Page 201 of 340

Rijden
ATTENTIE
Als u de elektronische parkeerrem onjuist ge-
bruikt, kan dit een ern
stig ongeval tot gevolg
hebben.
● Gebruik de elektronische parkeerrem nooit
om de wagen t
e remmen - alleen in noodge-
vallen. De remweg is veel langer omdat alleen
de achterwielen worden afgeremd. Gebruik
altijd het rempedaal.
● Geef nooit gas vanuit de motorruimte als de
motor draait
en een versnelling of rijstand in-
geschakeld is. De wagen kan zich verplaatsen
zelfs als de elektronische parkeerrem inge-
schakeld is. Let op
● Bij wag en
s met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Als u het koppelingspedaal loslaat
en tegelijkertijd gas geeft, wordt de elektro-
nische parkeerrem automatisch uitgescha-
keld.
● Als de wagenaccu ontladen is, kan de elek-
tronis
che parkeerrem niet uitgeschakeld wor-
den. Gebruik de starthulp ›››
pag. 54.
● Tijdens het in- of uitschakelen van de par-
keerrem
zijn geluiden te horen.
● Als de elektronische parkeerrem gedurende
lang
e tijd niet gebruikt is, controleert het
systeem als de wagen stilstaat af en toe
hoorbaar automatisch de elektronische par-
keerrem. Parkeren
Houd rekening met de wettelijke bepalingen
wanneer u de w
ag
en parkeert.
Inparkeren
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
geven volgorde uit.
● Parkeer de wagen op een geschikte, stevi-
ge ondergr
ond ››› .
● Trap het rempedaal in en houd het inge-
trapt t
ot de motor is afgezet.
● Schakel de elektronisch parkeerrem in
›› ›
pag. 198.
● Zet in geval van een automatische versnel-
lings
bak de keuzehendel in stand P.
● Zet de motor uit en haal uw voet van het
rempedaal
.
● Trek de sleutel uit het contact.
● Draai zo nodig het stuurwiel een klein beet-
je om de st
uurkolom te vergrendelen.
● Schakel op vlak terrein en hellingen de 1e
vers
nelling van de schakelbak, of de achter-
uitversnelling op hellingen in, en haal uw
voet van het koppelingspedaal.
● Let er op dat de andere inzittenden de wa-
gen v
erlaten, en let speciaal op kinderen.
● Neem bij het uitstappen alle autosleutels
mee.
● Sluit de wagen af. Ook op steile hellingen
Draai v
oordat u de motor uitzet het stuurwiel
zodanig dat, als de geparkeerde wagen in
beweging zou komen, de wagen tegen de
stoeprand rolt.
● Draai de voorwielen op hellingen zodanig
dat
ze tegen de stoeprand drukken.
● Draai de voorwielen op hellingen zodanig
dat
ze naar het midden van de weg wijzen. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet w or
den. Dit kan brand of aan-
zienlijke schade veroorzaken.
● Parkeer de wagen zodanig dat geen enkel
onderdeel
van het uitlaatsysteem in contact
kan komen met brandbare materialen (zoals
hout, bladeren, droog gras of gemorste
brandstof). VOORZICHTIG
● Wee s
extra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen.
● Let in het bijzonder op voor inritten, hellin-
gen, st
oepranden, enz. De onderste delen van
de wagen zoals bumpers, spoilers en elemen-
ten van het onderstel, alsook de motor en het » 199
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 202 of 340

Bedienen
uitlaatsysteem, kunnen beschadigd raken
wanneer er
o
verheen wordt gereden.Informatie over de remmen
De nieuwe remblokken beschikken tijdens de
eer
s
te 200 tot 300 km (100 tot 200 mijl) nog
niet over hun maximale remcapaciteit. Ze
moeten eerst "ingereden" worden ››› . De
iets l ag
ere remkracht kunt u compenseren
door het rempedaal steviger in te drukken.
