Page 209 of 340

Rijden
bij elektromechanische stuurbekrachtiging
al l
een ener
gie voor het draaien van het stuur-
wiel nodig.
In wagens met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid en de draai-
hoek van het stuur en de wielen aangepast.
De elektromechanische stuurinrichting werkt
alleen bij draaiende motor. ATTENTIE
Als de stuurbekrachtiging niet werkt, moet
bij het s
turen veel meer kracht worden uitge-
oefend en is de wagen moeilijker te besturen.
● De stuurbekrachtiging werkt alleen bij
draaiende motor
.
● Laat de wagen nooit met uitgeschakelde
motor uitro
llen.
● Trek de sleutel nooit uit het contactslot zo-
lang de w
agen nog in beweging is. De stuur-
inrichting kan vergrendeld raken en het
stuurwiel kan niet meer worden gedraaid. Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat rood branden
Elektromechanische
stuurbekrachtiging
defect.De stuurinrichting moet on-
middellijk door een gespeciali-
seerde werkplaats worden na-
gekeken.
Gaat geel branden
Verminderde werking
van elektromechani-
sche stuurinrichting.De stuurinrichting moet on-
middellijk door een gespeciali-
seerde werkplaats worden na-
gekeken.
Als na het opnieuw starten van
de motor en het rijden van een
korte afstand het gele waar-
schuwingslampje niet meer
gaat branden, hoeft u
geen
contact op te nemen met een
gespecialiseerde werkplaats.
De wagenaccu was
losgemaakt en is op-
nieuw vastgemaakt.Rijd een korte afstand met een
snelheid van ongeveer 15-20
km/u (9-12 mph).
Gaat rood knipperen
Storing in elektroni-
sche vergrendeling
van stuurkolom.
Niet verder rijden!
Roep de hulp van specialisten
in.
Knippert geel
Vastgeklemde stuur-
kolom.Draai het stuurwiel zacht heen
en weer.
Knippert geel
Stuurkolom niet ont-
grendeld of vergren-
deld.Trek de contactsleutel uit het
contactslot en schakel het con-
tact opnieuw in. Bovendien
moeten de aanwijzingen op
het display in het instrumen-
tenpaneel worden opgevolgd.
Rijd niet verder als
de stuurko-
lom geblokkeerd blijft nadat
het contact is ingeschakeld.
Roep de hulp van vakmensen
in. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 110 in
acht nemen. Informatie over de stuurkolom
Elektronisch stuurslot
W
ag
en
s met Keyless Access: de stuurkolom
wordt vergrendeld als het bestuurdersportier »
207
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 210 of 340

Bedienen
wordt geopend terwijl het contact is uitge-
s c
h
akeld. Hiertoe moet de wagen zijn stilge-
zet en in geval van een automatische versnel-
lingsbak moet de keuzehendel in stand P zijn
gezet.
Als u eerst het bestuurdersportier opent en
vervolgens het contact uitschakelt, wordt de
elektronische stuurkolomvergrendeling via
het contactslot of de in de portiergreep geïn-
tegreerde sensor geactiveerd.
Stuur mechanisch vergrendelen
Om pogingen tot diefstal van de wagen te
voorkomen, wordt aangeraden de stuurko-
lom vóór het uitstappen, te vergrendelen.
Stuurkolom vergren-
delenStuurkolom ontgren-
delen
Inparkeren ››› pag. 196.Draai het stuurwiel licht
om de stuurkolomvergren-
deling op te heffen.
De contactsleutel uit het
contactslot trekken.Sleutel in contactslot ste-
ken.
Draai het stuurwiel licht
tot u hoort dat de stuurko-
lom vergrendeld wordt.Houd het stuurwiel in deze
stand en schakel het con-
tact in. Elektro-mechanische besturing
In w
ag
en
s met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid en de draai-
hoek van het stuur en de wielen aangepast. De elektromechanische stuurinrichting werkt
alleen b
ij draaiende motor.
Bij geheel of gedeeltelijk uitgevallen stuurbe-
krachtiging moet u er rekening mee houden
dat u voor het sturen aanzienlijk meer kracht
nodig heeft dan gewoonlijk.
