Page 289 of 480

Stilstaand water
Rijd niet in stilstaand water dat dieper is dan 51
cm en verlaag uw snelheid om golfvorming te
voorkomen. De maximumsnelheid in water van
51 cm diep is lager dan 8 km/u.
Onderhoud
Nadat u door diep water bent gereden, moet u
de vloeistoffen en smeermiddelen van uw auto
controleren (motorolie, transmissieolie, as, tus-
senbak) om na te gaan of de vloeistoffen niet
vervuild zijn. Vervuilde vloeistoffen (deze zien er
melkachtig en schuimachtig uit) moeten zo snel
mogelijk worden afgetapt/ververst om bescha-
diging van onderdelen te voorkomen.Rijden in sneeuw, modder of zandBij zware sneeuwval, bij het trekken van een
zware last of voor extra controle bij lagere
snelheden, schakelt u terug naar een lagere
versnelling en zet u indien nodig de tussenbak
in 4WD LOW. Raadpleeg de paragraaf"Wer-
king van de vierwielaandrijving" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" voor meer informatie. Scha-
kel niet terug naar een lagere versnelling dan
noodzakelijk om vaart te behouden. Het over- matig laten oplopen van het toerental van de
motor kan ervoor zorgen dat de wielen doorslip-
pen en de grip verloren raakt.
Schakel op een glad wegdek nooit terug, omdat
de motorremwerking slippen en verlies van
controle over de auto tot gevolg kan hebben.
Heuvel oprijdenOPMERKING:
Bepaal voordat u een heuvel oprijdt eerst de
omstandigheden boven op en aan de andere
kant van de heuvel.
Voordat u een steile heuvel oprijdt,
moet u de
transmissie eerst in een lagere versnelling
schakelen en moet u de tussenbak in 4WD
LOW zetten. Gebruik de eerste versnelling en
4WD LOW voor hele steile heuvels.
Als de motor afslaat of als u voorwaartse
snelheid begint te verliezen als u een heuvel
oprijdt, laat de auto dan tot stilstand komen en
rem onmiddellijk. Start de motor opnieuw en
schakel in REVERSE (achteruit). Rij langzaam
achteruit de heuvel af en laat de compressie-
rem van de motor de snelheid regelen. Als u
moet bijremmen om de snelheid te regelen, rem dan licht en voorkom blokkeren en slippen van
de wielen.
WAARSCHUWING!
Als de motor afslaat, als u vaart verliest of als
u de top van een steile heuvel of helling niet
haalt, mag u nooit proberen te keren. Als u
dat toch doet, kan dit leiden tot het kantelen
en omrollen van de auto. Rijd altijd voorzich-
tig recht achteruit de heuvel af in de
REVERSE-stand. Rijd nooit achteruit een
heuvel af in de NEUTRAL-stand waarbij u
alleen de rem gebruikt.
Rijd nooit diagonaal een heuvel op en af,
maar altijd recht omhoog of omlaag.
Als de wielen beginnen te slippen wanneer u de
top van de heuvel nadert, laat dan het gaspe-
daal iets los en blijf vooruit rijden door de
voorwielen langzaam te laten draaien. Hierdoor
krijgt u mogelijk opnieuw grip op het wegdek en
voldoende tractie om de klim te voltooien.
285
Page 290 of 480

Neerwaartse tractieGebruik tijdens afdalingen de afdalingsregeling
of Selec-Speed om herhaaldelijk remmen te
vermijden.
Ga bij auto’s zonder afdalingsregeling of Selec-
Speed als volgt te werk:
Schakel de versnellingsbak naar een lage ver-
snelling en de tussenbak in de groep 4WD
LOW. Laat het voertuig langzaam van de helling
rollen zodat alle vier de wielen tegen de druk-
weerstand van de motor draaien. Hierdoor hebt
u controle over de rijsnelheid en -richting.
Herhaaldelijk remmen tijdens het afdalingen
veroorzaakt vermindering van de remwerking
en rembeheersing. Voorkom herhaaldelijk
zwaar remmen door terug te schakelen als dit
mogelijk is.Na terreinrijdenTijdens terreinrijden wordt uw auto meer belast
dan tijdens het rijden op de weg. Het is raad-
zaam om uw auto na terreinrijden altijd even te
controleren op schade. Zo kunt u eventuele
problemen meteen laten verhelpen en is uw
auto rijklaar als u hem nodig hebt.
Controleer de hele onderzijde van de auto.