Als er tijdens het inrijden volledig geremd of
noodgeremd moet worden is de remweg lan-
ger dan wanneer de remblokken al zijn inge-
reden. Trap tijdens het inrijden de remmen
niet volledig in en vermijd situaties die veel
van de remmen eisen. Bijvoorbeeld als er
sprake is van druk verkeer.
De slijtage van de remblokken is sterk afhan-
kelijk van de gebruiksomstandigheden en de
rijstijl. Wanneer u geregeld in de stad, op kor-
te afstanden of zeer sportief rijdt, ga dan vak-
er dan er in het Onderhoudsprogramma ver-
meld staat naar een gespecialiseerde werk-
plaats om de dikte van de remblokken te la-
ten controleren.
Bij het rijden met natte remmen, zoals bijv.
na het rijden door water, bij heftige regenval
of na het wassen van de wagen, vermindert
de werking van de remmen vanwege vochtige
of (in de winter) bevroren remschijven. Bij ho-
ge snelheden moeten de remmen zo snel mogelijk "drogen". U kunt dit bereiken door
herhaal
delijk
zachtjes te remmen. Let er hier-
bij op dat u achterop rijdende wagens en an-
dere verkeersdeelnemers niet in gevaar
brengt ››› .
A l
s
er zich op de remschijven en remblokken
een zoutlaag bevindt, neemt de remwerking
af en is de remweg langer. Als u lange tijd
zonder te remmen op wegen waarop zout ge-
strooid is, hebt gereden, moet u voorzichtig
enkele keren remmen om de zoutlaag van de
remmen te verwijderen ››› .
A l
s
u de wagen lange tijd parkeert of weinig
gebruikt, of de remmen weinig gebruikt, kan
er op de remschijven roest ontstaan en kan
zich op de remblokken vuil ophopen. Bij een
gering of geen gebruik van het remsysteem
én bij roestaanslag adviseert SEAT om bij een
hogere snelheid verschillende keren stevig te
remmen, zodat de remschijven en remblok-
ken worden gereinigd. Let er hierbij op dat u
achterop rijdende wagens en andere ver-
keersdeelnemers niet in gevaar brengt ››› .
St orin
g
en in remsysteem
Als u moet remmen en opmerkt dat de wagen
niet normaal reageert (de remweg neemt
plotseling toe), is het mogelijk dat er een sto-
ring in het remcircuit is opgetreden. Het
waarschuwingslampje gaat branden en in
dit geval wordt er een tekstbericht weergege-
ven. Neem contact op met een gespeciali-
seerde werkplaats om de storing te verhel- pen. Rijd op weg daarnaartoe met lage snel-
heid en houd rekenin
g met langere remwe-
gen en hogere pedaalkrachten.
Rembekrachtiger
De rembekrachtiger werkt alleen als de motor
draait en versterkt de druk die de bestuurder
met het rempedaal bewerkstelligt.
Als de rembekrachtiger niet werkt of de wa-
gen gesleept moet worden, moet u het rem-
pedaal krachtiger intrappen omdat de rem-
weg groter wordt als de rembekrachtiger niet
werkt ››› .
ATTENTIE
Nieuwe remblokken remmen in het begin niet
optimaa l
.
● De nieuwe remblokken beschikken tijdens
de eerst
e 320 km (200 mijl) nog niet over hun
maximale remcapaciteit. Ze moeten eerst "in-
gereden" worden. U kunt de mindere remca-
paciteit vergroten door het rempedaal krach-
tiger in te trappen.
● Om te voorkomen dat u de controle over uw
wagen
verliest en daardoor ernstige ongeval-
len kunt veroorzaken, moet u de voorzorgs-
maatregelen met betrekking tot het gebruik
van nieuwe remblokken in acht nemen.
● Neem tijdens het inrijden van de nieuwe
remblokk
en een veilige afstand tot andere
wagens in acht en vermijd situaties waarin u
veel van de remmen moet eisen. 200
Page 203 of 340

Rijden
ATTENTIE
Als de remmen heet worden, remmen ze min-
der goed en neemt de r
emweg toe.