Tegensturingssysteem
Het tegensturingssysteem helpt de bestuur-
der in gevaarlijke situaties. Hiertoe helpen
extra krachten in de stuurinrichting de be-
stuurder bij het tegensturen. ATTENTIE
Het tegensturingssysteem en de ESC helpen
de bes t
uurder de wagen te besturen in ge-
vaarlijke situaties. In alle situaties is het de
bestuurder die de wagen moet besturen. Het
tegensturingssysteem bestuurt de wagen
niet. Inrijden en zuinig rijden
Inrijden Neem de aanwijzingen met betrekking tot het
inrijden
v
an de nieu
we onderdelen in acht.
Motor inrijden
De nieuwe motor moet tijdens de eerste
1.500 (1000 mijl) kilometer worden ingere- den. Tijdens de eerste bedrijfsuren ontstaat
er in de motor een hoger
e inwendige wrijving
dan later, wanneer alle bewegende delen op
elkaar zijn ingesteld.
De rijstijl tijdens de eerste 1.500 (1000 mijl)
kilometer is ook van invloed op de motorkwa-
liteit. Daarna moet tevens met een voorzich-
tig toerental gereden worden – vooral wan-
neer de motor koud is – om slijtage van de
motor te verminderen en de levensduur te
verlengen. Rij nooit met een te laag motor-
toerental. Schakel altijd een versnelling terug
als de motor "onregelmatig" werkt. Houd tot
1.000 kilometer (600 mijlen) rekening met
het volgende:
● Geef niet vol gas.
● Laat de motor niet op meer dan 2/3 van het
maximumt
oerental draaien.
● Niet met aanhangwagen rijden.
Verhoog tu
ssen de 1.000 en 1.500 kilometer
(600 en 1000 mijl) het vermogen geleidelijk
tot de maximumsnelheid en een verhoogd
motortoerental bereikt zijn.
Remblokken inrijden en nieuwe banden
● Velgen vervangen en nieuwe banden
›››
pag. 303
● Informatie over de remmen ›››
pag. 200
208
Page 211 of 340

Rijden
Milieu-aanwijzing
Wanneer u bij het inrijden voorzichtig rijdt,
wor dt
de levensduur van de motor langer en
het olieverbruik lager. Milieu-aspecten
Bij de constructie, materiaalkeuze en fabrica-
ge
v
an uw nieuwe SEAT speelt milieubescher-
ming een beslissende rol.
Constructieve maatregelen ten behoeve van
recycling
● Demontage-vriendelijk ontwerp van verbin-
ding en.
● V
ereenvoudigde demontage door modulai-
re con
structiewijze.
● Verbeterde herkenbaarheid van de grond-
stoff
en.
● Aanduiding van kunststof delen en elasto-
meren v
olgens ISO 1043, ISO 11469 en ISO
1629.
Materiaalkeuze
● Gebruik van recyclebare grondstoffen.
● Gebruik van compatibele kunststoffen bin-
nen een samens
tel, als de componenten die
hier deel van uitmaken niet op een eenvoudi-
ge manier gescheiden kunnen worden. ●
Gebruik
van hernieuwbare en/of recycleba-
re materialen.
● Vermindering van het aantal vluchtige com-
ponenten, inclu
sief de geur, van kunststof-
fen.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia.
Nalev
ing, op de voorgeschreven uitzonderin-
gen na (Bijlage II van de Richtlijn
2000/53/EG betreffende autowrakken) van
het verbod op gebruik van zware meta-
len: cadmium, lood, kwik, zeswaardig
chroom.
Fabricage
● Vermindering van de hoeveelheid oplos-
middel in g
atendekkende beschermwas.
● Gebruik van kunststof deklaag ter bescher-
ming tijdens
het wagenvervoer.
● Gebruik van oplosmiddelvrije kit.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia en koel-
syst
emen.
● Afvalverwerking en terugwinning van ener-
gie uit afv
al (RDF).
● Verbeterde kwaliteit van het afvalwater.
● Gebruik van warmtewisselaars (warmtere-
generat
oren, enthalpisch wiel enz.).
● Gebruik van lak op waterbasis. Zuinig en milieubewust rijden Het brandstofverbruik, de belasting van het
milieu en de s
lijt
age van motor, remmen en
banden hangen voornamelijk van drie facto-
ren af:
● Persoonlijke rijstijl.
● Gebruiksomstandigheden van wagen
(weer, t
oestand van de rijweg).
● Technische voorwaarden.