Controleer de banden, de carrosseriestruc-
tuur, de stuurinrichting, de ophanging en de
uitlaat op beschadiging.
Controleer de radiateur op modder en vuil en
maak hem indien nodig schoon.
Controleer of alle schroefdraadbevestigingen
nog goed vastzitten, vooral op het chassis,
de onderdelen van de aandrijflijn, de stuurin-
richting en de ophanging. Draai ze indien
nodig opnieuw aan en zet ze vast met het
aanhaalmoment dat wordt vermeld in de
onderhoudshandleiding.
Controleer op restanten van planten en bor-
stels. Deze restanten kunnen tot brandge-
vaar leiden. Ze kunnen beschadigingen van
de brandstofleidingen, remslangen, afdich-
tingen van tandwielen op assen en aandrijf-
assen verbergen.
Na langdurig rijden in modder, zand, water of
andere vuile omstandigheden moet u de
radiateur, ventilator, remschijven, wielen,
remvoering en assen zo snel mogelijk laten
nakijken en laten reinigen.
WAARSCHUWING!
Schurend materiaal in enig onderdeel van de
remmen kan bovenmatige slijtage of onver-
wacht remmen tot gevolg hebben. U be-
schikt dan mogelijk niet over de volledige
remkracht als u deze nodig hebt om een
aanrijding te voorkomen. Als u in modderige
omstandigheden met de auto hebt gereden,
moet u uw remmen laten nakijken en zo
nodig laten schoonmaken.
Bij abnormale trillingen na het rijden in mod-
der, gesmolten sneeuw of andere vuile om-
standigheden moet u de wielen controleren
op achtergebleven materiaal. Door achterge-
bleven materiaal kunnen de wielen uit balans
raken. Door het materiaal te verwijderen,
kunt u dit probleem verhelpen.
286
Page 291 of 480

STUURBEKRACHTIGING
5.7-liter motorHet standaard stuurbekrachtigingssysteem
zorgt voor een optimale reactie op stuurma-
noeuvres en maakt de auto gemakkelijk be-
stuurbaar als er weinig ruimte is. Het systeem
voorziet in mechanische stuurkracht als de
stuurbekrachtiging eventueel wegvalt.
Als de stuurbekrachtiging om een of andere
reden uitvalt, blijft de auto normaal bestuurbaar.
Onder dergelijke omstandigheden is er wel aan-
zienlijk meer stuurkracht nodig, vooral bij lage
rijsnelheden en tijdens parkeermanoeuvres.
OPMERKING:
Wat meer werkingsgeluid aan het einde
van de stuurwielslag is normaal en duidt
niet op een probleem met de stuurbe-
krachtiging.
Als het voertuig voor het eerst wordt
gestart bij koud weer, bestaat er kans dat
de pomp van het stuurbekrachtigingssys-
teem even lawaai maakt. Dit is te wijten
aan de koude, dikke vloeistof in de stuur- inrichting. Dit lawaai is als normaal te
beschouwen en is in het geheel niet scha-
delijk voor de stuurinrichting.
WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale stuurbekrach-
tiging is onverstandig. U kunt zo de veiligheid
van uzelf en anderen in gevaar brengen.
Laat zo snel mogelijk onderhoud verrichten.LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar het einde
van zijn slag gedraaid houdt, raakt de stuur-
bekrachtigingsvloeistof verhit. Vermijd dit
dus als dat mogelijk is. U riskeert anders
schade aan de stuurbekrachtigingspomp.3.6-liter benzinemotor en 3.0-liter
dieselmotorUw auto is voorzien van een elektrohydraulisch
stuurbekrachtigingssysteem waardoor de auto
vlot reageert op uw stuuracties en gemakkelijk
manoeuvreerbaar is in kleine ruimten. Het ni-veau van de bekrachtiging wordt door het sys-
teem gevarieerd, zodat u slechts licht hoeft te
sturen bij het parkeren, maar voldoende stuur-
gevoel houdt bij normaal rijden. Wanneer zich in
het elektrohydraulische stuurbekrachtigings-
systeem een storing voordoet waardoor het
systeem niet langer voor stuurbekrachtiging
kan zorgen, zal het mechanische besturing
mogelijk maken.
LET OP!
Bij extreme stuurmanoeuvres is het mogelijk
dat de elektrisch aangedreven pomp de
stuurbekrachtiging vermindert of uitschakelt
om beschadiging van het systeem te voor-
komen. Zodra het systeem is afgekoeld,
wordt de normale werking hervat.
