Page 105 of 480

de koplampen in de modus Automatisch staan
en de motor draait, gaan de koplampen auto-
matisch branden wanneer de ruitenwisser
wordt ingeschakeld. Deze functie kan worden
geprogrammeerd via het scherm van het
Uconnect® systeem. Raadpleeg"Uconnect®
instellingen" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover.
Als uw auto is uitgerust met een regensensor
en als deze is ingeschakeld, dan gaan de
koplampen automatisch branden nadat de rui-
tenwissers binnen ongeveer een minuut vijf
wiscycli hebben uitgevoerd. De koplampen wor-
den vier minuten nadat de ruitenwissers zijn
gestopt, weer uitgeschakeld. Raadpleeg de pa-
ragraaf “Ruitenwissers en sproeiers” in dit
hoofdstuk voor meer informatie hierover.
OPMERKING:
Als uw koplampen overdag worden inge-
schakeld, dan worden de lampjes op het
instrumentenpaneel automatisch gedimd
zodat ze niet zo fel branden als in het don-
ker.
Automatisch grootlicht — Indien
aanwezigHet automatisch-grootlichtsysteem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het donker door
automatische regeling van het grootlicht met
behulp van een op de achteruitkijkspiegel ge-
monteerde digitale camera. Deze camera de-
tecteert de verlichting van andere voertuigen en
zorgt ervoor dat automatisch van grootlicht naar
dimlicht wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera zijn
verdwenen.
OPMERKING:
Als de voorruit of spiegel voor automa-
tisch grootlicht wordt vervangen, moet de
spiegel voor automatisch grootlicht op-
nieuw worden gericht om zeker te zijn van
een correcte werking. Neem contact op
met uw erkende dealer.
Als de koplampen en achterlichten van
voertuigen in het blikveld van de camera
defect zijn, met modder zijn bespat of
gedeeltelijk aan het zicht worden onttrok-
ken, zal uw grootlicht langer blijven bran-
den (dichter bij het andere voertuig). Het systeem zal ook niet correct werken als
de voorruit of cameralens zijn bedekt met
vuil, vet of andere obstakels (sticker, tol-
kastje, etc.).
Activeren
1. Schakel het automatische grootlicht in via het scherm van het Uconnect® systeem.
Raadpleeg "Uconnect® instellingen" in het
hoofdstuk "Het instrumentenpaneel" voor
meer informatie hierover.
2. Draai de koplampschakelaar naar de stand AUTO.
3. Druk de multifunctionele hendel van u af (in de richting van de voorkant van het voertuig)
om het grootlicht in te schakelen.
OPMERKING:
Dit systeem wordt niet geactiveerd voordat
de auto ten minste 32 km/u (20 mph) rijdt.
101
Page 106 of 480

