Page 273 of 416

Steile hellingen nemen
OPMERKING:
Bepaal voordat u tegen een steile helling
oprijdt de bodemgesteldheid op de top en/of
aan de andere kant van de helling.
Schakelvoordat u tegen een steile helling
oprijdt de versnellingsbak naar een lagere
versnelling en zet de tussenbakhendel in 4WD
LOW. Kies de eerste versnelling en 4WD LOW
bij zeer steile hellingen.
Wanneer de motor afslaat of u terugglijdt
terwijl u een helling oprijdt, moet u de auto tot
stilstand laten komen en onmiddellijk het rem-
pedaal intrappen. Start de motor opnieuw en
schakel naar ACHTERUIT. Rij langzaam achter-
uit de helling af en maak gebruik van de
motorrem om uw snelheid aan te passen. Als u
toch moet remmen om snelheid te minderen,
gebruik dan het rempedaal of de handrem in
lichte mate en voorkom dat de wielen blokkeren
of slippen.WAARSCHUWING!
Probeer nooit te keren als de motor afslaat,
als u vaart verliest of als blijkt dat u de top van
een steile helling of heuvel niet zult halen. In
dat geval kan de auto omslaan en naar bene-
den rollen. Rij altijd voorzichtig in een rechte
lijn de helling af met de versnelling in RE-
VERSE (Achteruit). Rij nooit achteruit een
heuvel af met de versnelling in N (Neutraal)
met uitsluitend het gebruik van het rempe-
daal.
Denk eraan dat u nooit diagonaal een helling
op- of afrijdt; rij altijd recht omhoog of recht
naar beneden.
Wanneer de wielen gaan slippen als u de top
van een helling nadert, minder dan gas en
houd de vaart erin door de voorwielen afwisse-
lend rustig naar links en rechts te draaien. Op
die manier vormt u een nieuw spoorin het
mulle oppervlak, waardoor u voldoende tractie
hebt om de top van de helling te halen.Tractie tijdens afdalingenSchakel naar een lage versnelling en zet de
tussenbakhendel in 4WD LOW. Laat de auto
langzaam de helling afrijden terwijl op alle vier
wielen motorrem wordt uitgeoefend. U houdt zo
de controle over de rijsnelheid en de rijrichting
van de auto.
Bij het afdalen van bergen of hellingen kan
door alsmaar te remmen de remkracht zover
afnemen dat de remmen ten slotte dienst wei-
geren. Probeer de remmen te ontzien, door
waar mogelijk naar een lagere versnelling te
schakelen.
Na off-road rijdenOff-road rijden vergt meer van uw auto dan
normaal rijden op verharde wegen. Na terrein-
rijden is het altijd verstandig om even te kijken
of er schade is opgetreden. Op deze manier
kunt u een de kop opstekend defect direct
laten verhelpen en is uw auto steeds gebruiks-
klaar.
• Inspecteer de complete onderzijde van de
auto. Controleer de banden, het chassis, de
stuurinrichting, de wielophanging en het uit-
laatsysteem op schade.
269
Page 274 of 416

•Controleer de radiateur op modder en vuil-
resten en reinig de radiateur indien nodig.
• Controleer of alle schroefverbindingen goed
vastzitten, vooral aan het chassis, de aan-
drijflijn, de stuurinrichting en de wiel-
ophanging. Trek ze indien nodig stevig aan.
De draaimomenten staan vermeld in het
Werkplaatshandboek.
• Let op of planten of struiken ergens zijn
blijven haken. Dergelijk materiaal kan brand-
gevaar opleveren. Ook kan hierdoor schade
aan brandstofleidingen, remslangen, aan-
drijfashoezen en cardanassen aan het oog
worden onttrokken.
• Na langdurig gebruik in modder, zand, water
of soortgelijke vuile omstandigheden moeten
de radiateur,ventilator, remschijven, de wie-
len, de remvoeringen en de aandrijfaskop-
pelingen geïnspecteerd en zo snel mogelijk
gereinigd worden.WAARSCHUWING!
De aanwezigheid van schurend materiaal in
de remmen kan zorgen voor overmatige slij-
tage of het onverwachts activeren van de
remmen. Mogelijk beschikt u zo niet over de
maximale remkracht wanneer dat nodig is om
een aanrijding te voorkomen. Wanneer u de
auto heeft gebruikt onder dergelijke zware
omstandigheden, laat dan uw remmen contro-
leren en reinigen als dat nodig is.