Afhankelijk
van uw rijstijl en enkele eenvou-
dige trucjes kunt u tot 25% op uw brandstof
besparen.
Anticiperend schakelen
Algemene aanwijzingen: de hogere versnel-
lingen zijn altijd de zuinigste. In het alge-
meen kan voor de meeste wagens gesteld
worden dat: u tegen een snelheid van
30 km/h (19 mph) in de derde, bij 40 km/h
(25 mph) in de vierde en bij 50 km/h
(31 mph) in de vijfde versnelling rijdt.
Daarnaast kunt u brandstof besparen door
een versnelling "over te slaan", als het ver-
keer en het rijden dat toelaten.
Belast de versnellingen niet tot het uiterste.
Gebruik de eerste versnelling alleen om te
beginnen met rijden en schakel snel op naar
de tweede. Voorkom het gebruik van de kick-
down in wagens met automatische versnel-
lingsbak. »
209
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 212 of 340

Bedienen
Wagens waarin op het instrumentenpaneel
de v
er
snellingen worden weergegeven, hel-
pen u zuiniger te rijden omdat op het instru-
mentenpaneel aangegeven wordt wanneer u
het beste kunt op- of terugschakelen.
Laten uitrijden
Als u uw voet van het gaspedaal haalt, wordt
de brandstoftoevoer onderbroken en daalt
het brandstofverbruik.
Laat de wagen uitrijden als u ziet dat u bij-
voorbeeld een rood stoplicht nadert. Alleen
als de wagen te langzaam uitrijdt of als de af
te leggen afstand te lang is, wordt aangera-
den het koppelingspedaal in te trappen om
te ontkoppelen. De motor draait vervolgens
stationair.
Als u denkt dat u langere tijd stil zult staan,
dan kunt u de motor afzetten; bijvoorbeeld
bij een spoorwegovergang. In wagens met
een geactiveerd Start-Stop-functie, wordt de
motor automatisch uitgeschakeld wanneer
de wagen stopt.
Anticiperend rijden en met het verkeer "mee-
stromen"
Als u vaak remt en gas geeft, neemt het
brandstofverbruik aanzienlijk toe. Als u anti-
ciperend rijdt en een veilige afstand tot uw
voorliggers aanhoudt, kunt u de verschillen-
de snelheden waarmee u rijdt compenseren
door slechts uw voet van het gaspedaal te halen. Het is dan niet meer nodig om actief
te remmen en g
as te geven.
Rustig en gelijkmatig rijden
Constantheid is belangrijker dan snelheid:
hoe gelijkmatiger er gereden wordt, des te la-
ger het brandstofverbruik.
Als u op de snelweg rijdt, blijkt het effectie-
ver te zijn om met een constante en matige
snelheid te rijden dan wanneer u constant
gas geeft en remt. In het algemeen geldt dat
u even snel op uw eindbestemming aankomt
wanneer u constant rijdt.
Het snelheidsregelsysteem helpt u een con-
stantere rijstijl aan te nemen.
Extra verbruikers matig gebruiken
Het is belangrijk dat u comfortabel reist,
maar u moet de comfortsystemen dan wel
ecologisch gebruiken.
Dit is omdat sommige aangesloten appara-
ten een hoger brandstofverbruik veroorza-
ken; voorbeelden:
● Koelsysteem van airconditioning: als de
airconditionin
g een aanzienlijk temperatuur-
verschil moet creëren, is daarvoor veel door
de motor geproduceerde energie voor nodig.
Daarom wordt aangeraden het verschil tus-
sen de temperatuur in de wagen en de bui-
tentemperatuur niet te veel laten verschillen.
Het is soms nuttig de wagen voor het rijden te ventileren en eerste een korte afstand met
de ruiten open te rijden.
Vervolgens kunt u
de airconditioning met de ruiten gesloten
aanzetten. Houd de ruiten bij hoge snelhe-
den gesloten. Bij geopende ruiten neemt het
brandstofverbruik toe.
● Schakel de stoelverwarming uit wanneer u
uw doel ber
eikt heeft.
● Schakel de achterruit- en de voorruitverwar-
ming uit w
anneer de ruiten vochtvrij zijn en
er geen ijs meer op zit.
● Laat de interieurvoorverwarming niet aan-
staan al
s de wagen in beweging is ››› pag.
187.
Korte ritten mijden
Als de motor koud is, verbruikt de motor di-
rect na het starten veel meer brandstof. U
moet kilometers maken om de motor op te la-
ten warmen en het brandstofverbruik te nor-
maliseren.
Motor en katalysator moeten hun optimale
bedrijfstemperatuur hebben bereikt om ver-
bruik en brandstofemissie doeltreffend te re-
duceren. Van doorslaggevende betekenis is
in dit verband ook de omgevingstempera-
tuur.
Vermijd daarom onnodige korte trajecten en
combineer ritten.
De wagen verbruikt in de winter meer brand-
stof dan in de zomer, zelfs onder gelijke om-
standigheden.
210
Page 213 of 340

Rijden
Tijdens het stationair draaien duurt het heel
l an
g
voordat de motor op bedrijfstempera-
tuur is. Tijdens het warmdraaien zijn echter
de slijtage en de uitstoot van schadelijke
stoffen bijzonder hoog. Daarom na het star-
ten direct wegrijden. Hoge toerentallen ver-
mijden.
Bandenspanning aanpassen.
Als de banden de juiste bandenspanning
hebben, vermindert dat de weerstand met
het wegdek waardoor het brandstofverbruik
afneemt. Als u de bandenspanning een beet-
je (+0,2 bar (2,9 psi / 20 kPa)) verhoogt, kunt
u brandstof besparen.
Als u genoegen neemt met een beetje minder
comfort, dan kunt u de banden tot de aanbe-
volen bandenspanning voor een volledig be-
laden wagen oppompen. Dit geldt ook wan-
neer u alleen en zonder bagage rijdt.
Let er bij het kopen van nieuwe banden op
dat ze geoptimaliseerd zijn voor het rollen
met de minst mogelijke weerstand.
Onnodige ballast vermijden
Hoe lichter de wagen, des te zuiniger en eco-
logischer u zult rijden. Met een extra gewicht
van bijvoorbeeld 100 kg neemt het brand-
stofverbruik toe met maximaal 0,3 liter/100
km.
Verwijder alle voorwerpen en onnodige bal-
last uit de wagen. Verwijder optionele uitrustingen en onnodi-
ge acc
essoires
Hoe aerodynamischer de wagen, des te min-
der het brandstofverbruik. Accessoires en op-
tionele uitrustingen (zoals dakdragersyste-
men of fietsenrekken) verminderen het aero-
dynamische voordeel.
Daarom wordt aangeraden deze onnodige
optionele uitrustingen en dakdragersyste-
men te verwijderen, en vooral als u met hoge
snelheden wilt rijden.
Andere factoren waardoor het brandstofver-
bruik toeneemt (voorbeelden):
● Storing in motormanagement.
● Rijden in de bergen.
● Rijden met aanhangwagen. ATTENTIE
Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
st and aan t
ot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer. Motorregeling en uitlaatgasrei-
nigin
g
s
systeem
Inleiding tot thema ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet w or
den. Hierdoor kan brand
ontstaan.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals
droog gras).
● Breng nooit een bodembeschermingslaag
of corr
osiewerend middel op uitlaten, kataly-
satoren, hitteschilden of dieselroetfilter aan. Controlelampjes
Springt aan
Storing in het benzi-
nemotormanage-
ment.Zo snel mogelijk een gespeciali-
seerde werkplaats opzoeken en
de motor laten controleren.
Springt aan
Voorgloeisysteem
(dieselmotoren).
Het voorgloeisysteem van de
motor werd geactiveerd. Wan-
neer het controlelampje uit gaat,
kunt u de motor direct weer star-
ten.
»
211
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 214 of 340

Bedienen
Knippert
Storing in het die-
selmotormanage-
ment.Indien het lampje knippert tij-
dens het rijden, laat de motor
dan zo snel mogelijk nakijken in
een gespecialiseerde werk-
plaats.
Springt aan
Storing in uitlaat-
gascontrolesys-
teem.Snelheid minderen en voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde ge-
specialiseerde werkplaats rijden
en de motor laten controleren.
Knippert
Door cilinderover-
slag kan de kataly-
sator worden be-
schadigd.Snelheid minderen en voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde ge-
specialiseerde werkplaats rijden
en de motor laten controleren.
Springt aan
Roetfilter verstopt.›››
pag. 213 Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Houd u aan de verkeersregels als u terwijl u
rijdt het die
selroetfilter reinigt. ●
Rijd al l
een door als het zicht, het klimaat,
het wegdek en het verkeer dat toelaten.
● Breng de veiligheid van de overige wegge-
bruikers
niet in gevaar. VOORZICHTIG
Let altijd op de brandende controlelampjes
en neem de d aarbij behor
ende beschrijvingen
en aanwijzingen in acht om geen schade aan
de wagen te veroorzaken. Let op
Zolang de controlelampjes , , of
b lij
ven branden, kunnen er storingen in de
motor zijn; daardoor kan het brandstofver-
bruik toenemen en de motor vermogen verlie-
zen. Katalysator
De katalysator wordt gebruikt voor nabehan-
delin
g
v
an de uitlaatgassen waardoor de uit-
stoot van schadelijke gassen wordt vermin-
derd. Voor een langere gebruiksduur van het
uitlaatsysteem en de katalysator van de ben-
zinemotor:
● Alleen loodvrije benzine tanken.
● Nooit de tank helemaal leegrijden.
● Nooit te veel motorolie bijvullen ›››
pag.
290. ●
De wag
en niet slepen. Gebruik de startka-
bels ›››
pag. 54.
Als u tijdens het rijden overslaan van de ont-
steking, vermogensverlies en slecht rond-
draaien van de motor constateert, de snel-
heid onmiddellijk verlagen en de wagen door
een gespecialiseerde werkplaats laten con-
troleren. Onverbrande brandstof zou zo in het
uitlaatsysteem en dus in de atmosfeer kun-
nen komen. Bovendien kan de katalysator
door oververhitting ook worden beschadigd. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
ging s
systeem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het percen-
tage zwavel in de brandstof af. Roetfilter
Het dieselroetfilter filtert de roetdeeltjes van
het
uitl
aat
gas, houdt ze vast en verbrandt ze.
Voor een goede werking van het verbran-
dingsproces raadt SEAT af kort achter elkaar
korte ritten te maken.
● Alleen dieselolie met een laag zwavelge-
halte t
anken ›››
pag. 282.
● Nooit benzine of stookolie tanken.
● Nooit biodiesel tanken. Een door de fabri-
kant
van de dieselolie geproduceerd
212
Page 215 of 340

Rijden
mengsel dat biodiesel bevat, mag gebruikt
w or
den mits
dat mengsel voldoet aan het-
geen beschreven wordt in de norm EN 590
››› pag. 282.
● Nooit de tank helemaal leegrijden.
● Nooit te veel motorolie bijvullen ›››
pag.
290.
● De wagen niet slepen. Gebruik de startka-
bels ›
›› pag. 54.
Om verstopping van het dieselroetfilter terug
te dringen, is het mogelijk dat in wagens met
een automatische versnellingsbak het motor-
toerental licht stijgt om het dieselroetfilter
automatisch te reinigen. In dit geval brandt
het controlelampje echter niet .
Controlelampje
Als het controlelampje gaat branden,
moet u ervoor zorgen dat het filter zichzelf
reinigt door een hiervoor geschikte rijwijze.
Rijd ongeveer 15 minuten in de vierde of vijf-
de versnelling (automatische versnellings-
bak: keuzehendelstand S) met een snelheid
van ten minste 60 km/u (37 mph) en een mo-
tortoerental rond 2.000 tpm. Hierdoor stijgt
de temperatuur en wordt het roet in het filter
verbrand. Wanneer het filter met succes ge-
reinigd is, gaat het controlelampje uit.
Als het controlelampje niet uitgaat of als
de drie controlelampjes gaan branden (roet-
filter , storing in het uitlaatgascontrolesys- teem en voorgloeien
), br
eng uw auto
dan naar een gespecialiseerde werkplaats
om de storing te laten verhelpen. ATTENTIE
● Altijd u w s
nelheid aan de terrein-, weg- en
verkeersomstandigheden aanpassen. On-
danks de rijaanbevelingen dient u altijd de
verkeersvoorschriften in acht te nemen. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
ging s
systeem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het percen-
tage zwavel in de brandstof af. Aanwijzingen voor het rijden
Rijden in het b
uit
enland In sommige landen zijn veiligheidsnormen
en
v
oor
schriften inzake uitlaatgassen van
kracht die kunnen afwijken van de techni-
sche kenmerken van deze wagen. SEAT be-
veelt aan om, alvorens te vertrekken naar het
buitenland, te informeren bij een Technische
Dienst over de wettelijke bepalingen en over
de volgende punten: ●
Moet de wag
en technisch op de rit in het
buitenland worden voorbereid, b.v. door het
aanpassen van de lampen?
● Beschikt men over het nodige gereed-
sch
ap, diagnoseapparatuur en reserveonder-
delen voor inspecties en reparaties?
● Zijn er SEAT-dealers in het land van be-
stemmin
g?
● In wagens met benzinemotor: is er lood-
vrije benz
ine met voldoende hoog octaange-
tal?
● In wagens met dieselmotor: is er zwavelar-
me dieselbr
andstof?
● Zijn in het land van bestemming geschikte
motoro
lie (››› pag. 290) en vloeistoffen van
andere systemen verkrijgbaar die aan de
SEAT-specificaties voldoen?
● Werkt in het land van bestemming het navi-
gatiesy
steem dat af fabriek gemonteerd is
met de beschikbare navigatiegegevens?
● Zijn er speciale banden vereist in het land
van bes
temming? VOORZICHTIG
SEAT kan niet aansprakelijk gesteld worden
voor s c
hade aan de wagen door een brand-
stof van lage kwaliteit, een gebrekkige servi-
ce of de niet-beschikbaarheid van originele
onderdelen. 213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 216 of 340

Bedienen
Rijden op overstroomde wegen Om schade aan de wagen bij het rijden door
wat
er
, bijv. een ondergelopen weg te voorko-
men, let op het volgende:
● Controleer de diepte van het water alvorens
over d
at stuk weg te rijden. Het water mag in
geen geval hoger reiken dan de onderste car-
rosserierand ››› .
● Rij stapvoets.
● Stop niet in het water, schakel niet naar de
acht eruit
versnelling en zet de motor niet af.
● Het tegemoetkomende verkeer kan golven
ver oor
zaken die het waterpeil voor uw auto
verhogen, waardoor deze manier van rijden
door water onmogelijk wordt.
Het start-stopsysteem moet uitgeschakeld
worden bij het rijden door ondergelopen zo-
nes. ATTENTIE
Het rijden door water, modder, gesmolten
sneeu w en
z. kan de remwerking vertragen en
dus de vereiste remweg verhogen, door de
vochtigheid en de bevriezing van de remschij-
ven en -blokken in de winter.
● "Droog ze en verwijder het ijs" door voor-
zichtig t
e remmen. Doe dit zonder andere
weggebruikers in gevaar te brengen en zon-
der verkeersregels te overtreden.
● Voorkom na het rijden door water bruuske
en plotselin
ge manoeuvres. VOORZICHTIG
● Het rijden door onder g
elopen zones kan
ernstige schade veroorzaken aan bepaalde
onderdelen van de wagen zoals de motor,
transmissie, het onderstel of het elektrische
systeem.
● Rijd nooit door zout water, aangezien zout
corro
sie kan veroorzaken. Spoel alle delen
van de wagen die in contact gekomen zijn
met zout water af met zoet water. Systemen ter ondersteuning
v
an de be
s
tuurder
Rem- en stabiliseringssyste-
men Remhulpsystemen De remhulpsystemen ESC, ABS, BAS, ASR en
EDS
w
erken alleen bij draaiende motor en
dragen aanzienlijk bij aan het verbeteren van
de actieve veiligheid.
Elektronische Stabiliseringscontrole (ESC)
De ESC vermindert het gevaar van slippen en
verbetert de stabiliteit van de wagen door de
wielen in bepaalde rijsituaties afzonderlijk af
te remmen. Rijdynamische grensgevallen,
zoals oversturen en ondersturen van de wa-
gen of doordraaien van de aangedreven wie-
len, worden door de ESC herkend. Door ge-
richte remingrepen en een reductie van het
motorkoppel helpt het systeem de wagen te
stabiliseren.
De ESC heeft zijn beperkingen. Het is belang-
rijk om te weten dat de ESC ook onderhevig
is aan de natuurkundig bepaalde grenzen.
De ESC kan niet in alle situaties waarbij de
bestuurder betrokken is, helpen. Als de on-
dergrond van het wegdek bijvoorbeeld plot-
seling verandert, is de ESC niet in alle
214