OPMERKING:
Het systeem zal niet reageren op voor u
rijdende voertuigen. Zorg dat u zich tijdens
het rijden bewust bent van de gekozen mo-
dus.
U kunt de modus wijzigen met de cruisecon-
troltoetsen. De twee besturingsmodi hebben
een verschillende werking. Controleer altijd
welke modus u hebt gekozen.
Werking van de Adaptieve Cruise
Control (ACC)
U bedient het ACC-systeem met de toetsen
voor de snelheidsregeling (die zich aan de
rechterzijde van de stuurkolom bevinden).OPMERKING:
Eventuele wijzigingen aan het chassis of de
ophanging zijn van invloed op de prestaties
van de Adaptieve Cruise Control.
Adaptieve Cruise Control (ACC)
activeren
U kunt de ACC uitsluitend activeren wanneer u
sneller rijdt dan 30 km/u.
Wanneer het systeem is ingeschakeld en zich
in de READY-status bevindt, toont het elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) de
meldingAdaptive Cruise Ready.
Wanneer het systeem is uitgeschakeld, toont
het EVIC de melding “Adaptive Cruise Control
Off”.
OPMERKING:
Onder de volgende omstandigheden kunt u
de ACC niet inschakelen:
• als de vierwielaandrijving met lage gea-
ring is ingeschakeld.
• als u de remmen bedient.
• als de parkeerrem is geactiveerd.
• als de automatische versnellingsbak in
PARK, REVERSE of NEUTRAL staat.
• als u op de toets RES + drukt terwijl het
geheugen geen vooraf ingestelde snel-
heid bevat.
1 — DISTANCE SETTING
2 — RES +
3 — SET -
4 — CANCEL
5 — ON/OFF
6 — MODE
132
frequentie van de periodieke olieverversingen
afhankelijk is van uw rijstijl.
Tenzij dit bericht opnieuw wordt ingesteld, ver-
schijnt het iedere keer als u de contactsleutel
naar de stand ON/RUN draait of als u het
contact in de stand ON/RUN zet bij auto’s met
Keyless Enter-N-Go. Om het bericht tijdelijk af
te zetten drukt u de MENU-knop kort in. Om het
oliebeurt-indicatielampje (na het periodieke on-
derhoud) opnieuw in te stellen, volgt u de
volgende stappen:
Auto’s met Keyless Enter-N-Go
1. Druk zonder het rempedaal aan te raken op
de toets ENGINE START/STOP (Motor aan/uit)
en draai het contactslot naar de stand ON/
RUN. (Start de motor niet.)
2. Trap binnen 10 seconden drie keer lang-
zaam het gaspedaal volledig in.
3. Druk zonder het rempedaal in te trappen
eenmaal op de toets ENGINE START/STOP om
het contact terug te zetten in de stand OFF/
LOCK.Auto’s zonder Keyless Enter-N-Go
1. Draai de contactsleutel naar stand ON/RUN
(start de motor niet).
2. Trap binnen 10 seconden drie keer lang-
zaam het gaspedaal volledig in.
3. Draai de contactsleutel in de stand OFF/
LOCK.
OPMERKING:
Als het indicatiebericht aangaat wanneer u
de motor start, is het oliebeurt-
indicatielampje niet opnieuw afgesteld. Her-
haal deze procedure zonodig.
BrandstofverbruikDruk de toets OMHOOG of OMLAAG en houd
deze vast totdat de melding “Fuel Economy”
(Brandstofverbruik) verschijnt in het EVIC en
druk dan SELECTEER. Druk de toets
OMHOOG/OMLAAG en laat deze weer los
totdat een van de volgende functies voor
brandstofverbruik in het EVIC verschijnt:
•
Average Fuel Economy / Fuel Saver Mode
(Gemiddeld brandstofverbruik/
Brandstofbesparing) •
Distance To Empty (Afstand tot lege tank)
(DTE)
• Huidige mijlen per gallon (MPG) of 100L/km
Average Fuel Economy / Fuel Saver Mode
(Gemiddeld brandstofverbruik/Brandstof
besparen — indien aanwezig
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik weer
sinds de laatste reset. Wanneer het brandstof-
verbruik opnieuw wordt ingesteld, worden op
het scherm gedurende twee seconden RESET
of streepjes weergegeven. De historische ge-
gevens worden dan gewist en het nieuwe ge-
middelde wordt berekend op basis van het
laatste gemiddelde brandstofverbruik van voor
de reset.