Deactiveren
1. Trek de multifunctionele hendel naar u toe(of naar achteren in het voertuig) om het
systeem handmatig uit te schakelen (nor-
male werking van het dimlicht).
2. Druk de multifunctionele hendel weer terug om het systeem opnieuw te activeren.Automatische hoogteverstelling
koplampen — alleen voor
hogedrukontladingslampen (HID)Deze functie zorgt ervoor dat het grootlicht
tegenliggers niet verblindt. Door de automati-
sche hoogteverstelling van de koplampen wordt
de hoogte van het grootlicht aangepast aan de
hellingshoek van de auto.Adaptieve bi-xenon koplampen met
ontlading met hoge intensiteit -
Indien aanwezigDit systeem verstelt het koplampschijnsel auto-
matisch horizontaal, zodat het licht in de stuur-
richting van de auto wordt gericht. OPMERKING:
Wanneer het adaptieve koplampsysteem
wordt ingeschakeld, maken de koplam-
pen eerst een aantal korte draaibewegin-
gen ter initialisatie.
Het adaptieve koplampsysteem is alleen
actief tijdens vooruitrijden.
De werking van de adaptieve koplampsysteem
kan worden in- en uitgeschakeld met het
Uconnect® systeem, raadpleeg "Uconnect® in-
stellingen" in het hoofdstuk "Het instrumenten-
paneel" voor meer informatie hierover.
Uitschakelvertraging
koplampverlichtingUw auto is uitgerust met uitschakelvertraging van
de koplampverlichting waardoor de koplampen
ongeveer 90 seconden blijven branden na het
uitstappen. Deze vertraging wordt ingeschakeld
wanneer de contactschakelaar in de stand OFF
wordt gezet terwijl de koplampschakelaar is inge-
schakeld en vervolgens wordt uitgeschakeld. U
kunt de uitschakelvertraging van de koplampen
annuleren door de koplampschakelaar in- en ver-
volgens uit te schakelen of door de contactscha-
kelaar in de stand ON te zetten.
OPMERKING:
Als uw auto is uitgerust met een aanraak-
scherm, kan deze functie worden gepro-
grammeerd via het Uconnect® systeem.
Raadpleeg Uconnect® instellingen in het
hoofdstuk Het instrumentenpaneel voor
meer informatie hierover.
Als uw auto niet is uitgerust met een aanraak-
scherm, kan deze functie worden geprogram-
meerd via het bestuurdersinformatiedisplay
(DID). Raadpleeg de paragraaf "Bestuurdersin-
formatiedisplay (DID)" in het hoofdstuk"Het
instrumentenpaneel" voor meer informatie hier-
over.Parkeerlichten en verlichting van het
instrumentenpaneel
Om de parkeerlichten en de instru-
mentenverlichting in te schakelen,
draait u de koplampschakelaar
rechtsom. Om de parkeerlichten uit te schake-
len, draait u de koplampschakelaar terug in de
stand O (Off, Uit).
102
Page 107 of 480

Mistlampen vóór en
mistachterlichten - indien aanwezigDe mistlampen vóór en mistachterlichten kunt u
naar wens gebruiken als het zicht door mist is
verslechterd. De mistlampen worden in deze
volgorde ingeschakeld: als u de koplampscha-
kelaar één keer indrukt, gaan de mistkoplam-
pen aan. Druk de schakelaar een tweede keer
in om de mistachterlichten in te schakelen (mist-
lampen vóór blijven aan). Druk de schakelaar
een derde keer in om de mistachterlichten uit te
schakelen (mistkoplampen blijven aan). Druk
de schakelaar een vierde keer in om de mist-
koplampen uit te schakelen.
OPMERKING:
De koplampschakelaar moet in de stand
parkeerlicht of koplampen staan voordat de
mistlampschakelaar ingedrukt kan worden.
InterieurverlichtingDe portier- en plafondverlichting worden inge-
schakeld als de voorportieren worden geopend
of als de dimschakelaar (draaischakelaar rechts
van de koplampschakelaar) naar boven wordt
gedraaid in de laatste stand. Als uw auto is
uitgerust met afstandsbediening en de toets
UNLOCK op de afstandsbediening wordt inge-
drukt, gaan de portier- en plafondverlichting
branden. Wanneer een portier is geopend en de
interieurverlichting brandt dan kunt u de interi-
eurverlichting uitschakelen door de dimschake-
laar helemaal naar beneden te draaien in de
OFF-stand. Dit wordt ook de “Party”-modusgenoemd omdat in deze modus de deuren
langer open kunnen blijven staan zonder dat de
accu van de auto leegraakt.
De helderheid van de verlichting van het instru-
mentenpaneel kan worden geregeld door de
dimschakelaar omhoog (helderder) of omlaag
(dimmen) te draaien. Als de koplampen zijn
ingeschakeld, kunt u de helderheid van de
kilometerteller, dagteller, radio en dakconsole
verhogen door de schakelaar zo ver mogelijk
omhoog te draaien totdat u een klik hoort. Deze
functie wordt de “Parade”-modus genoemd en
is handig als de koplampen overdag nodig zijn.
Werking van de mistlampen
Dimschakelaar
103
Page 108 of 480