● Tijdens het rijden op hellingen worden de
remmen met n
ame overbelast en worden ze
snel heet.
● Verlaag de snelheid of schakel terug voor
lang
e en steile hellingen. Op deze wijze
maakt u gebruikt van de remmende werking
van de motor en belast u het remsysteem
minder.
● Voorspoilers die niet af fabriek gemonteerd
zijn of die be
schadigd zijn, kunnen ertoe lei-
den dat er minder lucht bij de remmen komt
en dat de remmen oververhit raken. ATTENTIE
Als de remmen nat of koud zijn of als er een
zoutl aag op de r
emblokken zit, dan remt de
wagen later en neemt de remweg toe.
● Probeer de remmen voorzichtig uit.
● Droog de remmen altijd en verwijder ijs en
zout door
zacht enkele keren te remmen als
het weer, het wegdek en het verkeer dat toe-
laten. ATTENTIE
Als u zonder rembekrachtiger rijdt, neem de
rem w
eg aanzienlijk toe, wat ernstige onge-
vallen tot gevolg kan hebben.
● Laat de wagen nooit vooruit rijden terwijl
de motor uits
taat. ●
Als
de rembekrachtiger niet werkt of de wa-
gen gesleept moet worden, moet u het rem-
pedaal krachtiger intrappen omdat de rem-
weg groter wordt als de rembekrachtiger niet
werkt. VOORZICHTIG
● Laat de r emmen nooit
"aanlopen" door het
rempedaal langdurig licht in te trappen als u
niet echt hoeft te remmen. Als u het rempe-
daal constant intrapt, worden de remmen
heet. Hierdoor kan het remvermogen aan-
zienlijk verminderen, de remweg toenemen of
het remsysteem helemaal beschadigd raken.
● Verlaag de snelheid of schakel terug voor
lang
e en steile hellingen. Op deze wijze
maakt u gebruikt van de remmende werking
van de motor en belast u het remsysteem
minder. Als u dit niet doet, kunnen de rem-
men te heet worden en niet meer goed wer-
ken. Gebruik de remmen alleen wanneer u
snelheid wilt minderen of om de wagen stil te
zetten. Let op
Als u de voorste remblokken laat controleren,
maak d
an van de gelegenheid gebruik door
tegelijkertijd de achterste remblokken te la-
ten controleren. U kunt de dikte van de rem-
blokken regelmatig visueel controleren via de
openingen in de wielen of via de onderkant
van de wagen. Bouw indien nodig de wielen
uit om de remblokken goed te kunnen contro- leren. SEAT raadt u aan de Technische Dienst
te r
aa
dplegen. Schakelen
Inl eidin
g tot thema Wanneer de achteruitversnelling en het con-
tact
in
geschakeld zijn, gebeurt het volgende:
● Achteruitrijverlichting gaat branden.
● Als u achteruitrijdt, schakelt de airconditio-
ning aut om
atisch over op de luchtcirculatie-
modus.
● De achterruitwisser wordt ingeschakeld
wanneer de ruiten
wisser aangestuurd is.
● De parkeerhulp, het optische parkeersys-
teem en de acht
eruitrijcamera worden ook in-
geschakeld. ATTENTIE
Snel accelereren kan leiden tot aandrijvings-
verlie s
en slippen van wagen, met name op
een glad wegdek. U kunt hierdoor de controle
over de wagen verliezen wat kan leiden tot
een ongeval of tot aanzienlijke schade.
● Gebruik alleen de kickdown of accelereer
all
een snel als het zicht optimaal is en het
weer, het wegdek en het verkeer het toelaten. » 201
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 204 of 340

Bedienen
ATTENTIE
Laat de rem nooit te lang "schuren" en trap
het r emped
aal niet vaak en langdurig in. Re-
gelmatig remmen verhit de remmen. Hierdoor
kan het remvermogen aanzienlijk verminde-
ren, de remweg toenemen of het remsysteem
helemaal beschadigd raken. Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat rood branden
Rempedaal niet inge-
trapt!Rempedaal helemaal intrap-
pen.
Gaat groen branden
Rempedaal niet inge-
trapt.
Om een rijstand te selecteren,
moet u het rempedaal intrap-
pen.
Zie ook "Elektronische par-
keerrem" ››› pag. 196.
Knippert groen
De vergrendelings-
knop op de keuzehen-
del is niet vastgeklikt.
De wagen gaat niet rij-
den.
Zet de keuzehendelvergrende-
ling vast
››› pag. 203. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lamp
jes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 110 in
acht nemen. Schakelbak
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 36
In sommige landen moet het koppelingspe-
daal helemaal worden ingetrapt om de motor
te kunnen starten.
Achteruitversnelling inschakelen
Kies de achteruit uitsluitend als de wagen
stilstaat. ATTENTIE
De wagen wordt bij draaiende motor direct in
bewe gin
g gezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat. Dit
gebeurt ook wanneer de elektronische par-
keerrem ingeschakeld is.
● Schakel de achteruitversnelling nooit in als
de wagen doorr
olt. VOORZICHTIG
Houd rekening met het volgende om schade
en v oor
tijdige slijtage te voorkomen:
● Laat onder het rijden uw hand niet op de
vers
nellingshendel rusten. De druk van de
hand wordt nl. naar de schakelgaffels overge-
bracht.
● Zorg ervoor dat de wagen volledig stilstaat
voord
at u de achteruitversnelling inschakelt.
● Om te schakelen moet u het koppelingspe-
daal
helemaal intrappen.
● Houd uw wagen niet met draaiende motor
en "slippende" k
oppeling in stilstand op hel-
lingen. Automatische versnellingsbak*
Afb. 201
keuzehendel van de automatische
v er
s
nellingsbak met vergrendelingsknop
(pijl). 202
Page 205 of 340

Rijden
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 36
Op de keuzehendel bevindt zich een vergren-
delknop. Trap bij het schakelen van de keu-
zehendel van de stand P naar een ingescha-
kelde rijstand het rempedaal in en druk de
keuzehendelvergrendeling in aan de voorzij-
de van de keuzehendel in pijlrichting ››› afb.
201. Om de keuzehendel van de stand N in
de stand D of R te zetten, drukt u eerst het
rempedaal in en houd u het rempedaal inge-
drukt.
Wanneer het contact is ingeschakeld, wordt
op het display van het instrumentenpaneel
de huidige stand van de keuzehendel weer-
gegeven.
- Parkeervergrendeling
De aangedreven wielen zijn mechanisch ge-
blokkeerd.
Enkel schakelen wanneer de wagen stilstaat.
Om de stand van de keuzehendel te wijzigen,
trapt u het rempedaal in en schakelt u het
contact in.
- Achteruitversnelling
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
Enkel kiezen wanneer de wagen stilstaat. An-
ders kunnen er zich ernstige storingen voor-
doen. - Neutrale stand
De tr ansmissie bevindt zich in de neutrale
stand. Er wordt geen enkele beweging over-
gebracht op de wielen en de motor werkt niet
als rem.
- Stand voor vooruitrijden (normaal pro-
gramma)
De versnelling wordt automatisch geschakeld
(zowel op- als terugschakelen). Dit is afhan-
kelijk van de motorbelasting, uw eigen rijstijl
en de snelheid.
- Stand voor vooruitrijden (sportprogram-
ma)
Het schakelen naar een hogere versnelling
wordt automatisch vertraagd en het schake-
len wordt anticiperend vermindert met be-
trekking tot de rijstanden D om maximaal van
het motorvermogen te profiteren. Dit is af-
hankelijk van de motorbelasting, uw eigen
rijstijl en de snelheid.
Keuzehendelvergrendeling
De vergrendeling van de keuzehendel voor-
komt dat, wanneer deze in de stand P of N
staat, per ongeluk een rijstand wordt inge-
schakeld en de wagen in beweging komt.
Om de keuzehendelvergrendeling op te hef-
fen drukt u terwijl het contact is ingeschakeld
het rempedaal in en houd u het rempedaal ingetrapt. Druk tegelijkertijd de keuzehendel-
vergr
endeling in.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het
"losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Als de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal en bij een snelheid van minder dan 5
km/u (3 mph) langer dan ongeveer één se-
conde in stand N staat, wordt de keuzehen-
del vergrendeld.
In uitzonderlijke omstandigheden kan het
gebeuren dat de vergrendeling van de selec-
tiehendel niet ineenklikt bij wagens met au-
tomatische DSG ®
-versnellingsbak. In dit ge-
val wordt de transmissie vergrendeld om te
voorkomen dat de wagen onbedoeld in be-
weging wordt gezet. Het groene controle-
lampje knippert en daarnaast wordt een
informatieve tekst weergegeven. Ga als volgt
te werk om de keuzehendelvergrendeling
vast te zetten:
● Trap de rem in en laat de rem opnieuw los. ATTENTIE
Als u de keuzehendel in een onjuiste stand
zet, k u
nt u de controle over de auto verliezen
en een ernstig ongeval veroorzaken.
● Trap het gaspedaal nooit in als u een rijst-
and sch
akelt. » 203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 206 of 340

Bedienen
●
Bij draaiende mot or en in
geschakelde rijst-
and wordt de wagen zodra het rempedaal
wordt losgelaten in beweging gezet.
● Schakel tijdens het rijden nooit de achter-
uitver
snelling in of activeer nooit de parkeer-
vergrendeling. ATTENTIE
Onbedoelde bewegingen van de wagen kun-
nen ern stig l
etsel veroorzaken.
● Laat als bestuurder uw auto nooit achter
met draaiende mot
or en ingeschakelde rijst-
and. Als u uw wagen met draaiende motor
moet verlaten, schakel dan de elektronische
parkeerrem in en zet de keuzehendel in de
stand P.
● Trap met draaiende motor en geselecteerde
rijst
and D, S of R het rempedaal in om de wa-
gen in stilstand te houden. De transmissie
wordt niet helemaal onderbroken, ook niet
als de motor stationair draait, en de wagen
"blijft doorrollen".
● Schakel nooit de rijstand R of P in als de
wagen in bew
eging is.
● Laat uw wagen nooit met de keuzehendel in
de stand N onbeheer
d achter. De wagen rolt
zelfstandig naar beneden ongeacht of de mo-
tor draait of niet. VOORZICHTIG
Als de wagen is gestopt, de elektronische
park eerr
em niet is ingeschakeld en het rem- pedaal wordt losgelaten in de stand P, is het
mogelijk
d
at de wagen enkele centimeters
naar voren of achteren wordt bewogen. Let op
Als tijdens het rijden de keuzehendel per on-
g eluk in de s
tand N wordt gezet, haal dan uw
voet van het gaspedaal. Wacht tot de motor
stationair draait voordat u een rijstand selec-
teert. Schakelen met Tiptronic*
Afb. 202
Keuzehendel in Tiptronic-stand (wa-
g en
s
met stuurwiel aan linkerzijde). In wa-
gens met het stuurwiel aan de rechterzijde zit
alles in spiegelbeeld. Afb. 203
Stuurwiel met twee hendels voor de
Tiptronic . In wagens met een automatische versnel-
lin
g
s
bak kunt u met het Tiptronic-systeem
handmatig schakelen. Als u het Tiptronic-pro-
gramma selecteert, wordt de momenteel ge-
kozen rijdstand aangehouden. Dit is mogelijk
als het systeem niet automatisch van rijstand
verandert vanwege de verkeerssituatie van
dat moment.
Bediening van Tiptronic met keuzehendel
● Druk de keuzehendel in stand D naar rec
hts
naar de Tiptronic-schakelweg ››› in Auto-
m ati
s
che versnellingsbak* op pag. 203.
● Druk de keuzehendel naar voren + of naar
ac ht
er
en – om op of terug te schakelen
› ›
›
afb. 202.
Bediening van Tiptronic met hendels ● Bedien in de rijstand D of S de hendel
s van
het stuurwiel ››› afb. 203.
204
Page 207 of 340

Rijden
● Tr
ek
de rechterhendel +
› ››
afb
. 203 naar
het
stuurwiel om op te schakelen.
● Trek de linkerhendel –
› ››
afb
. 203 naar het
s
tuurwiel om terug te schakelen.
Als de hendels een tijd lang niet bediend
worden, wordt de Tiptronic-modus verlaten. VOORZICHTIG
● Bij het ac c
elereren schakelt de versnel-
lingsbak automatisch naar de volgende rijst-
and kort vóór het bereiken van het maximaal
toegestane motortoerental.
● Als u handmatig terugschakelt, wordt de
rijst
and alleen gewijzigd wanneer de motor
het maximum motortoerental niet meer kan
overschrijden. Rijden met automatische versnel-
lin
g
s
bak De vooruitversnellingen worden automatisch
op- en t
erug
g
eschakeld.
Hellingen afrijden
Hoe steiler de helling is, des te lager moet u
de versnelling kiezen. De lagere versnellin-
gen vergroten de remwerking van de motor.
Rijd nooit hellingen af met de keuzehendel in
de neutrale stand N. ● Ga langzamer rijden. ●
Druk de keuz
ehendel in stand D naar rechts
naar de Tiptronic-schakelweg ››› pag. 204.
● Trek de keuzehendel een beetje naar ach-
teren om t
erug te schakelen.
● OF: schakel terug met de hendels op het
st
uurwiel ››› afb. 203 ››› pag. 204.
Noodprogramma
Als alle standen van de keuzehendel in het
display van het instrumentenpaneel met een
heldere achtergrond worden weergegeven,
betekent dit dat er een storing in het systeem
is opgetreden. De automatische versnellings-
bak werkt in de noodprogrammamodus. Met
het noodprogramma kan nog steeds met de
auto gereden worden, maar dan wel met een
lagere snelheid en niet meer in alle rijstan-
den.
In het geval van het DSG ®
-versnellingsbak
met tweevoudige koppeling betekent dit in
sommige gevallen dat de achteruitrijversnel-
ling niet kan worden ingeschakeld . Neem on-
middellijk contact op met een gespecialiseer-
de werkplaats om de versnellingsbak te laten
nakijken.
Bescherming tegen overbelasting van de au-
tomatische DSG ®
-versnellingsbak met 6 ver-
snellingen
Wanneer de koppeling overbelast wordt, be-
gint de wagen schakelrukken te geven en de
indicator van de stand van de keuzehendel begint te knipperen. Om de koppeling niet te
besc
hadigen, onderbreekt de koppeling de
krachtoverbrenging tussen de motor en de
versnellingsbak. Er is geen aandrijving meer
en er kan niet meer worden geaccelereerd.
Als de koppeling door de overbelasting auto-
matisch wordt geopend, trap dan het rempe-
daal in. Wacht even voordat u weer verder
gaat rijden.
Kickdown
Met de kickdown kan met de keuzehendel in
de standen D, S of in de stand Tiptronic-
stand maximaal geaccelereerd worden.
Als het gaspedaal helemaal wordt ingetrapt,
schakelt de automatische transmissie afhan-
kelijk van rijsnelheid en motortoerental naar
een lagere versnelling terug. Op deze wijze
profiteert u maximaal van de acceleratie van
de wagen ››› .
Bij in g
etr
apt gaspedaal schakelt de automa-
tische transmissie pas op naar de volgende
versnelling zodra het voorgeschreven maxi-
male motortoerental wordt bereikt.
Launch-Control programma
Het launch-control-programma maakt een
maximale acceleratie mogelijk.
● ASR uitschakelen ›››
pag. 196.
● Met uw linkervoet het rempedaal intrappen
en ing etr
apt houden. »
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 208 of 340

Bedienen
● Zet
de k
euzehendel in de stand S of in de
Tiptronic-stand.
● Trap met de rechtervoet het gaspedaal in
tot on
geveer een motortoerental van 3.200
tpm bereikt is.
● Haal uw linkervoet van het rempedaal ›››
.
D e w
ag
en gaat rijden met de maximale acce-
leratie.
● Schakel na het accelereren de ASR opnieuw
in! ATTENTIE
Snel accelereren kan leiden tot aandrijvings-
verlie s
en slippen van wagen, met name op
een glad wegdek. U kunt hierdoor de controle
over de wagen verliezen wat kan leiden tot
een ongeval of tot aanzienlijke schade.
● Gebruik de kickdown of snelle acceleratie
all
een als het klimaat, het wegdek en het ver-
keer het toelaten. Breng met uw rijstijl en tij-
dens het accelereren geen andere weggebrui-
kers in gevaar.
● Houd er rekening mee dat de aandrijfwielen
en de wagen k
unnen slippen als de ASR uit-
geschakeld is, met name op glad wegdek.
● Schakel na het accelereren de ASR opnieuw
in. VOORZICHTIG
● Als
u op een helling stopt met een inge-
schakelde rijstand, probeer dan niet te voor-
komen dat de auto naar achteren rijdt door het gaspedaal in te trappen. Hierdoor kan de
autom
ati
sche transmissie worden oververhit
en beschadigd.
● Zet de wagen nooit met de keuzehendel in
de stand N in bew
eging, met name als de mo-
tor uit staat. De automatische versnellings-
bak wordt in dit geval namelijk niet gesmeerd
en kan zo beschadigd raken. Indicatie aanbevolen versnelling
Op het display van het instrumentenpaneel
v
an sommig
e w
agens wordt onder het rijden
de aanbevolen versnelling aangeduid om het
brandstofverbruik te verminderen:
IndicatieBetekenis
Optimaal rijden.
Aanbeveling tot opschakelen.
Aanbeveling tot terugschakelen.
Informatie voor "reiniging" van het roetfilter
v
an een die
selmot
or
Het regelapparaat van het uitlaatgassysteem
weet wanneer het dieselroetfilter verstopt is,
en helpt het filter te reinigen door een be-
paalde rijstand aan te bevelen. Om dit te be-
reiken kan het nodig zijn uitzonderlijk te rij-
den met een verhoogd motortoerental ›››
pag.
211. ATTENTIE
De aanbevolen versnelling is slechts een indi-
catie en m ag nooit
de aandacht van de be-
stuurder afleiden.
● De bestuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk
voor het in elke situatie selecteren
van de correcte rijstand, bijvoorbeeld als de
bestuurder vooruitrijdt, een helling oprijdt of
een aanhangwagen trekt. Milieu-aanwijzing
Door de geschiktste versnelling te selecteren
kan de be s
tuurder brandstof besparen. Let op
Wanneer het koppelingspedaal wordt inge-
trapt, v
erdwijnt de indicatie van de aanbevo-
len versnelling. Besturing
In l
eidin
g tot thema De stuurbekrachtiging is niet hydraulisch
m
aar el
ektr
omechanisch. Het voordeel van
deze stuurbekrachtiging is dat er geen hy-
draulische bussen, hydraulische olie, filters
en andere onderdelen nodig zijn. Het elektro-
mechanische systeem bespaart brandstof.
Terwijl in een hydraulisch systeem de olie-
druk in het systeem constant moet blijven, is
206