• Wanneer u na het rijden in modder of slib en
dergelijke ongewone vibraties voelt, contro-
leer dan of in de wielen materiaal vast is
komen te zitten. Dergelijk materiaal kan een
onbalans in de wielen veroorzaken, na ver-
wijderen wordt de situatie weer normaal.
STUURBEKRACHTIGING
3.6L- en 5.7L-motor
Het standaard stuurbekrachtigingssysteem
zorgt voor een optimale reactie op stuurma-
noeuvres en maakt de auto gemakkelijk be-
stuurbaar als er weinig ruimte is. Het systeem voorziet in mechanische stuurkracht als de
stuurbekrachtiging eventueel wegvalt.
Als de stuurbekrachtiging om een of andere
reden uitvalt, blijft de auto normaal bestuur-
baar. Onder dergelijke omstandigheden is er
wel aanzienlijk meer stuurkracht nodig, vooral
bij lage rijsnelheden en tijdens parkeerma-
noeuvres.
OPMERKING:
•
Wat meer werkingsgeluid aan het einde
van de stuurwielslag is normaal en duidt
niet op een probleem met de stuurbe-
krachtiging.
• Als het voertuig voor het eerst wordt
gestart bij koud weer, bestaat er kans dat
de pomp van het stuurbekrachtigingssys-
teem even lawaai maakt. Dit is te wijten
aan de koude, dikke vloeistof in het be-
sturingssysteem. Dit lawaai is als nor-
maal te beschouwen en is in het geheel
niet schadelijk voor het besturingssys-
teem.
270
Page 275 of 416

WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale stuurbekrachti-
ging is onverstandig. U kunt zo de veiligheid
van uzelf en anderen in gevaar brengen. Laat
zo snel mogelijk onderhoud verrichten.
LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar het einde
van zijn slag gedraaid houdt, raakt de stuur-
bekrachtigingsvloeistof verhit. Vermijd dit dus
als dat mogelijk is. U riskeert anders schade
aan de stuurbekrachtigingspomp.
Dieselmotor van 3,0LUw voertuig is voorzien van een elektrohydrau-
lisch stuurbekrachtigingssysteem waardoor het
voertuig vlot reageert op uw stuuracties en
gemakkelijk manoeuvreerbaar wordt in nauwe
ruimten. De hoeveelheid hulp van het systeem
varieert, zodat u licht kunt inparkeren, maar
tijdens normaal rijden ook een goed gevoel
houdt over het stuurgedrag van uw voertuig.
Wanneer zich in het elektrohydraulische stuur-
bekrachtigingssysteem een probleem voordoetwaardoor het systeem geen assistentie meer
kan verlenen bij het sturen, zal het systeem een
mechanische besturing mogelijk maken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het mogelijk
dat de pomp de stuurbekrachtiging reduceert
of zelfs stopt om zo beschadiging van het
systeem te voorkomen. Normaal bedrijf wordt
weer voortgezet wanneer het systeem is af-
gekoeld.
Wanneer de melding “SERVICE
POWER STEERING SYSTEM”
(ONDERHOUD STUURBEKRACH-
TIGINGSSYSTEEM) op het EVIC-
scherm verschijnt met een knippe-
rende icoon, geeft dit aan dat het
voertuig onderhoud nodig heeft van een er-
kende dealer. Het is waarschijnlijk dat de stuur-
bekrachtiging van het voertuig is uitgevallen.
Voor meer informatie raadpleegt u het Elektro-
nisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) inDe
functies op uw dashboard. Wordt de melding “POWER STEERING SYS-
TEM OVER TEMP” (STUURBEKRACHTIGING-
SYSTEEM OVERVERHIT) vergezeld van een
icoon weergegeven op het EVIC-scherm, dan
geeft dit aan dat zich extreme stuurmanoeu-
vres hebben voorgedaan, welke een overver-
hitting van het stuurbekrachtigingsysteem heb-
ben veroorzaakt. De assistentie van de
stuurbekrachtiging zal tijdelijk wegvallen totdat
de oververhittingstoestand niet meer bestaat.
Wanneer de rijomstandigheden dit toestaan,
parkeert u het voertuig en laat u deze gedu-
rende een aantal momenten stil staan totdat het
lampje dimt. Voor meer informatie raadpleegt u
het
Elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) inDe functies op uw dashboard.
OPMERKING:
• Ook wanneer de assistentie door de
stuurbekrachtiging niet meer werkt, kan
het voertuig nog steeds bestuurd worden.
Onder dergelijke omstandigheden is wel
aanzienlijk meer kracht nodig om te stu-
ren, vooral bij lage rijsnelheden en tijdens
parkeermanoeuvres.