Wanneer het bericht "SERVICE
POWER STEERING" (onderhoud
stuurbekrachtigingssysteem nood-
zakelijk) samen met een knippe-
rend pictogram wordt weergege-
ven op het DID-scherm, betekent
dit dat auto naar de dealer moet worden ge-
287
Page 292 of 480

bracht voor service. Het is dan mogelijk dat de
stuurbekrachtiging van de auto is uitgevallen.
Raadpleeg de paragraaf"Bestuurdersinfor-
matiedisplay (DID)" in het hoofdstuk"Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie hierover.
Als het bericht "POWER STEERING HOT"
(stuurbekrachtigingssysteem oververhit) samen
met een pictogram wordt weergegeven op het
DID-scherm, dan betekent dit dat mogelijk ex-
treme stuurmanoeuvres hebben plaatsgevon-
den, waardoor het stuurbekrachtigingssysteem
oververhit is geraakt. De stuurbekrachtiging zal
dan tijdelijk wegvallen totdat niet langer sprake
is van oververhitting. Wanneer de rijomstandig-
heden dit toestaan, zet de auto dan veilig stil
aan de kant van de weg en laat de motor enige
tijd stationair draaien totdat het lampje dooft.
Raadpleeg de paragraaf "Bestuurdersinfor-
matiedisplay (DID)" in het hoofdstuk"Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie hierover. OPMERKING:
Ook wanneer de stuurbekrachtiging niet
meer werkt, kan de auto nog worden be-
stuurd. Onder dergelijke omstandigheden
is wel aanzienlijk meer kracht nodig om te
sturen, vooral bij lage rijsnelheden en
tijdens parkeermanoeuvres.
Breng een bezoek aan uw erkende dealer
voor service, wanneer deze situatie niet
verandert.
Controle vloeistof
stuurbekrachtigingHet peil van de stuurbekrachtigingsvloeistof
hoeft niet op vastgestelde onderhoudstijdstip-
pen te worden gecontroleerd. Het vloeistofpeil
hoeft uitsluitend te worden gecontroleerd als u
vermoedt dat er lekkage optreedt, als u onge-
wone geluiden hoort en/of wanneer het sys-
teem niet naar verwachting werkt. Laat de keu-
ring coördineren door een erkende dealer.
LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbekrachti-
ging niet met chemicaliën, omdat daardoor
de onderdelen van de stuurbekrachtiging
beschadigd kunnen raken. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de standaard-
garantie.WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau terwijl de auto
vlak staat en nadat de motor is afgezet, om
zo letsel door bewegende onderdelen te
voorkomen en een accurate niveau-aflezing
te verzekeren. Vul nooit te veel vloeistof bij.
Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbe-
volen stuurbekrachtigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het juiste peil.
Verwijder met een schone doek alle gemorste
vloeistof van de oppervlakken. Raadpleeg de
paragraaf "Vloeistoffen, smeermiddelen en ori-
ginele onderdelen" in"Onderhoud van uw auto"
voor meer informatie hierover.
288
Page 293 of 480

BRANDSTOFBESPARINGS-
TECHNOLOGIE ALLEEN
5.7-LITER MOTOR — INDIEN
AANWEZIGDeze functie zorgt voor een zuiniger brandstof-
verbruik door vier van de acht cilinders van de
motor uit te schakelen bij lichte belasting en
rustige ritten. Het systeem werkt automatisch,
de bestuurder hoeft niets te bedienen en heeft
geen extra vaardigheden nodig.
OPMERKING:
Nadat de accu is losgekoppeld, kan het
enige tijd duren voordat het systeem weer
volledig werkt.HANDREMVoordat u de auto verlaat, moet u controleren of
de handrem volledig is aangetrokken en de
schakelhendel in de stand PARK zetten.Het handrempedaal bevindt zich in de hoek
links onder het instrumentenpaneel. Om de
handrem aan te trekken, moet u het handrem-
pedaal volledig intrappen. Om de handrem vrij
te zetten, trapt u nogmaals het handrempedaal
in en laat u het pedaal langzaam opkomen,
waarbij u voelt dat de rem wordt vrijgegeven.
Als de handrem is aangetrokken terwijl de con-
tactschakelaar in de stand ON staat, gaat het
waarschuwingslampje voor het remsysteem in
de instrumentengroep branden.OPMERKING:
Wanneer de handrem is aangetrokken en
naar een versnelling wordt geschakeld,
gaat het waarschuwingslampje voor het
remsysteem knipperen. Als beweging van
de auto wordt gedetecteerd, klinkt er een
geluidssignaal om de bestuurder hierop
te wijzen. Zet de handrem volledig vrij
voordat u met de auto gaat rijden.