193
Het berichtECO(brandstofbesparing) ver-
schijnt boven het gemiddelde brandstofver-
bruik op het EVIC-scherm. Dit bericht verschijnt
steeds wanneer het Multi-Displacement Sys-
tem (MDS) (indien aanwezig) de motor op vier
cilinders laat lopen of als u zuinig rijdt.
Met deze functie kunt u controleren of u zuinig
rijdt. U kunt het ook gebruiken om de rijstijl aan
te passen zodat u zuiniger gaat rijden. Distance To Empty (Afstand tot lege tank)
(DTE)
Geeft de geschatte afstand weer die nog kan
worden afgelegd met de brandstof die in de
tank aanwezig is. Deze geschatte afstand
wordt bepaald door een gewogen gemiddelde
van het onmiddellijke en gemiddelde brand-
stofgebruik volgens het huidige tankpeil. DTE
kan niet opnieuw worden ingesteld met de
toets SELECTEER.
OPMERKING:
Aanmerkelijke veranderingen in de rijstijl of
de belading van de auto zullen een groot
effect hebben op de afstand die de auto kan
rijden, ongeacht de getoonde DTE-waarde.
Als de DTE-waarde minder dan de geschatte
afstand van 48 km bedraagt, verandert het
DTE-scherm en verschijnt het bericht
LOW
FUEL (brandstof bijna op). Dit wordt continu
getoond totdat de auto geen benzine meer
heeft. Het bericht LOW FUEL(BRANDSTOF
BIJNA OP) verdwijnt en er verschijnt een
nieuwe DTE-waarde nadat u een flinke hoe-
veelheid brandstof in de tank doet. Mijlen per gallon (MPG) of 100L/km
Dit scherm geeft tijdens het rijden de huidige
MPG of 100L/km weer in een grafiek. Dit con-
troleert het actuele brandstofverbruik tijdens
het rijden en kan worden gebruikt om het
rijgedrag aan te passen opdat het brandstof-
verbruik wordt verlaagd.
Adaptieve Cruise ControlDruk kort op de toets OMHOOG of OMLAAG
totdat
ACC (indien uitgerust met Adaptieve
Cruise Control) verschijnt in het EVIC. De ACC-
status wordt ook in het menu weergegeven.
Druk op de toets SELECT (rechterpijl) en laat
deze weer los om de volgende informatie weer
te geven:
• Indien uitgerust met ACC, worden een of
meer van deze meldingen gegeven voor een
dynamische update van de status van de
functie als de bestuurder de functiestatus
wijzigt of als de omstandigheden zijn gewij-
zigd. Als de ACC is ingeschakeld en een
waarschuwing of een andere functie in het
hoofdscherm van het EVIC wordt weergege-
ven, dan verschijnt de ACC-status op het
scherm in plaats van de kilometerteller.
Fuel Saver Mode (brandstofbesparing) — On
(aan)
194
4. Keuzeschakelaar kanaal/scherm - regelt
welk kanaal geregeld wordt door de afstands-
bediening. Als de keuzeschakelaar op kanaal 1
staat, regelt de afstandsbediening het functio-
neren van kanaal 1 van de hoofdtelefoon (rech-
terkant van het scherm). Als de keuzeschake-
laar op kanaal 2 staat, regelt de
afstandsbediening het functioneren van kanaal
2 van de hoofdtelefoon (linkerkant van het
scherm).
5. – In radiomodus: druk hierop om de
volgende werkende zender te zoeken. In disk-
modus: druk hierop en houd het ingedrukt om
snel vooruit te spoelen door het huidige audio-
nummer of videohoofdstuk. In menumodus:
gebruik deze functie om door het menu te
gaan.
6. / Prev – In radiomodus: druk hierop om
terug te gaan naar de vorige zender. In disk-
modus: druk hierop om terug te gaan naar het
begin van het huidige of vorige audionummer
of videohoofdstuk. In menumodus: gebruik
deze functie om door het menu te gaan.
7. MENU – Druk hierop om terug te keren naar
het hoofdmenu van de dvd-disk, om een audi- osatellietzender uit de zenderlijst te kiezen of
de afspeelfunctie (RANDOM (willekeurig af-
spelen) van een cd) te kiezen.
8.
/ (Afspelen/Pauzeren) – Begin/herneem
of pauzeer disk afspelen.
9. (Stop) – Stopt het afspelen van de disk
10. PROG opwaarts/neerwaarts – Bij het luis-
teren naar de radio wordt het volgende of
vorige vooringestelde kanaal op de radio ge-
selecteerd als u op PROG Up resp. PROG
Down drukt. Bij het beluisteren van gecompri-
meerde audio op een disk met data kiest u met
PROG Up de volgende directory en met PROG
Down de vorige directory. Bij het beluisteren
van een cd op een radio met cd-wisselaar, kiest
u met PROG Up de volgende cd en met PROG
Down de vorige cd.
