INHOUD
1INLEIDING........................................................................\
3
2WAT U MOET WETEN VOOR U UW AUTO START................................................9
3VOORZIENINGEN IN UW AUTO LEREN KENNEN................................................65
4UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN............................................... 171
5STARTEN EN BEDIENEN............................................................. 235
6WAT U KUNT DOEN IN NOODGEVALLEN...................................................313
7ONDERHOUD VAN UW AUTO.......................................................... 329
8ONDERHOUDSSCHEMA’S............................................................367
9ALS U GEBRUIK WILT MAKEN VAN KLANTENSERVICE...........................................389
10INHOUD.......................................................................401
1
WAARSCHUWING!Kinderen mogen nooit in achterwaarts ge-
plaatste kinderzitjes worden vervoerd op de
voorstoel van auto’s met een geavanceerde
voorairbag aan de passagierszijde. Bij het op-
blazen kan de airbag ernstig en zelfs dodelijk
letsel aan kinderen in die zitpositie toebrengen.
Kinderen die niet groot genoeg zijn om de
autogordel op de juiste wijze te dragen (zie het
hoofdstuk Kinderzitjes) moeten veilig op de
achterbank worden vervoerd in een kinderzitje
of een verhogingszitje met gordelbevestiging.
Oudere kinderen die geen kinderzitje of vast te
gespen verhogingszitje gebruiken, horen op de
achterbank te zitten en de autogordel om te
gespen. Sta nooit toe dat kinderen de schou-
dergordel onder de arm door dragen of achter
de rug langs laten lopen.
Lees de instructies bij het baby- of kinderzitje,
zodat u zeker weet dat u het zitje goed ge-
bruikt.
Alle inzittenden moeten te allen tijde hun drie-
puntsveiligheidsgordel op de juiste wijze dragen.Schuif de stoelen van bestuurder en voorpassa-
gier zo ver naar achteren als praktisch mogelijk
is, zodat de geavanceerde voorairbags ruimte
hebben om te kunnen worden opgeblazen.
Zit daarom niet tegen het portier of het raam
geleund. Als de auto zijairbags heeft, worden
die tijdens een aanrijding krachtig opgeblazen
in de ruimte tussen uzelf en het portier.
Indien het airbagsysteem in deze auto moet
worden veranderd om gebruik door een inva-
lide mogelijk te maken, neem dan contact op
met klantenservice. De telefoonnummers wor-
den vermeld in het hoofdstuk
Als u gebruik wilt
maken van klantenservice.
WAARSCHUWING!
•Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan dit
bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel. De
airbags werken in combinatie met uw auto-
gordel om u op de juiste wijze te beschermen.
Bij sommige aanrijdingen worden de airbags
niet opgeblazen. Draag uw autogordels altijd,
ook als uw auto is uitgerust met airbags.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Als u tijdens het activeren van de geavan-
ceerde voorairbag te dicht op het stuur of
bij het instrumentenpaneel zit, kunt u ern-
stig of dodelijk letsel oplopen. Airbags heb-
ben ruimte nodig om te worden opgebla-
zen. Ga achterover zitten en strek uw
armen zodanig dat u comfortabel het stuur
en het instrumentenpaneel kunt bedienen.
• De extra gordijn-zijairbag en de extra zijair-
bag in de voorstoel hebben eveneens
ruimte nodig om te kunnen worden opge-
blazen. Zit daarom niet tegen het portier of
het raam geleund. Zit rechtop op het mid-
den van de stoel.
• Als u zich tijdens het activeren te dicht bij
de extra gordijn-zijairbag en/of de extra
zijairbag in de voorstoel bevindt, kunt u
ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
46
Waarschuwingslampje voor het
airbagsysteem
Het lampje moet ter controle van de gloeilamp
ongeveer vier tot acht seconden gaan branden
wanneer de contactschakelaar de eerste keer
naar de stand ON wordt gedraaid. Ga naar uw
erkende dealer als het lampje tijdens het star-
ten niet oplicht. Wanneer het lampje blijft bran-
den, knippert of gaat branden tijdens het rij-
den, laat het systeem dan door een erkende
dealer controleren.
Ruitverwarming
Controleer de werking door de ontdooistand te
selecteren en de aanjager op de hoogste snel-
heid te zetten. U moet nu de lucht kunnen
voelen die langs de voorruit geblazen wordt.
Bezoek uw erkende servicedealer als het ont-
dooimechanisme niet werkt.
Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenko-
men met de afmetingen van het voetenge-
deelte van uw auto. U mag alleen vloermatten
gebruiken die het gebied rondom de pedalen
vrijlaten en stevig vastliggen, zodat de matten
niet kunnen verschuiven, de baan van de pe-dalen kunnen belemmeren of de veilige wer-
king van uw auto op een andere manier kunnen
verstoren.
WAARSCHUWING!
Als de pedalen niet vrij kunnen bewegen, kunt
u de controle over de auto verliezen, waar-
door gevaar voor ernstig letsel ontstaat.
•
Controleer altijd of de vloermatten op de
juiste wijze zijn vastgemaakt aan de beves-
tigingspunten voor de matten.
• Plaats nooit vloermatten of andere vloerbe-
dekkingen die u niet op de juiste wijze kunt
vastmaken en voorkom te allen tijde dat de
matten verschuiven, de baan van de peda-
len belemmeren of de controle over de auto
verstoren.
• Plaats nooit vloermatten of andere vloerbe-
dekkingen over reeds aanwezige vloermat-
ten. Extra vloermatten en andere vloerbe-
dekkingen verkleinen de ruimte voor de
pedalen en belemmeren de baan van de
pedalen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Controleer regelmatig of de matten nog
correct zijn bevestigd. Matten die zijn ver-
wijderd om te worden gereinigd, moeten
altijd op de juiste wijze opnieuw worden
geplaatst en vastgemaakt.
• Voorkom te allen tijde dat er tijdens het
rijden voorwerpen kunnen vallen in het
voetengedeelte van de bestuurder. Deze
voorwerpen kunnen beklemd raken onder
het rem- en gaspedaal, waardoor u de
controle over de auto verliest.
• Bevestigingspunten moeten, indien nodig,
op de juiste wijze worden aangebracht als
deze niet af fabriek aanwezig zijn.
Als de vloermatten niet op de juiste wijze
worden geplaatst of bevestigd, kunnen de
banen van het rem- en gaspedaal worden
belemmerd, waardoor u de controle over de
auto verliest.
63
•Een actief gesprek wordt automatisch over-
gezet naar de mobiele telefoon nadat de
contactsleutel in de stand OFF is gezet.
Functies van de Uconnect™ Phone
Taalkeuze
Taal van de Uconnect™ Phone wijzigen:
•Druk op de
toets om te beginnen.
• Na de prompt Gereeden de daarop vol-
gende pieptoon spreekt u de naam in van de
taal die u wilt gebruiken (Engels, Neder-
lands, Frans, Duits, Italiaans of Spaans, in-
dien aanwezig).
• Blijf de prompts van het systeem volgen om
de taalkeuze te voltooien.
Nadat u een taal heeft geselecteerd, worden
alle prompts en gesproken opdrachten in die
taal uitgevoerd.
OPMERKING:
Nadat u de taal van de Uconnect™ Phone
hebt gewijzigd, is alleen het telefoonboek
met 32 namen beschikbaar dat bij de nieuwe
taal hoort. De gekoppelde telefoonnaam is niet specifiek voor de taal en kan voor alle
talen worden gebruikt.
Raadpleeg
Vertaling opdrachten’ aan het
einde van dit hoofdstuk voor de vertaling van
opdrachten en andere opdrachten in de onder-
steunde talen.
Hulp in noodgevallen — indien aanwezig
Als u zich in een noodsituatie bevindt en de
mobiele telefoon is binnen handbereik:
• Pak de telefoon en kies zelf het lokale num-
mer voor noodgevallen.
Als de telefoon niet binnen handbereik is, maar
de Uconnect™ Phone wel is ingeschakeld,
kunt u het nummer voor noodgevallen als volgt
bellen:
• Druk op de
toets om te beginnen.
• Na de prompt Gereed’’ en de daarop vol-
gende pieptoon zegt u ’’Noodgeval’’. Vervol-
gens zal de Uconnect™ Phone aan de ge-
koppelde mobiele telefoon de opdracht
geven het alarmnummer te bellen. OPMERKING:
•
Het standaardnummer is 112. Het is mo-
gelijk dat het gekozen nummer niet van
toepassing is op de beschikbare mobiele
telefoonservice en de regio waar u zich
bevindt.