271
Page 276 of 416

•Wanneer deze toestand zich langere tijd
voordoet, raadpleeg uw erkende dealer
voor onderhoud.
Controle
stuurbekrachtigingsvloeistof
Het peil van de stuurbekrachtigingsvloeistof
hoeft niet op vastgestelde onderhoudstijdstip-
pen te worden gecontroleerd. Het vloeistofpeil
hoeft uitsluitend te worden gecontroleerd als u
vermoedt dat er lekkage optreedt, als u onge-
wone geluiden hoort en/of wanneer het sys-
teem niet naar verwachting werkt. Laat de
keuring coördineren door een erkende dealer.
LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbekrachtiging
niet met chemicaliën, omdat daardoor de on-
derdelen van de stuurbekrachtiging bescha-
digd kunnen raken. Dergelijke schade wordt
niet gedekt door de beperkte garantie van een
nieuw voertuig.
WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau terwijl de auto
vlak staat en nadat de motor is afgezet, om zo
letsel door bewegende onderdelen te voorko-
men en een accurate niveau-aflezing te ver-
zekeren. Vul nooit te veel vloeistof bij. Gebruik
uitsluitend door de fabrikant aanbevolen
stuurbekrachtigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het juiste peil.
Verwijder met een schone doek alle gemorste
vloeistof van de oppervlakken. Zie Vloeistof-
fen, Smeermiddelen en Originele Onderdelen
in Onderhoud van uw voertuig voor meer
informatie.
MULTI-DISPLACEMENT SYSTEM
(MDS) (INDIEN AANWEZIG) –
ALLEEN 5,7-LITERMOTOR
Deze functie zorgt voor een gunstiger brand-
stofverbruik door uitschakeling van vier van de
acht cilinders van de motor bij het rijden met
lage belastingen of kruissnelheid. Het systeem werkt automatisch, de bestuurder hoeft niets te
bedienen en heeft geen extra vaardigheden
nodig.
OPMERKING:
Na het loskoppelen van de accu kan het
enige tijd duren voordat het MDS-systeem
weer volledig functioneel is.
PARKEERREMVoordat u uit de auto stapt, moet u controleren
of de parkeerrem is ingeschakeld en moet u de
keuzehendel in de stand PARK zetten.
De voetbediende parkeerrem bevindt zich in
de hoek linksonder het instrumentenpaneel.
Om de parkeerrem in te schakelen, moet u het
pedaal van de parkeerrem volledig intrappen.
Om de parkeerrem af te zetten, trapt u nog-
maals het pedaal van de parkeerrem in en laat
het pedaal langzaam opkomen als u voelt dat
de rem ontkoppelt.
272
Page 277 of 416

Wanneer de handrem wordt aangetrokken met
het contact in de stand ON gaat het waarschu-
wingslampje voor de handrem op het instru-
mentenpaneel branden.
OPMERKING:
•Wanneer de parkeerrem wordt aangetrok-
ken en er naar een versnelling wordt ge-
schakeld, gaat het waarschuwingslampje
van het remsysteem knipperen. Als be-
weging van de auto wordt gedetecteerd,
klinkt er een gongsignaal om de bestuur- der hierop te wijzen. Ontspan de handrem
volledig voordat u in het voertuig gaat
rijden..
• Dit lampje geeft alleen aan dat de hand-
rem is aangetrokken. Het geeft niet aan
hoe krachtig de handrem is aangetrok-
ken.
Als u op een neergaande helling parkeert, is
het belangrijk om de voorwielen in de richting
van de stoep te draaien, en van de stoep af bij
parkeren op een opgaande helling. Trek de
parkeerrem aan, voordat de keuzehendel in de
stand PARK wordt gezet, anders kan het door
de belasting op het vergrendelmechanisme
van de versnellingsbak moeilijk zijn de keuze-
hendel uit de parkeerstand te schakelen. De
parkeerrem moet altijd aangetrokken zijn als de
bestuurder niet in de auto zit.
WAARSCHUWING!
• Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de parkeerrem
altijd stevig aan als u de auto parkeert, om
te voorkomen dat de auto gaat rollen en
mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
• Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot
en vergrendel de autoportieren wanneer u
de auto verlaat. Laat kinderen nooit alleen
achter in een auto en sluit uw auto altijd af
als u hem onbeheerd achterlaat binnen
bereik van kinderen. Kinderen zonder toe-
zicht achterlaten in een auto is om verschil-
lende redenen gevaarlijk. Kinderen of der-
den kunnen ernstige of dodelijke
verwondingen oplopen. Waarschuw kinde-
ren dat ze van de handrem, het rempedaal
of de keuzehendel moeten afblijven.
(Vervolgd)
Parkeerrem
273
Page 278 of 416

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
• Laat de sleutelhouder niet achter in het
contact of in de buurt van de auto, en laat
de Keyless Enter-N-Go niet achter in de
ACC- of ON/RUN-stand. Een kind zou de
elektrische raambediening of andere scha-
kelaars kunnen bedienen of de auto in
beweging kunnen brengen.
• Controleer of de handrem volledig vrij staat
voor u gaat rijden. Als u dit niet doet, kan dit
leiden tot het uitvallen van de remmen,
hetgeen tot een aanrijding kan leiden.
• De handrem moet altijd goed aangetrokken
zijn wanneer u de auto verlaat. Anders kan
de auto wegrollen en schade of letsel ver-
oorzaken. Zorg ook dat u de versnellings-
bak in PARK laat. Als dit wordt nagelaten
kan de auto gaan rollen en zo schade of
letsel veroorzaken.LET OP!
Als het waarschuwingslampje van het rem-
systeem aan blijft nadat de handrem is losge-
laten, duidt dit op een defect van het remsys-
teem. Laat de remmen onmiddellijk nakijken
door een erkende dealer.
ELEKTRONISCH REMSYSTEEMUw voertuig is uitgerust met een geavanceerd
elektronisch remsysteem dat de volgende on-
derdelen bevat: antiblokkeersysteem (ABS),
tractiecontrolesysteem (TCS), remondersteu-
ning (BAS), elektronische rolbeveiliging (ERM)
en een elektronische stabiliteitsregeling (ESC).
Al deze vijf systemen werken samen om de
stabiliteit en controle over de auto in verschil-
lende rijomstandigheden te handhaven. Daarnaast is uw voertuig uitgerust met TSC
(Trailer Sway Control / trailerstabilisatie), HAS
(Hill Start Assist / wegrijhulp op hellingen), BLD
(Brake Limited Differential / beperkteslipdiffe-
rentieel met remfunctie), Ready Alert Braking
(anticiperend remsysteem), Rain Brake Sup-
port (remdroogfunctie bij nat weer) en, indien
voorzien van vierwielaandrijving met de MP
3023 tweetraps tussenbak, HDC (Hill Descent
Control / afdaalsysteem).Antiblokkeersysteem (Anti-Lock
Brake System, ABS)
Dit systeem helpt de bestuurder het voertuig
onder controle te houden in ongunstige rem-
omstandigheden. Het systeem regelt de hy-
draulische remdruk om het blokkeren van de
wielen te voorkomen. Bovendien helpt het bij
het voorkomen van slippen tijdens het remmen
op een glad wegoppervlak.
274
Page 279 of 416

WAARSCHUWING!
Het ABS-systeem kan de werking van de
natuurwetten op het voertuig niet voorkomen
of de tractie van de ondergrond waarop gere-
den wordt verbeteren. Het ABS kan geen
ongelukken voorkomen, ook niet de ongeluk-
ken die worden veroorzaakt door te hoge
bochtsnelheden, het rijden op een zeer glad
wegoppervlak of aquaplaning. Gebruik de
mogelijkheden van een auto met ABS nooit op
een roekeloze of gevaarlijke wijze die de
veiligheid van de bestuurder of anderen in
gevaar brengt.
Tractieregeling (Traction Control
System, TCS)
Dit systeem bewaakt de mate van het doorslip-
pen van elk van de aangedreven wielen. Als
het doorslippen van een of meer wielen wordt
geconstateerd, worden de doorslippende wie-
len afgeremd en wordt het motorvermogen
verminderd voor een betere acceleratie enstabiliteit. Een van de functies van het TCS-
systeem is de BLD (Brake Limited Differential).
Het systeem werkt op dezelfde manier als een
differentieel met beperkte slip en regelt de
wielspin van een aangedreven as. Als één wiel
van een aangedreven as sneller draait dan het
andere, wordt het doorslippende wiel afge-
remd. Hierdoor kan er meer motorkoppel naar
het niet-doorslippende wiel gaan. Deze functie
blijft zelfs actief wanneer het ESC in de modus
Partial Off
(Gedeeltelijk uit) staat. Raadpleeg
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) in dit
hoofdstuk voor meer informatie.