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de
handrem is aangetrokken. Het geeft niet
aan hoe krachtig de handrem is aange-
trokken.
Wanneer u op een helling parkeert is het be-
langrijk dat u op een neerwaartse helling de
voorwielen naar de stoeprand toe draait en op
een opwaartse helling van de stoeprand af. U
moet eerst de handrem aantrekken voordat u
de schakelhendel in de stand PARK zet. Anders
kan het door de belasting van het schakelblok-
keersysteem veel moeite kosten om de scha-
kelhendel uit de stand PARK te bewegen. De
handrem moet altijd aangetrokken zijn als de
bestuurder niet in de auto zit.
Handrem
289
Page 294 of 480

WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit als vervan-
ging voor de handrem. Trek de handrem
altijd volledig aan als u de auto parkeert,
om te voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het
uitstappen en sluit de auto af.
Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die niet
is afgesloten. Het achterlaten van kinderen
zonder toezicht in een auto is om verschil-
lende redenen gevaarlijk. Kinderen of der-
den lopen dan het risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel. Waarschuw kinderen dat ze
niet aan de handrem, het rempedaal of de
schakelhendel mogen komen.
Wanneer u het voertuig verlaat, moet u
zich er altijd van verzekeren dat de
Keyless Ignition Node in de stand "OFF"
staat. Verwijder daarna de sleutelhouder
uit de auto en vergrendel de auto.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet achter in of in
de buurt van de auto (of op een voor
kinderen bereikbare plaats) en laat het
contact van een voertuig met Keyless
Enter-N-Go™ niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen
van de elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedienen of de
auto in beweging kunnen zetten.
Controleer of de handrem volledig is vrij-
gezet voordat u gaat rijden. Als u dit niet
doet, kan dit leiden tot een defect van de
remmen, en daardoor tot een aanrijding.
Trek de handrem altijd volledig aan als u
de auto parkeert, om te voorkomen dat de
auto gaat rollen en mogelijk letsel of
schade veroorzaakt. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK staat. Als
dit wordt nagelaten kan de auto gaan
rollen en schade of letsel veroorzaken.
LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor het rem-
systeem blijft branden nadat de handrem is
vrijgezet, duidt dit op een storing in het
remsysteem. Laat het remsysteem onmid-
dellijk controleren door een erkende dealer.ELEKTRONISCHE
REMREGELINGUw auto is uitgerust met geavanceerde elektro-
nische remregeling, die bestaat uit: ABS-
systeem, tractieregelsysteem (ASR), remassis-
tent (BAS), Electronic Roll Mitigation (ERM) en
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP).
Deze vijf systemen werken samen om onder
verschillende rijomstandigheden de stabiliteit
en de controle over de auto te verbeteren.
Uw voertuig is mogelijk ook uitgerust met Trailer
Sway Control (TSC) (antislipregeling), Hill Start
Assist (HSA) (wegrijhulp op hellingen), Ready
Alert Braking (RAB) (anticiperend remsysteem),
Rain Brake Support (RBS) (remdroogfunctie bij
nat weer) en, als het voorzien is van vierwiel-
290
Page 295 of 480

aandrijving met tussenbak MP 3023 met twee
snelheden, Hill Descent Control (HDC) (afda-
lingsregeling), Select cruise control (SSC)
(ingestelde-snelheidsregeling).ABS-systeemHet ABS-systeem is ontwikkeld om de bestuur-
der te ondersteunen controle te houden over de
auto tijdens ongunstige remomstandigheden.
Het systeem heeft een eigen regeleenheid die
de hydraulische remdruk moduleert om blokke-
ren van de wielen te voorkomen en ervoor te
zorgen dat de wielen niet slippen op een gladde
ondergrond.
Alle wielen en banden van de auto moeten van
dezelfde maat en hetzelfde type zijn en de
bandenspanning moet correct zijn, zodat de
regeleenheid correcte signalen ontvangt.WAARSCHUWING!
Bij een aanzienlijk te hoge of te lage banden-
spanning of bij verschillende banden- of wiel-
maten op de auto kan de werking van de
remmen afnemen.Het ABS-systeem voert bij een lage snelheid
van ongeveer 20 km/u (12 mph) een zelftest uit.