• Sommige systemen bieden de mogelijk-
heid het alarmnummer, indien onder-
steund, in te stellen. Druk hiertoe op de
toets
en zeg Instellen, gevolgd door
Noodgeval.
• Wanneer u via de Uconnect™ Phone belt,
is de kans dat de oproep tot stand wordt
gebracht iets kleiner dan wanneer u recht-
streeks via de mobiele telefoon belt.
WAARSCHUWING!
Als u het Uconnect™ Phonesysteem wilt ge-
bruiken bij noodgevallen, moet uw mobiele
telefoon:
•zijn ingeschakeld;
• zijn gekoppeld aan het Uconnect™-
systeem;
• netwerkdekking hebben.
89
Sleephulp — indien aanwezig
Als u sleephulp nodig heeft:
•Druk op de
toets om te beginnen.
• Na de prompt Gereeden de daaropvol-
gende pieptoon zegt u Sleephulp.
OPMERKING:
Het nummer voor sleephulp moet vóór ge-
bruik worden ingesteld. Als u dit nummer
wilt instellen, drukt u op de toets
, zegt u
Instellen, sleephulp en volgt u de prompts.
Oproepen per pieper
Raadpleeg “Werken met automatische syste-
men” voor informatie over het oproepen via een
pieper. Het oproepen via een pieper werkt
correct, behalve bij piepers van sommige fir-
ma’s die iets te vroeg uitgaan om goed samen
te werken met de Uconnect™ Phone.
Voicemail bellen
Raadpleeg Werken met automatische syste-
men voor informatie over het beluisteren van
uw voicemail.
Werken met automatische systemen
Deze methode wordt gebruikt in situaties
waarin normaal gesproken cijfers moeten wor- den ingedrukt op het toetsenbord van de mo-
biele telefoon tijdens het navigeren door een
geautomatiseerd telefoonsysteem.
U kunt de Uconnect™ Phone gebruiken voor
toegang tot uw voicemail of een geautomati-
seerde service, zoals een oproepservice voor
piepers of een geautomatiseerde klantenser-
vice. Bij sommige diensten moet onmiddellijk
een respons worden gegeven. In een aantal
gevallen is het mogelijk dat deze respons niet
snel genoeg kan worden gegeven via de
Uconnect™ Phone.
Wanneer u via de Uconnect™ Phone een num-
mer belt waarvoor u normaal gesproken een
serie toetsen op uw mobiele telefoon moet
indrukken, kunt u de toets
indrukken en
de serie inspreken die u wilt invoeren, gevolgd
door het woord Zenden. Als u bijvoorbeeld uw
pincode en daarna een hekje (3746#)moet
invoeren, kunt u op de toets
drukken en
vervolgens zeggen: “3 7 4 6 hekje zenden”. Het
inspreken van een nummer of een serie num-
mers, gevolgd door zendenkan ook worden
gebruikt om door de menustructuur van een
geautomatiseerd klantencentrum te navigeren
of een nummer achter te laten op een pieper. U kunt ook de opgeslagen namen en nummers
in het Uconnect™ Phonebook verzenden als
tonen, zodat u snel en gemakkelijk toegang
krijgt tot voicemail en piepers. Om deze functie
te gebruiken kiest u het nummer dat u wilt
bellen en drukt u vervolgens op de
toets
en zegt Zenden. Het systeem geeft u een
prompt voor de naam of het nummer en u zegt
de naam uit het telefoonboek die u wilt zenden.
De Uconnect™ Phone zal vervolgens het tele-
foonnummer dat aan deze naam is gekoppeld,
via de telefoon verzenden als tonen.
OPMERKING:
• Het is mogelijk dat u wegens de netwerk-
configuratie van de mobiele telefoon niet
alle tonen kunt horen, dit is echter nor-
maal.
• Sommige leveranciers van pieper- en
voicemaildiensten hebben een uitscha-
keltijd die te kort is waardoor deze functie
niet bruikbaar is.
Onderbreken – Prompt overschrijven
De toets Spraakherkenning kan worden ge-
bruikt als u een deel van een prompt wilt
overslaan en de gesproken opdracht onmid-
90
OPMERKING:
Zorg dat u de stand van de stelbouten niet
wijzigt en trek de sensor niet van de steun.
Als u dit wel doet, kan de uitlijning van de
sensor verloren gaan.
Berg de beugel met de sensor op een veilig
plaats op. Na het verwijderen van de steun met
sensor moeten de bedrading en de connector
correct worden vastgezet.
Aan de bovenzijde van de bumper bevindt zich
een stekker voor de connector. Steek de be-
dradingsconnector in de connectorstekker.
OPMERKING:
Als de sensor is verwijderd, zijn de Adap-
tieve Cruise Control, Normale Cruise Con-
trol en Waarschuwing Aanrijding Voorzijde
niet beschikbaar. Op het scherm zal de
waarschuwing “ACC/FCW Unavailable - Ser-
vice Radar Sensor” (ACC/FCW niet beschik-
baar - Laat radarsensor nakijken) worden
getoond.
Als u de steun met sensor weer wilt aanbren-
gen, voert u de hierboven beschreven proce-
dure uit in omgekeerde volgorde. Het aanhaal-moment voor montage van de steun op de
bumper is 9 Nm (6,6 ft lbs).
Waarschuwing ACC niet beschikbaar
Als het systeem wordt uitgeschakeld en op het
EVIC de melding “ACC/FCW Unavailable, Ve-
hicle System Error” (ACC/FCW niet beschik-
baar, fout in voertuigsysteem) verschijnt, kan er
sprake zijn van een tijdelijke storing die de
werking van de ACC beperkt. Hoewel u onder
normale omstigheden nog steeds met de auto
kunt rijden, zal het ACC-systeem tijdelijk niet
beschikbaar zijn. Als dit gebeurt, kunt u probe-
ren ACC later weer in werking te stellen nadat u
het contact uit en weer aan heeft gezet. Als het
probleem aanhoudt, ga dan naar uw erkende
dealer.
Waarschuwing voor onderhoud
ACC-systeem
Wanneer het systeem uitschakelt en het EVIC
de melding “ACC/FCW Unavailable Service
Radar Sensor” (ACC/FCW niet beschikbaar
onderhoud radarsensor) weergeeft, is dit een
indicatie voor een interne systeemstoring. Hoe-
wel het voertuig onder normale omstandighe-
den nog steeds bestuurbaar is, dient u het
systeem te laten controleren door een erkend
dealer.
Voorzorg tijdens het rijden met ACCOnder sommige rijomstandigheden kan het
ACC-systeem moeite te hebben met detectie.
In een dergelijk geval kan de ACC laat of
onverwacht remmen. U dient als bestuurder
altijd alert te zijn om te kunnen ingrijpen.
Met een aanhanger rijden
Het gewicht van een aanhanger kan de pres-
taties van ACC beïnvloeden. Als er een merk-
bare verandering van prestatie is na het aan-
Waarschuwing ACC/FCW niet beschikbaar
140
OPMERKING:
Wanneer de FCW ingesteld is op “Off” (Uit),
wordt de tekst FCW OFF weergegeven in het
EVIC.
OPMERKING:
•Het systeem onthoudt de laatste door de
bestuurder geactiveerde instelling nadat
de ontsteking wordt uitgeschakeld.
• De FCW reageert niet op onbelangrijke
voorwerpen zoals objecten hoog boven
de weg, weerkaatsingen van de bodem,
objecten welke zich niet in het pad van de
auto bevinden, stationaire voorwerpen welke ver weg zijn, tegemoetkomend ver-
keer, of voorgaande voertuigen met een
gelijke of hogere snelheid.
• Bij uitschakeling van de FCW en de ACC
wordt het niet beschikbaar zijn via de
onderstaande schermen aangegeven.
Waarschuwing FCW niet beschikbaar
Wanneer het systeem uitschakelt en op het
EVIC verschijnt de waarschuwing ACC/FCW
Unavailable, Vehicle System Error” (ACC/FCW
niet beschikbaar, storing voertuigsysteem) is er
wellicht sprake van een tijdelijke storing waar-
door de FCW-functie wordt beperkt. Hoewel
het voertuig onder normale omstandigheden
nog steeds bestuurbaar is, zal de FCW tijdelijk
niet beschikbaar zijn. Als dit gebeurt, kunt u
proberen de FCW later weer in werking te
stellen nadat u het contact uit en weer aan
heeft gezet. Als het probleem aanhoudt, ga
dan naar uw erkende dealer.