Remassistent (Brake Assist System,
BAS)
BAS is ontworpen om de remcapaciteit van een
voertuig te optimaliseren tijdens noodremsitua-
ties. Het systeem detecteert een noodremsitu-
atie door de mate van remmen af te lezen en
past vervolgens de optimale druk toe op de
remmen. Dit systeem kan helpen om de rem-
weg in te korten. Het BAS-systeem werkt als
aanvulling op het ABS (of antiblokkeersys-
teem). Wanneer u heel snel op het rempedaal trapt, is de assistentie van BAS optimaal. Om
van het systeem te profiteren moet u
aanhou-
dend remdruk uitoefenen tijdens het stoppen
(niet pompend remmen). Verminder de druk
op het rempedaal niet, tenzij u niet langer hoeft
te remmen. Zodra u het rempedaal loslaat,
wordt het BAS uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Het BAS-systeem kan de werking van de
natuurwetten op het voertuig niet voorkomen
of de tractie van de ondergrond waarop gere-
den wordt verbeteren. Het BAS-systeem kan
geen ongelukken voorkomen, ook niet de
ongelukken die worden veroorzaakt door te
hoge bochtsnelheden, het rijden op een zeer
glad wegoppervlak of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met BAS
nooit op een roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of anderen in
gevaar brengt.
275
Page 280 of 416

Elektronische kantelbeveiliging
(Electronic Roll Mitigation, ERM)
Dit systeem anticipeert op de mogelijkheid dat
het wiel wordt opgetild door de stuurbeweging
en de snelheid van het voertuig te controleren.
Als het ERM-systeem bepaalt dat de verande-
ring van de stuurhoek en de snelheid van het
voertuig zo hoog zijn dat de wielen mogelijk
geen contact meer met het wegdek maken,
wordt de rem op het juiste wiel geactiveerd en
kan ook het motorvermogen worden verlaagd
om de kans te vergroten dat het wiel op het
wegdek blijft. Het ERM-systeem grijpt alleen in
bij zeer ernstige of ontwijkende rijmanoeuvres.
Het systeem kan de kans op het optillen van
een wiel alleen verminderen tijdens zeer ern-
stige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het sys-
teem kan niet voorkomen dat het wiel wordt
opgetild als gevolg van andere factoren, zoals
de staat van de weg, het verlaten van de
rijbaan of het raken van objecten of andere
voertuigen.
WAARSCHUWING!Er zijn veel factoren, zoals de belasting van het
voertuig en de weg- en rijomstandigheden, die
ervoor kunnen zorgen dat een wiel wordt opge-
tild of het voertuig kantelt. Het ERM-systeem
kan niet in alle gevallen voorkomen dat een wiel
wordt opgetild of de auto kantelt, met name niet
wanneer de rijbaan wordt verlaten of wanneer er
objecten of andere voertuigen worden geraakt.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ERM nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze
die de veiligheid van de bestuurder of anderen in
gevaar brengt.
Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC)
Dit systeem verbetert de veiligheid en stabiliteit
van het voertuig in diverse rijomstandigheden.
ESC corrigeert over- of ondersturen van de
auto door de rem van het betreffende wiel te
activeren om te helpen het over- of ondersturen
tegen te gaan. Ook kan het motorvermogen
worden verminderd om het voertuig te helpen
bij het handhaven van de juiste baan.Het ESC-systeem bepaalt met behulp van sen-
sors in het voertuig de baan van het voertuig
zoals de bestuurder het bedoeld. Het systeem
vergelijkt deze baan dan met de werkelijke
baan van het voertuig. Wanneer de werkelijke
baan niet overeen komt met de bedoelde baan,
remt het ESC-systeem het juiste wiel af om zo te
assisteren bij het tegengaan van de over- of
onderstuursituatie.
•
Overstuur: het voertuig draait meer dan cor-
rect is voor de positie van het stuur
• Onderstuur: het voertuig draait minder dan
correct is voor de positie van het stuur.
Het indicatie-/storingslampje van het ESC-
systeem in de instrumentgroep, begint te knip-
peren zodra de banden hun grip verliezen en
het ESC-systeem geactiveerd wordt. Het
indicatie-/storingslampje van het ESC-systeem
brandt ook wanneer het TCS-systeem actief is.
Wanneer het indicatie-/storingslampje van het
ESC-systeem tijdens het accelereren begint te
knipperen, neemt u langzaam gas terug en rijdt
u door terwijl u zo weinig mogelijk gas geeft.
Pas altijd uw snelheid en rijstijl aan de toestand
van de weg aan.
276