De essentie
Wanneer het contact is ingeschakeld en het
g eheug
en 1 of
2 wordt weergegeven, drukt u
kort op de toets OK om van het ene geheu-
g en n
aar het
andere te wisselen.
1
Deelgeheu-
gen (voor
een afzon-
derlijke rit).
Het geheugen verzamelt de gegevens
van het afgelegde traject en het verbruik
vanaf het inschakelen tot het uitschake-
len van het contact.
Indien het traject wordt onderbroken ge-
durende meer dan 2 uur, wordt het ge-
heugen automatisch gewist. Indien min-
der dan twee uur na het uitschakelen van
het contact verder wordt gereden, voegt
het systeem de nieuwe gegevens toe aan
de opgeslagen waarden.
2 Totaal ge-
heugen
(voor alle
trajecten).
In het geheugen worden de waarden van
een bepaald aantal deeltrajecten geregi-
streerd, tot een totaal van 19 uur en
59 minuten of 99 uur en 59 minuten of-
wel 1.999,9 km (mijl) of 9.999 km (mijl),
afhankelijk van het model van het instru-
mentenpaneel. Bij het bereiken van deze
limietwaarden, wordt het geheugen au-
tomatisch gewist en telt het systeem op-
nieuw vanaf 0. Mogelijke aanwijzingen
RijtijdGeeft de uren (h) en minuten (min)
weer die verstreken zijn sinds het con-
tact werd ingeschakeld.
Huidig brand-
stofverbruik
De weergave van het actuele verbruik
gebeurt tijdens het rijden in l/100 km
(of mpg, mijl per gallon); met draaien-
de motor en stilstaande wagen in l/h
(of gallons per uur).
Gemiddeld
verbruik
Het gemiddelde verbruik (in l/100 km)
wordt na inschakeling van het contact
al na ongeveer 100 meter (of 328
voet) weergegeven. Tot dan worden
streepjes getoond. De aangegeven
waarde wordt ongeveer om de 5 se-
conden bijgewerkt.
Actieradius
Geschatte afstand in km (of mijl) die
nog afgelegd kan worden met de over-
blijvende brandstof in de tank, op
voorwaarde dat dezelfde rijstijl aange-
houden wordt. Deze waarde wordt o.a.
berekend op basis van het huidige
brandstofverbruik.
Afgelegde af-
standAfgelegde afstand sinds het contact
werd ingeschakeld, in km (of mijl).
Gemiddelde
snelheid
De gemiddelde snelheid wordt na in-
schakeling van het contact al na onge-
veer 100 meter (of 328 voet) weerge-
geven. Tot dan worden streepjes ge-
toond. De aangegeven waarde wordt
ongeveer om de 5 seconden bijge-
werkt.
Digitale indi-
catie van de
snelheidDigitaal weergegeven huidige snel-
heid.
Digitale olie-
temperatuur-
meterDigitale weergave van de actuele mo-
torolietemperatuur.
Snelheids-
waarschuwing
bij --- km/uIndien de opgeslagen snelheid (tus-
sen 30-250 km/u of 18-155 mijl per
uur) wordt overschreden, klinkt een
akoestisch signaal en verschijnt een
visuele waarschuwing. Tussen de weergavefuncties wisselen
●
Bij wagens zonder multifunctiestuurwiel:
druk op de nok.
● Bij wa gen
s met multifunctiestuurwiel: druk
op de toets
of .
Een snelheid vastleggen voor de snelheids-
waarschuwing
● Selecteer de weergave Snelheidswaar-
schuwing bij --- km/h .
● Druk op de t
oets OK om de actuele snel-
heid op t e s
l
aan en de waarschuwing uit te
schakelen.
● Tijdens de volgende 5 seconden stelt u de
gewen
ste snelheid in met behulp van de tui-
melschakelaar in de ruitenwisserhendel of
met de toetsen of van het multifunctie-
stuurwiel. Druk daarna opnieuw op OK of
w ac
ht
enkele seconden af. De snelheid wordt
opgeslagen en de waarschuwing ingescha-
keld.
● Om uit te schakelen , drukt u op OK . De ge-
pr ogr
ammeer
de snelheid wordt gewist.
Het geheugen 1 of 2 handmatig wissen
● Selecteer het geheugen dat u wenst te wis-
sen.
● Houd de toets OK gedurende een 2-tal se-
c onden in
g
edrukt. » 31
De essentieToets, regelingHandbediende elektrische airconditioning
››› afb. 51;
Climatronic ››› afb. 51.
Climatronic: Automatische regeling van temperatuur, ventilatie en luchtverdeling. Schakelaar indrukken om de functie in te schakelen. In de toets brandt het controlelampje.