11. MUTE – Druk hierop om het geluid van het
geselecteerde kanaal door de hoofdtelefoon te
dempen.
12. SLOW – Druk hierop voor langzaam afspe-
len van een dvd. Druk op afspelen ( )omhet
afspelen op normale snelheid te hervatten. 13. STATUS – Druk hierop om de huidige sta-
tus te tonen.
14. MODE – Druk hierop om de modus van het
geselecteerde kanaal te veranderen. Zie het
hoofdstuk
Moduskeuze van deze handleiding
voor meer informatie over het wijzigen van
modi.
15. SETUP – Als u in een videomodus bent,
druk dan op de insteltoets om toegang te
krijgen tot de weergegeven instellingen (zie het
hoofdstuk Weergavescherm instellingen). Om
toegang te krijgen tot het dvd-instellingsmenu,
drukt u op de menuknop in de radio. Als een cd
of dvd in de dvd-speler (indien aanwezig)
wordt geplaatst, de modus VES™ is geselec-
teerd en het afspelen van de cd/dvd is gestopt,
drukt u op de knop SETUP om het menu
Instellen dvd te openen. (zie Menu Instellen
dvd in deze handleiding.)
16. BACK – Als u door de mogelijkheden loopt
in de menumodus, druk hier dan op om terug te
gaan naar het vorige scherm. Bij het navigeren
door een dvd-menu is de bediening afhankelijk
van de inhoud van de disk.
217
Als de koelvloeistof (antivries) moet worden
bijgevuld, doet u dit via de vulopening van het
expansiereservoir. Vul nooit te veel vloeistof bij.
Voorzorgsmaatregelen
OPMERKING:
Wanneer u na enkele kilometers rijden de
auto stilzet, kunt u waterdamp zien opstij-
gen vanuit de voorzijde van het motorcom-
partiment. Dit is meestal het gevolg van een
hoge luchtvochtigheid, of van regen of
sneeuw die op de radiator is achtergebleven
en verdampt wanneer de thermostaatklep
opengaat, zodat er hete koelvloeistof (anti-
vries) in de radiator kan stromen.
Wanneer bij een inspectie van de motorruimte
blijkt dat de radiator en de slangen geen de-
fecten vertonen, kunt u gerust met de auto
gaan rijden. De damp zal snel verdwijnen.
•Vul niet te veel vloeistof bij in het expansie-
reservoir.
• Controleer het koelvloeistofgehalte (anti-
vriesgehalte) in de radiator en in het expan-
siereservoir. Als de koelvloeistof (antivries)
moet worden bijgevuld, moet ook de inhoud van het expansiereservoir worden be-
schermd tegen bevriezing.
• Als u regelmatig koelvloeistof (antivries)
moet bijvullen of het vloeistofpeil in het ex-
pansiereservoir niet daalt wanneer de motor
afkoelt, moet het koelsysteem door middel
van een druktest op lekkage worden gecon-
troleerd.
• Ter bescherming van de aluminium onderde-
len van uw motor tegen corrosie moet u erop
letten dat de motorkoelvloeistof (antivries)
altijd minimaal 50% HOAT-koelvloeistof (an-
tivries) en gedistilleerd water bevat.
• Controleer of de slangen tussen radiator en
expansiereservoir niet geknikt of verstopt
zijn.
• Houd de voorzijde van de radiator schoon.
Als uw auto is uitgerust met airconditioning,
reinigt u de voorzijde van de condensor.
• Vervang nooit de thermostaat voor een
zomer- of wintertype. Wanneer vervanging
noodzakelijk is, mag UITSLUITEND het ge-
specificeerde type thermostaat worden in-
gebouwd. Andere modellen kunnen een on- voldoende koelende werking, een hoger
brandstofverbruik en hogere uitlaatgaswaar-
den veroorzaken.
RemsysteemOm altijd optimale remprestaties te waarbor-
gen, moeten alle onderdelen van het remsys-
teem regelmatig worden gecontroleerd. Raad-
pleeg
Onderhoudsschema voor de juiste
onderhoudsintervallen.
WAARSCHUWING!
Rijden met ‘slippend rempedaal’ is gevaarlijk
en kan ongevallen veroorzaken. Rijden met
de voet op het rempedaal veroorzaakt abnor-
maal hoge remtemperaturen, verhoogt de slij-
tage van de remblokken en kan leiden tot het
uitvallen van het remsysteem. Dan heeft u in
noodgevallen niet het volledige remvermogen
tot uw beschikking.
346