Waarschuwingssignaal verlichting
aanAls de koplampen, parkeerlichten of bagage-
ruimteverlichting ingeschakeld blijven nadat de
contactschakelaar in de stand OFF is gezet,
klinkt er een geluidssignaal wanneer het be-
stuurdersportier wordt geopend.AccuspaarfunctieOm de levensduur van de accu van uw auto te
verlengen, wordt zowel voor de binnen- als de
buitenverlichting belastingreductie geboden.
Als de contactschakelaar in de stand OFF (UIT)
staat en een portier open blijft staan gedurende
10 minuten of de dimschakelaar in de stand ON
(AAN) staat voor de plafondverlichting, wordt de
binnenverlichting automatisch uitgeschakeld.OPMERKING:
De accuspaarmodus wordt geannuleerd als
de contactschakelaar in de stand ON (AAN)
staat.
Als de koplampen ingeschakeld blijven terwijl
de contactschakelaar in de stand OFF (UIT) is
gezet, wordt de buitenverlichting automatisch
na acht minuten uitgeschakeld. Als de koplam-
pen worden ingeschakeld en ingeschakeld wor-
den geladen gedurende acht minuten terwijl de
contactschakelaar in de stand OFF (UIT) staat,
gaat de buitenverlichting automatisch uit.
OPMERKING:
De accuspaarmodus wordt uitgeschakeld
als de contactschakelaar in de stand OFF
(uit) staat en de koplampschakelaar in de
stand voor de parkeerlichten staat. De par-
keerlichten blijven branden en stroom van
de accu verbruiken.
Leeslampen voorinDe leeslampen voorin bevinden zich in de dak-
console.
Leeslampen voorin
104
Page 109 of 480
Elke lamp kan worden ingeschakeld door op de
schakelaar aan weerszijden van de console te
drukken. Deze schakelaars zijn verlicht voor
goede zichtbaarheid in het donker. U schakelt
de lampen uit door nogmaals op de schakelaar
te drukken. De lampen gaan ook branden wan-
neer u op de ontgrendelknop van de afstands-
bediening drukt.
InterieurverlichtingDe interieurverlichting kan worden ingescha-
keld door op de bovenhoek van de lens te
drukken. U schakelt de lampen uit door nog-
maals op de lens te drukken.
SfeerverlichtingDe dakconsole is voorzien van sfeerverlichting.
Deze verlichting verbetert het zicht op de vloer
en middenconsole.Multifunctionele hendelDe hendel bevindt zich aan de linkerzijde van
de stuurkolom.
Schakelaars voor leeslampen voorin
Interieurverlichting
Multifunctionele hendel
105
Page 110 of 480

RichtingaanwijzersBeweeg de multifunctionele hendel op of neer
om te controleren of de pijlen aan beide zijden
van de instrumentengroep gaan knipperen, wat
betekent dat de richtingaanwijzers voor en ach-
ter naar behoren werken.
OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft branden en niet
knippert, of als een van de lampjes zeer snel
knippert, controleer dan aan de buitenzijde
van de auto of een lamp defect is. Wanneer
een van de richtingaanwijzers niet gaat
branden wanneer u de hendel beweegt, is
waarschijnlijk de desbetreffende lamp de-
fect.
Lane Change AssistTik de hendel eenmaal omhoog of omlaag
zonder hem in de klikstand te duwen; de rich-
tingaanwijzer (rechts of links) knippert dan drie-
maal en gaat vervolgens automatisch uit.LichtsignaalU kunt met uw koplampen een lichtsignaal
geven aan een ander voertuig door de multi-
functionele hendel kort in de richting van het
stuurwiel te trekken. Hierdoor wordt het groot-
licht ingeschakeld tot u de hendel weer loslaat.Schakelaar dimlicht/grootlichtDruk de multifunctionele hendel in de richting
van het instrumentenpaneel om het grootlicht in
te schakelen. Door de multifunctionele hendel
richting het stuurwiel te trekken, wordt het dim-
licht weer ingeschakeld of het grootlicht weer
uitgeschakeld.
RUITENWISSERS EN
-SPROEIERSDe bedieningselementen voor de ruitenwisser/-
sproeier bevinden zich op de multifunctionele
hendel aan de linkerzijde van de stuurkolom.
De voorruitenwissers worden bediend door een
schakelaar te bedienen op het uiteinde van de
hendel. Voor informatie over de
achterruitwisser/-sproeier, raadpleeg de para-
graaf"Achterruitfuncties" in het hoofdstuk"De
functies van uw auto".
Multifunctionele hendel
106
Page 111 of 480

Bediening van ruitenwissers
voorruitDraai het uiteinde van de hendel naar een van
de eerste vier klikstanden voor intervalwissen,
de vijfde klikstand voor een lage wissnelheid en
de zesde klikstand voor een hoge wissnelheid.
LET OP!
Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als
die verhindert dat de wisserbladen terugke-
ren naar de ruststand. Wanneer de ruiten-
wisserschakelaar is uitgezet en de wisser-
bladen niet kunnen terugkeren naar de
ruststand, kan dat schade toebrengen aan
de ruitenwissermotor.IntervalstandGebruik een van de vier intervalwissnelheden
wanneer de weersomstandigheden één wisslag
vereisen met een variabele interval tussen de
wisslagen. Bij rijsnelheden boven 16 km/u
(10 mph) kan de vertraging worden ingesteld
vanaf maximaal circa 18 seconden tussen de
wisbewegingen (eerste klikstand) tot één wis-
beweging per seconde (vierde klikstand).OPMERKING:
Als de rijsnelheid lager is dan 16 km/u
(10 mph), worden de intervaltijden verdub-
beld.
Bediening van ruitenwissers voorruit
Werking in de intervalstand
107
Page 112 of 480

Werking van de ruitensproeierAls u de ruitensproeiers wilt inschakelen, duwt u
het uiteinde van de hendel (in de richting van
het stuurwiel) en houdt u de hendel ingedrukt zo
lang het sproeien nodig is. Als u tegen de
hendel duwt terwijl de intervalstand actief is,
voeren de ruitenwissers, nadat u het uiteinde
van de hendel hebt losgelaten, meerdere wis-
bewegingen uit en keren vervolgens terug naar
de eerder geselecteerde intervalstand.
Als u tegen het uiteinde van de hendel duwt
terwijl de ruitenwissers zijn uitgeschakeld, voe-
ren de ruitenwissers meerdere wisbewegingen
uit en worden vervolgens weer uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het zicht
door de voorruit kan tot aanrijdingen leiden.
Mogelijk ziet u andere voertuigen of obsta-
kels over het hoofd. Voorkom plotselinge
ijsvorming op de voorruit door de voorruit
eerst te verwarmen met de ontdooi-inrichting
voordat u de ruitensproeier gebruikt.WasemGebruik de tipfunctie als het weer vereist dat de
ruitenwissers af en toe gebruikt worden. Draai
het uiteinde van de hendel naar de stand MIST
en laat hem los voor één wisbeweging.
OPMERKING:
De MIST-functie schakelt de sproeierpomp
niet in. Er wordt daarom geen ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit gesproeid. De wis-
functie moet worden gebruikt om ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
Regensensor — indien aanwezigDeze voorziening detecteert vocht op de voor-
ruit en schakelt automatisch de ruitenwissers in.
De functie is vooral handig wanneer spatwater
van de weg of water dat van de ruitenwissers
van een voorliggende auto wordt geblazen, op
de voorruit terechtkomt. Draai het uiteinde van
de multifunctionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan worden
ingesteld met de multifunctionele hendel. Wis-
serintervalstand 1 is het minst gevoelig en
wisserintervalstand 4 is het meest gevoelig. Bij
normale regenval dient stand 3 te worden ge-
Werking van de ruitensproeier
Bediening van MIST-functie
108