Climatronic: de knop indrukken om de airco voor de zitplaatsen achter afzonderlijk te regelen van de zitplaatsen voor. Bij ingeschakelde functie
brandt het lampje in de knop . De instellingen voor de zitplaatsen achterin worden weergegeven. Om de functie uit te schakelen, drukt u opnieuw
op de knop, of tipt u geen enkele toets aan gedurende ong. 10 seconden.
Climatronic: de knop indrukken om de warmte te gebruiken afkomstig van de motor. Wanneer de motor nog warm is en het contact is uitgescha-
keld, kan gebruik gemaakt worden van de warmte die de motor afgeeft voor de verwarming van het interieur. Wanneer een functie ingeschakeld
wordt, gaat het controlelampje in de toets
branden. De functie wordt na ongeveer 30 minuten uitgeschakeld of als het accupeil laag is.
a)
Uitschakelen.
Handbediende elektrische airconditioning: draai de ventilatieregelknop in de stand 0.
Climatronic: op de knop
drukken of de ventilator handmatig op 0 zetten. Wanneer het systeem wordt uitgeschakeld, gaat het controlelampje in de
knop branden.
a) Afhankelijk van de uitvoering van het model.
››› in Inleiding tot thema op pag. 182
››› pag. 182 40
Noodgevallen
koplampbehuizing kan de elektrische instal-
latie be
s
chadigd raken (vooral als er water
binnendringt).
● Voor het werken aan het elektrisch systeem
moet de sl
eutel uit het contact gehaald wor-
den. Gevaar voor kortsluiting!
● Vóór het vervangen van het gloeilampje de
verlichtin
g resp. parkeerlichten uitschakelen.
● Ga voorzichtig te werk, zodat u niets be-
sch
adigd. Controlelampje
Springt aan
De lamp van de buiten-
lichten werkt niet.Vervang het defecte lampje.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Controle van de lampen op aangehaakte aan-
hangwagen
Bij voertuigen met een trekhaakinrichting
voor aanhangwagens worden ook bepaalde
lampen van de aanhangwagen gecontro-
leerd, als de voeding daarvan correct is aan-
gesloten. Een defect knipperlicht op de aanhangwagen
wordt
aangeduid op het instrumentenpaneel
als het knipperlicht dubbel zo snel begint te
knipperen ( of ) ››› pag. 135.
● Algemeen defect van alle knipperlichten
aan één zijde.
● D
efect aan het achterlicht aan één zijde (in
bepaalde model
len, ook de kentekenplaat-
verlichting).
● Defect van beide remlichten. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 110 in
acht nemen. Let op
Bij defect van een licht emitterende diode
(LED) v an een ac
hterlicht, zal dit niet worden
aangegeven. Als echter alle dioden defect
zijn, dan wordt dit aangegeven door een con-
trolelampje . De lampjes van de halogeenkoplam-
pen
v
er
vangen Afb. 104
In de motorruimte: bekledingen in
de link erk
op
lamp. A dimlichten,
B dagrij-
lic ht
en C grootlicht en stadslicht.
Afb. 105
Linkerkoplamp. Het is niet nodig om de koplamp te demonte-
r
en om l
ampen t
e vervangen.
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
geven volgorde uit:
96
Controleren en bijvullen
●
Bij een groot k
oelvloeistofverlies alleen
koelvloeistof bijvullen nadat de motor volle-
dig afgekoeld is. Een aanzienlijk koelvloei-
stofverlies kan erop wijzen dat er lekken be-
staan in het motorkoelsysteem. Laat het sys-
teem direct in een gespecialiseerde werk-
plaats nakijken. Doet u dit niet, dan kan dit
tot schade aan de motor leiden.
● Let er bij het toevoegen van vloeistoffen op
dat de
vloeistof in het juiste reservoir gego-
ten wordt. Een vergissing bij het toevoegen
van vloeistoffen kan de werking van de wa-
gen ernstig verstoren en leiden tot motorde-
fect! Remvloeistof
R em
vloei
stofpeil controlerenAfb. 247
In de motorruimte: dop van het rem-
vloei s
t
ofreservoir. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 43
De remvloeistof neemt in de loop der tijd wa-
ter uit de omringende lucht op. Als de rem-
vloeistof te veel water bevat, kan het remsys-
teem beschadigd raken. Water vermindert
het kookpunt van de remvloeistof aanzien-
lijk. Als de remvloeistof te veel water bevat
en de remmen een grote belasting onder-
gaan, dan kunnen er zich luchtbellen vormen
in het remsysteem. Deze luchtbellen vermin-
deren de remkracht, waardoor de remweg
aanzienlijk toeneemt en het remsysteem
zelfs helemaal kapot kan gaan. Voor uw ei-
gen veiligheid en die van de andere wegge-
bruikers is het van belang dat het remsys-
teem altijd correct werkt ››› .