Wanneer u, om enige reden, uw voet op het
rempedaal hebt wanneer de auto een snelheid
van 20 km/u (12 mph) bereikt, wordt deze test
uitgesteld tot de auto een snelheid van 40 km/u
(25 mph) bereikt.
De ABS-pomp draait tijdens de zelftest en tij-
dens een ABS-stop, om de geregelde hydrauli-
sche remdruk te leveren. Tijdens bedrijf maakt
de pompmotor een laag zoemend geluid; dit is
normaal.
WAARSCHUWING!
Pompend remmen heeft op het ABS-
systeem een averechtse uitwerking. De
effectieve remkracht wordt hierdoor ver-
minderd en het risico van een ongeval
neemt toe. Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u moet afremmen of
stoppen, trap dan alleen stevig het rempe-
daal in.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Met het ABS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur. De effectiviteit van
de remmen wordt door ABS niet verder
verhoogd dan de remmen, banden en grip
van de auto toelaten.
Het ABS voorkomt geen ongelukken ten
gevolge van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten, te weinig afstand houden
of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ABS nooit op een roekeloze of gevaarlijke
wijze waardoor de veiligheid van de bestuur-
der of anderen in gevaar wordt gebracht.LET OP!
Het ABS-systeem is gevoelig voor de nega-
tieve invloeden van elektronische ruis, ver-
oorzaakt door achteraf onjuist geïnstalleerde
radio’s of telefoons.
291
Page 296 of 480

OPMERKING:
Bij hard remmen kunt u pulserende haperin-
gen voelen en een klikkend geluid horen. Dit
is normaal, het geeft aan dat het ABS-
systeem in werking is.Tractieregelsysteem (ASR)Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als wiel-
spin van een of meer wielen wordt gedetec-
teerd, worden de doorslippende wielen afge-
remd en wordt het motorvermogen verminderd
voor een betere acceleratie en stabiliteit.
Een voorziening van het ASR-systeem, Brake
Limited Differential (BLD), functioneert op de-
zelfde wijze als een limited-slipdifferentieel en
regelt de wielspin van een aangedreven as. Als
één wiel van een aangedreven as sneller draait
dan het andere, wordt het doorslippende wiel
afgeremd. Hierdoor kan er meer motorkoppel
naar het niet-doorslippende wiel gaan. Deze
functie blijft actief zelfs als ESP in de modus
"Gedeeltelijk uit"staat. Raadpleeg voor meer
informatie “Elektronisch stabiliteitsregelsys-
teem (ESP)” in dit hoofdstuk.
Remassistent (BAS)De remassistent (BAS) is ontworpen om de
remwerking van de auto te optimaliseren tijdens
noodremsituaties. Het systeem herkent een
noodremsituatie aan de hand van de snelheid
en kracht waarmee het rempedaal wordt inge-
trapt en optimaliseert de remdruk dienovereen-
komstig. Dit draagt bij aan een verkorting van
de remweg. Het BAS vult het ABS aan. Wan-
neer u het rempedaal zeer snel intrapt, is de
assistentie van het BAS-systeem optimaal. Om
van het systeem te profiteren moet u het rem-
pedaal tijdens de noodstop ononderbroken
intrappen (niet "pompend"remmen). Verminder
de druk op het rempedaal niet, tenzij u niet
langer hoeft te remmen. Zodra u het rempedaal
loslaat, wordt het BAS-systeem uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet voorko-
men dat de auto onderworpen blijft aan de
wetten van de natuur en het systeem zorgt
evenmin voor meer grip op het wegdek.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
BAS kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden veroor-
zaakt door te hoge snelheden in bochten,
het rijden op zeer glad wegdek, of aqua-
planing.
Gebruik de mogelijkheden van een auto
met BAS nooit op een roekeloze of risico-
volle wijze die de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar brengt.Electronic Roll Mitigation (ERM)Door bewaking van de stuurbewegingen en de
snelheid van de auto anticipeert dit systeem op
de mogelijkheid dat een wiel loskomt van het
wegdek. Wanneer het ERM-systeem vaststelt
dat de mate waarin de hoek van het stuur
verandert, en de snelheid van het voertuig
voldoende zijn om het wiel op te tillen, wordt er
bijgeremd en kan het motorvermogen worden
verminderd. Zo wordt de kans kleiner dat het
wiel wordt opgetild. Het ERM-systeem grijpt
alleen in bij zeer ernstige of ontwijkende rijma-
noeuvres.
292