,
laat uw auto dan direct controleren op storin-
gen.
Door sommige condities, zoals een losse of
afwezige tankdop, slechte brandstofkwaliteit
e.d., kan het lampje gaan branden terwijl de
motor draait. De auto moet worden afgeleverd
voor onderhoud als het lampje aan blijft tijdens
een paar ritten zoals die voor u gebruikelijk zijn.
In de meeste gevallen kan dan normaal met de
auto worden gereden en is slepen niet nodig.
LET OP!
Langdurig rijden met het lampje aan kan
schade aan de motorbediening veroorzaken.
Het kan ook van invloed zijn op de brandstof-
zuinigheid en de rijprestatie. Als het lampje
knippert, zal de katalysator vrij snel ernstig
defect raken en zal het motorvermogen afne-
men. Raadpleeg onmiddellijk uw dealer.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator kan war-
mer worden dan een katalysator die wel goed
werkt.. Hierdoor kan brand ontstaan als u
langzaam rijdt of boven brandbare stoffen
parkeert, zoals droge planten of hout of karton
enz. Dit kan de dood of ernstig letsel tot
gevolg hebben voor de bestuurder, de passa-
giers of anderen.
4. Controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) — indien
aanwezig Het controle-/storingslampje elek-
tronisch stabiliteitsprogramma
(ESC) op het instrumentenpaneel
gaat branden wanneer het contact
wordt ingeschakeld. Wanneer de
motor draait, behoort dit lampje uit
te gaan. Wanneer het ESC-indicatie-/
storingslampje permanent blijft branden terwijl
de motor draait, is een storing gedetecteerd in
het ESC-systeem. Als het lampje blijft branden
nadat er verschillende keren is gestart en het
voertuig meerdere kilometers heeft gereden
177
Page 182 of 416

met een snelheid van meer dan 48 km/u,
raadpleegt u zo snel mogelijk uw erkende
dealer om vast te stellen wat het probleem is en
om het probleem op te lossen.
OPMERKING:
•Het controlelampje ESC OFFvan het
elektronisch stabiliteitsprogramma en het
controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC) gaan tijdelijk
branden, wanneer het contact in de posi-
tie ON wordt gezet.
• Telkens wanneer het contact wordt inge-
schakeld, wordt het ESC-systeem geacti-
veerd, ook wanneer dit eerder werd uitge-
schakeld.
• Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt. 5. Controlelampje TOW/HAUL
(trekken/slepen) — indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer
u de knop TOW/HAUL indrukt. De
knop TOW/HAUL bevindt zich in
het midden van het dashboard
(onder de bedieningselementen
van de klimaatregeling).
6. Controlelampje richtingaanwijzers De pijltjes knipperen tegelijkertijd met de
richtingaanwijzers nadat u de richting-
aanwijzerhendel naar boven of naar be-
neden hebt geduwd. Wanneer de richtingaan-
wijzers ingeschakeld blijven over een afstand
langer dan 1,6 km zal een geluidssignaal klin-
ken en een EVIC-bericht verschijnen.
OPMERKING:
Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren of
er een gloeilampje aan de buitenkant defect
is.
7. Controlelampje groot licht Dit lampje geeft aan dat het grootlicht
is ingeschakeld. 8. Controlelampje voorste mistlampen —
indien aanwezig
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistlichten vóór aan zijn.
9. Indicatielampje hellingsregeling —
Indien aanwezig Het symbool geeft de stand aan
van de functie Hellingsregeling
(HDC). Het lampje is aan als het
HDC-systeem in de waakfunctie
staat. Het HDC-systeem kan alleen
in de waakfunctie worden gezet
als de tussenbak in de stand 4WD Low (vier-
wielaandrijving laag) staat en de snelheid min-
der dan 50 km/u bedraagt. Als niet aan deze
voorwaarden wordt voldaan als men probeert
de HDC-functie te gebruiken, knippert het
HDC-indicatielampje aan/uit.
10. Display elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC) /Display
kilometerteller
De kilometerteller duidt aan hoeveel kilometers
de auto in totaal heeft gereden.
178
Page 183 of 416

Op deze display verschijnen EVIC-berichten
om bepaalde situaties aan te geven. ZieElek-
tronisch voertuiginformatiecentrum.
11. Bandenspanningsverklikker Alle banden, ook de reserveband
(indien aanwezig) moeten elke
maand worden gecontroleerd
wanneer ze koud zijn en opge-
pompt tot de bandenspanning die
door de fabrikant wordt aanbevo-
len op de bandenspanningensticker. (Als uw
voertuig banden heeft met een andere maat
dan wordt aangegeven op de bandenspannin-
gensticker, moet u de juiste bandenspanning
voor die banden bepalen.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw voertuig
uitgerust met een bandenspanningscontrolesys-
teem (TPMS). Er gaat een bandenspanningsver-
klikker branden wanneer een of meer banden
ruim onvoldoende zijn opgepompt. Als de ver-
klikker voor een te lage bandenspanning gaat
branden, moet u dus zo snel mogelijk stoppen en
uw banden controleren en deze tot de juiste
bandenspanning oppompen. Als u met een ruim
onvoldoende opgepompte band rijdt, raakt de
band oververhit en kan een klapband optreden. Een te lage bandenspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert de levensduur van
de band en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen
vervanging voor een juist onderhoud van uw
banden. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de bandenspanning
nog niet laag genoeg is om de bandenspan-
ningsverklikker te activeren.
Uw voertuig is ook uitgerust met een indicatie-
lampje voor TPMS-storingen dat aangeeft wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het indica-
tielampje voor TPMS-storingen werkt in
combinatie met het bandenspanningsverklik-
kerlampje. Als het systeem een storing be-
merkt, knippert het verklikkerlampje ongeveer
één minuut lang en blijft daarna aanhoudend
verlicht. Zolang er sprake van een defect blijft,
vindt deze reeks handelingen plaats telkens als
het voertuig daarna wordt gestart. Als het fout-
meldingslampje verlicht is, is het mogelijk dat
lage bandenspanning niet wordt gedetecteerd
of gemeld. Storingen van het TPMS kunnen
optreden om verschillende redenen, waaron-der de installatie van vervangende of alterna-
tieve banden of wielen op het voertuig waar-
door de juiste werking van het TPMS wordt
verhinderd. Controleer altijd het verklikker-
lampje voor TPMS-storingen nadat één of
meerdere banden of wielen van het voertuig
zijn vervangen om te verzekeren dat de vervan-
gende of alternatieve banden en wielen de
juiste werking van het TPMS niet verhinderen.
LET OP!
Het TPM-systeem is geoptimaliseerd voor de
standaard geleverde banden en wielen.
TPMS-druk en -waarschuwing zijn ingesteld
op de bandenmaat waarmee uw auto is uitge-
rust. Het gebruik van vervangingsonderdelen
van een afwijkend formaat of type kan leiden
tot een onjuiste systeemwerking of sensor-
schade. Wielen van andere makelij kunnen
schade aan de sensors veroorzaken. Gebruik
geen bandafdichtingsmiddel uit blik of balan-
ceerloodjes als uw auto is voorzien van een
TPMS-systeem, hierdoor kunnen de senso-
ren beschadigd raken.
179
Page 184 of 416

12. Waarschuwing voor parkeerlicht/
koplampen aan — indien aanwezigDit lampje gaat branden wanneer
het stadslicht of de koplampen
aanstaan.
13. Controlelampje autogordel Wanneer het contact de eerste keer in
de stand ON/RUN wordt gedraaid, zal
dit lampje vier tot acht seconden bran-
den om de werking van de gloeilamp
te testen. Wanneer tijdens deze test de auto-
gordel voor de bestuurdersstoel of de bijrijder-
stoel wordt losgegespt, hoort u een geluidssig-
naal. Als de gordel ook na de gloeilamptest of
tijdens het rijden nog is losgegespt, gaat het
waarschuwingslampje voor de autogordel
knipperen of blijft continu branden. Raadpleeg
Gordelsystemen inWat u moet weten voordat
u de auto start voor meer informatie. 14. Waarschuwingslampje remsysteem
Dit lampje controleert verschil-
lende functies van het remsys-
teem, zoals het remvloeistofpeil en
het aantrekken van de parkeer-
rem. Als het waarschuwingslampje
van het remsysteem gaat branden,
is het mogelijk dat de handrem is aangetrok-
ken, het vloeistofpeil in het remvloeistofreser-
voir te laag is of dat zich een probleem voor-
doet in het reservoir van het
antiblokkeersysteem.
Als het lampje blijft branden wanneer de hand-
rem niet is aangetrokken en het remvloeistof-
peil in het reservoir van de hoofdremcilinder
zich ter hoogte van het merkteken FULLbe-
vindt, kan er sprake zijn van een storing in het
hydraulisch remcircuit of is er een probleem
met de rembekrachtiging gedetecteerd door
het antiblokkeersysteem (ABS)/elektronische
stabiliteitsprogramma (ESP). In dat geval blijft
het lampje branden tot de oorzaak is verhol-
pen. Als het probleem verband houdt met de
rembekrachtiging, zal de ABS-pomp actief zijn
tijdens het remmen en voelt u mogelijk een
trilling in het rempedaal. De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor
reserveremcapaciteit als ergens een storing
optreedt in het hydraulisch systeem. Als er in
één helft van het dubbele remsysteem een lek
optreedt, geeft het remwaarschuwingslampje
dit aan; het lampje gaat branden wanneer het
remvloeistofpeil in de hoofdremcilinder is ge-
daald beneden een bepaald peil.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is
verholpen.
OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van een
scherpe bocht even knipperen, doordat dan
het vloeistofpeil verandert. Laat onderhoud
verrichten en het remvloeistofpeil controle-
ren.
Als het remsysteem defect is, moet een repa-
ratie direct worden uitgevoerd.
180