S pec
ific
atie van remvloeistof
SEAT heeft een speciale remvloeistof ontwik-
keld die geoptimaliseerd is voor het remsys-
teem van uw wagen. Voor de beste werking
van het remsysteem raadt SEAT aan remvloei-
stoffen te gebruiken die voldoen aan de
norm VW 501 14 . Als u niet beschikt over de-
ze remvloeistoffen of om eender welke reden
kiest voor een andere remvloeistof, dan kunt
u een remvloeistof gebruiken die voldoet aan
de Amerikaanse norm FMVSS 116 DOT 4 of
de Duitse norm DIN ISO 4925 CLASS 4 ››› .
D e r
em
vloeistof volgens de norm VW 501 14
voldoet aan de eisen van de Amerikaanse
norm FMVSS 116 DOT 4 en de Duitse norm DIN ISO 4925 CLASS 4. Dit betekent echter
niet dat
andere remvloeistoffen die voldoen
aan de Amerikaanse norm FMVSS 116 DOT 4
of de Duitse norm DIN ISO 4925 CLASS 4 ook
automatisch voldoen aan de norm
VW 501 14. Vergelijk de informatie die ver-
meld staat op de fles met remvloeistof en
zorg ervoor dat u altijd een geschikte rem-
vloeistof gebruikt.
Bij de Technische Diensten zijn geschikte
remvloeistoffen verkrijgbaar.
Remvloeistofpeil
Het remvloeistofpeil moet altijd tussen de
markeringen en van het remvloeistof-
reservoir liggen, of boven de markering
››› .
Het r
em
vloeistofpeil kan niet altijd worden
gecontroleerd omdat in sommige modellen
de motoronderdelen de remvloeistoftank
blokkeren. Als u het remvloeistofpeil niet pre-
cies kunt aflezen, laat dit dan door een ge-
specialiseerde werkplaats doen.
Het remvloeistofpeil zakt licht tijdens het rij-
den omdat de remblokken slijten en de rem
automatisch afgesteld wordt.
Remvloeistof verversen
U moet de remvloeistof volgens de aanwijzin-
gen van het Onderhoudsprogramma vervan-
gen. Ga naar een gespecialiseerde werk-
plaats om de remvloeistof te laten »
297
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Wielen en banden
››› afb . 251 zodat de banden gelijkmatig slij-
t en. Daar
door krijgen de banden ongeveer
dezelfde levensduur.
SEAT raadt aan om de wielen door een gespe-
cialiseerde werkplaats te laten vervangen.
Banden die ouder zijn dan 6 jaar
Banden verouderen door fysische en chemi-
sche processen, wat hun werking kan beïn-
vloeden. Banden die gedurende langere tijd
worden opgeslagen en niet gebruikt, worden
sneller hard en kwetsbaar dan banden waar
constant mee wordt gereden.
SEAT adviseert de banden door nieuwe te
vervangen wanneer ze ouder zijn dan zes
jaar. Dit geldt ook voor banden die er van de
buitenkant perfect lijken uit te zien en waar-
van het profiel de door wet vastgestelde mi-
nimale waarde nog niet bereikt heeft ››› .
D e l
eef
tijd van de band kan worden gecontro-
leerd aan de hand van de productiedatum
die deel uitmaakt van de identificatiecode
van de band (TIN) ››› pag. 310.
Banden opslaan
Banden markeren voordat u ze verwijderd. Ze
moeten namelijk dezelfde looprichting heb-
ben als ze weer worden gemonteerd (links,
rechts, voor, achter). Verwijderde banden
resp. wielen koel, droog en zo donker moge-
lijk bewaren. Banden die op de velg zijn ge-
monteerd niet rechtop zetten. Banden zonder velgen tegen vuil bescher-
men door ze in g
eschikte zakken op te slaan
en ze met het loopvlak op de grond te laten
rusten. ATTENTIE
Agressieve stoffen en vloeistoffen kunnen
zic ht
bare en onzichtbare beschadigingen aan
de banden veroorzaken met het daaraan ver-
bonden risico van klapbanden.
● Voorkom in alle gevallen dat de banden in
contact
komen met chemische producten,
olie, vet, brandstof, remvloeistof en andere
agressieve stoffen. ATTENTIE
Oude banden kunnen, hoewel ze nog niet ge-
bruikt z
ijn, tijdens het rijden lucht verliezen
of onverwachts klappen en derhalve ongeval-
len en ernstige schade en/of letsel veroorza-
ken.