Waarschuwing onderhoud FCW
Wanneer het systeem uitschakelt en het EVIC de
melding “ACC/FCW Unavailable Service Radar
Sensor” (ACC/FCW niet beschikbaar onderhoud
radarsensor) weergeeft, is dit een indicatie voor een interne systeemstoring. Hoewel het voertuig
onder normale omstandigheden nog steeds be-
stuurbaar is, dient u het systeem te laten contro-
leren door een erkend dealer.
PARKSENSE
PARKEERHULP —
INDIEN AANWEZIG
Het ParkSense parkeerhulpsysteem geeft tij-
dens het achter- of vooruit rijden, bijv. bij het
inparkeren, visuele en hoorbare indicaties van
de afstand tussen de achter- en/of voorbum-
perpanelen en een gedetecteerd obstakel. Zie
de voorzorgsmaatregelen voor gebruik van het
ParkSense-systeem voor de beperkingen van
dit systeem en aanbevelingen.
FCW Off VoorbeeldWaarschuwing ACC/FCW niet beschikbaar
146
De LED van de parkeerhulp brandt wanneer de
parkeerhulp uitgeschakeld of defect is. De LED
van de schakelaar van de parkeerhulp brandt
niet als het systeem is ingeschakeld.
Onderhoud van de ParkSense
parkeerhulp
Wanneer de ParkSense parkeerhulp in storing
is, zal de instrumentengroep elke keer dat de
auto gestart wordt een enkel geluidssignaal
afgeven. De instrumentengroep geeft de mel-
ding “CLEAN PARK ASSIST SENSORS” (reinig
de parkeerhulpsensoren) weer, wanneer een of
meer sensoren achter of voor geblokkeerd wor-
den door sneeuw, modder of ijs en het voertuig
in REVERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) ge-
schakeld is.
De instrumentengroep geeft de melding “SER-
VICE PARK ASSIST SYSTEM” (onderhoud par-
keerhulp) wanneer een of meerdere sensoren
achter of voor beschadigd zijn en onderhoud
nodig hebben. Wanneer de schakelhendel in
de stand REVERSE (achteruit) of DRIVE (rijden)
staat en het systeem een storing ontdekt, geeft
het EVIC de melding “CLEAN PARK ASSIST
SENSORS” (reinig parkeerhulpsensoren) of “SERVICE PARK ASSIST SYSTEM” (onderhoud
parkeerhulpsysteem) zolang het voertuig in
REVERSE staat of in DRIVE (en langzamer rijdt
dan 18 km/h). In dat geval werkt de parkeer-
hulp niet. Voor meer informatie raadpleegt u het
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
inDe functies op uw dashboard.
Wanneer de melding “CLEAN PARK ASSIST
SENSORS” (reinig parkeerhulpsensoren) op
het EVIC (elektronisch voertuiginformatiecen-
trum) verschijnt, zorg er dan voor dat het
achterpaneel/de achterbumper of het
voorpaneel/de voorbumper schoon en vrij is
van sneeuw, modder, ijs of andere obstructies
en schakel vervolgens het contact in en uit.
Raadpleeg een erkende dealer als het bericht
nog steeds wordt weergegeven.
ParkSense systeem reinigenReinig de sensors van de parkeerhulp met
water, een schoonmaakmiddel voor auto’s en
een zachte doek. Gebruik geen ruwe of harde
doek. Steek geen voorwerpen in de sensors en
bekras deze niet. Hierdoor kunnen de sensors
beschadigd raken.
Voorzorgsmaatregelen bij gebruik
van de parkeerhulp
OPMERKING:
•Houd de voor- en achterbumper vrij van
sneeuw, ijs, modder, stof en vuil om te
zorgen dat het ParkSense systeem altijd
correct werkt.
• Drilboren, grote vrachtwagens en andere
bronnen van trillingen kunnen de werking
van het systeem nadelig beïnvloeden.
• Wanneer u de ParkSense parkeerhulp
uitschakelt, toont de instrumentengroep
de melding PARK ASSIST SYSTEM OFF
(parkeerhulp uitgeschakeld). ParkSense
blijft uitgeschakeld, ook wanneer u het
contact in- en uitschakelt, totdat u de
parkeerhulp opnieuw inschakelt.
• Wanneer u, met uitgeschakelde Park-
Sense, de keuzehendel in stand RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden) zet,
zal de instrumentengroep de melding
“PARK ASSIST SYSTEM OFF” (parkeer-
hulp uitgeschakeld) weergeven zolang de
auto in REVERSE staat of in DRIVE en
langzamer rijdt dan 18 km/u.
150