● Als de banden ouder zijn dan 6 jaar, ge-
bruik z
e dan uitsluitend in noodgevallen en
wees extra voorzichtig bij het rijden. Milieu-aanwijzing
Oude banden moeten altijd op professionele
wijz e en o
vereenkomstig de milieuvoorschrif-
ten worden opgeslagen en afgevoerd. Velgen
Velgen en wielbouten zijn constructief op elk-
aar afg
e
stemd. Bij elke aanpassing aan an-
dere velgen de erbij behorende wielbouten
met de juiste lengte en vorm gebruiken. De
bevestiging van de wielen en de werking van
het remsysteem hangen daarvan af ››› pag.
87.
Om technische redenen kunt u normaal ge-
sproken de velgen van andere wagens niet
gebruiken. In bepaalde gevallen geldt dit
zelfs voor velgen van hetzelfde model.
De door SEAT vrijgegeven banden en velgen
zijn exact op het bijbehorende wagenmodel
afgestemd en leveren daarmee een bijdrage
van doorslaggevend belang voor een stabie-
lere wegligging en veiligere dynamische ei-
genschappen.
Wielbouten
Wielbouten met het juiste aanhaalmoment
aantrekken ›››
pag. 87.
Velgen met vastgeschroefde velgring
Velgen met geschroefde velgring bestaan uit
verscheidene onderdelen. Deze onderdelen
zijn onderling verbonden met speciale
schroeven en bouten en middels een specia-
le procedure. Hierdoor kan de goede werk-
ing, hermetische afdichting, veiligheid en »
305
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Wielen en banden
ATTENTIE
De banden moeten de noodzakelijke vrije
ruimte l at
en die voorzien bij het ontwerp van
de wagen. Als er niet voldoende ruimte vrij
wordt gelaten, kunnen de wielen tegen ele-
menten van het onderstel, carrosserie en
remleidingen schuren waardoor er storingen
in het remsysteem kunnen optreden en het
loopvlak van de band kan loslaten, met het
daaraan verbonden risico van een klapband.
● De werkelijke bandenmaat mag niet groter
zijn dan de m
aten van banden die door SEAT
gefabriceerd en vrijgegeven zijn, en mogen
niet tegen onderdelen van de wagen schuren. Let op
● Ondank s
het feit dat de aanduiding van de
maat van de banden hetzelfde is, kunnen de
werkelijke afmetingen van verschillende ty-
pen banden verschillen voor wat betreft de
nominale maat. Ook kan het profiel van de
band aanzienlijk verschillen.
● Bij door SEAT goedgekeurde banden staat
vas
t dat de werkelijke afmetingen bij uw wa-
gen passen. Voor andere modellen banden
dient de bandenverkoper u een certificaat van
de bandenfabrikant te geven waarop is aan-
gegeven dat dit type band voor uw wagen ge-
schikt is. Dit certificaat dient u goed te bewa-
ren en in de wagen mee te nemen. Bandenspanning
Afb. 252
Plaats van het plaatje met de ban-
den s
p
anning. De waarde van de correcte bandenspanning
v
oor b
anden die in de f
abriek zijn gemon-
teerd, is op een sticker aangegeven en geldt
voor zomer- en winterbanden. De sticker
››› afb. 252 bevindt zich op de stijl van het
bestuurdersportier of aan de binnenkant van
de tankklep.
Een te lage of te hoge bandenspanning ver-
kort de levensduur van de banden aanzien-
lijk en heeft een negatieve invloed op het
rijgedrag van de wagen ››› . Het is belang-
rijk d
at
de banden op de juiste spanning zijn, met name wanneer met
hoge snelheden
w
ordt gereden . Een verkeerde bandenspan-
ning leidt tot hogere slijtage of zelfs tot het
klappen van de band.
De spanning moet daarom ten minste een-
maal per maand en bovendien vóór elke lan-
ge rit worden gecontroleerd.
In het algemeen geldt de aangegeven ban-
denspanning voor een koude band. Wanneer
de band warm is, neemt de druk toe.
Laat daarom nooit lucht uit een warme band
lopen om de druk bij te stellen. In dat geval
kan de bandenspanning zo laag zijn, dat de
band onverwachts kan klappen.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning alleen controleren wan-
neer u maar een paar kilometer (mijlen) op
lage snelheid in de laatste drie uur hebt gere-
den.
● Controleer de bandenspanning regelmatig
en altijd wanneer z
e koud zijn. Altijd alle wie-
len controleren. In koudere streken dient de
bandenspanning vaker te worden gecontro-
leerd, maar alleen wanneer de wagen niet
eerder verplaatst is. Altijd een bandenspan-
ningsmeter gebruiken die goed werkt.
● De bandenspanning aanpassen wanneer
de wagen w
ordt volgeladen.
● Let er na het aanpassen van de banden-
spannin
g op dat de ventieldopjes weer zijn »
307
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid