Page 177 of 480

OPMERKING:
Wanneer een van de controlelampjes snel
knippert, controleer dan aan de buitenzijde
van de auto of een lamp defect is.
8. Snelheidsmeter
Geeft de voertuigsnelheid aan.
9. Rechtsboven selecteerbaar in DIDIn dit gedeelte van de instrumentengroep wordt
selecteerbare informatie zoals kompas, buiten-
temperatuur, etc. weergegeven. Raadpleeg de
paragraaf"Bestuurdersinformatiedisplay (DID))"
in dit hoofdstuk voor meer informatie hierover.10. Storingslampje
Het storingslampje maakt deel uit van
het boorddiagnosesysteem
(OBD III)
dat de regeling van de motor en de
automatische versnellingsbak contro-
leert. Het lampje gaat branden als de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN wordt gezet,
voordat de motor start. Als het lampje niet gaat
branden wanneer u de contactschakelaar van
OFF naar ON/RUN draait, laat uw auto dan
direct controleren op storingen. Door sommige oorzaken, slechte brandstof-
kwaliteit, enz., kan het lampje gaan branden
nadat de motor is gestart. Als het lampje blijft
branden tijdens enkele normale ritten, is onder-
houd van uw auto noodzakelijk. In de meeste
gevallen kan dan normaal met de auto worden
gereden en is slepen niet noodzakelijk.
LET OP!
Als u lange tijd blijft rijden met een brandend
storingslampje, kan het motorregelsysteem
beschadigd raken. Het kan ook van invloed
zijn op het brandstofverbruik en het rijge-
drag. Als het lampje knippert, zal de kataly-
sator vrij snel ernstig defect raken en zal het
motorvermogen afnemen. Raadpleeg dan
onmiddellijk uw dealer.WAARSCHUWING!Een niet goed werkende katalysator, zoals
hierboven beschreven, kan warmer worden
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
dan een katalysator die wel goed werkt. Hier-
door kan brand ontstaan als u langzaam rijdt of
de auto op brandbaar materiaal parkeert, zo-
als droge planten, hout, karton enz. Dit ernstig
of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben voor
de bestuurder, de passagiers of anderen.11. Achtermistlampen
Dit lampje gaat branden wanneer de
mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
12. Temperatuurmeter
De temperatuurmeter geeft de temperatuur van de
koelvloeistof aan. Als de meternaald het normale
aanwijst, werkt het koelsysteem naar behoren.De meternaald geeft vaak een hogere tempe-
ratuur aan tijdens het rijden bij warm weer, op
hellingen, of met aanhanger. De bovenlimiet
van het normale temperatuurbereik mag niet
wordt overschreden.
173
Page 178 of 480

LET OP!
Als u blijft rijden met een oververhit koelsys-
teem, kan schade aan de auto ontstaan.
Wanneer de temperatuurmeter in de"H"-
zone staat, zet dan de auto veilig stil aan de
kant van de weg. Laat de auto met uitge-
schakelde airco stationair draaien tot de me-
ternaald weer in het normale bereik staat. Als
de meternaald op "H"blijft staan en u onon-
derbroken geluidssignalen hoort, zet de mo-
tor dan direct af en neem contact op met een
erkende dealer voor service.WAARSCHUWING!
Een te warm koelsysteem is gevaarlijk. Hete
koelvloeistof en stoom uit de radiateur kun-
nen ernstige brandwonden veroorzaken. Bel
een erkende dealer voor service wanneer de
motor van uw auto oververhit is. Als u besluit
zelf onder de motorkap te kijken, raadpleeg
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
dan het hoofdstuk "Onderhoud van uw auto".
Volg de waarschuwingen in het hoofdstuk
"Vuldop van het koelsysteem".
13. Waarschuwingslampje voor het remsys-
teem Dit lampje geeft verschillende func-
ties van
het remsysteem aan, zoals
het remvloeistofpeil en het aantrek-
ken van de handrem. Als het waar-
schuwingslampje voor het remsys-
teem gaat branden, is het mogelijk dat de
handrem is aangetrokken, het vloeistofpeil in
het remvloeistofreservoir te laag is of dat zich
een probleem voordoet in het reservoir van het
ABS-systeem.
Als het lampje blijft branden wanneer de handrem
niet is aangetrokken en het remvloeistofpeil in het
reservoir van de hoofdremcilinder zich ter hoogte
van het Full-merkteken bevindt, kan er sprake zijn
van een storing in het hydraulische remcircuit of is
er een probleem met de rembekrachtiging gede-
tecteerd door het ABS-systeem / elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP). In dat geval blijft
het lampje branden tot de oorzaak is verholpen.
Als het probleem verband houdt met de rembe-
krachtiging, zal de ABS-pomp actief zijn tijdens
het remmen en voelt u mogelijk een trilling in het
rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor
reserve-remvermogen als ergens een storing
optreedt in het hydraulisch systeem. Als er in
één helft van het dubbele remsysteem sprake is
van lekkage, geeft het waarschuwingslampje
voor het remsysteem dit aan; het lampje gaat
branden wanneer het remvloeistofpeil in de
hoofdcilinder is gedaald tot onder een bepaald
niveau.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is
verholpen.
OPMERKING:
Het lampje kan bij het nemen van een
scherpe bocht even knipperen, doordat dan
het vloeistofpeil verandert. Breng de auto
naar de dealer voor onderhoud en laat het
remvloeistofpeil controleren.
174
Page 179 of 480

Als een storing van het remsysteem wordt
aangegeven, laat de auto dan onmiddellijk re-
pareren.WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode waarschu-
wingslampje voor het remsysteem brandt, is
gevaarlijk. Een deel van het remsysteem is
mogelijk defect. De remweg wordt dan lan-
ger. U kunt een aanrijding veroorzaken. Laat
de auto onmiddellijk controleren.
Auto’s die met een ABS-systeem zijn uitgerust,
beschikken ook over elektronische remkracht-
verdeling (EBD). Bij een storing van EBD, gaat
het waarschuwingslampje voor het remsysteem
branden, samen met het ABS-lampje. Het ABS-
systeem moet dan onmiddellijk worden gerepa-
reerd.
U kunt de werking van het waarschuwings-
lampje voor het remsysteem controleren door
de contactschakelaar van de stand OFF in de
stand ON/RUN te zetten. Het lampje moet dan
gedurende ongeveer twee seconden branden. Het lampje moet vervolgens doven, tenzij de
handrem is aangetrokken of een storing van het
remsysteem is gedetecteerd. Als het lampje niet
gaat branden, moet u het lampje door een
erkende dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden als de handrem
wordt aangetrokken wanneer de contactscha-
kelaar in de stand ON/RUN staat.
OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de hand-
rem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aangetrokken.
14.
Brandstofmeter/brandstofvulklepindicatie
Het symbool van de brandstofpomp wijst naar
de zijde van het voertuig waar de brandstoftank
is aangebracht. Wanneer de contactschakelaar
in de stand ON/RUN staat, toont de meternaald
het brandstofpeil in de tank.
15. Bandenspanningslampje
Alle banden, ook de reserveband
(indienaanwezig)
moeten elke
maand worden gecontroleerd wan-
neer ze koud zijn en opgepompt tot de bandenspanning die door de fabrikant wordt
aanbevolen op de bandenspanningssticker.
(Als uw voertuig banden heeft met een andere
maat dan wordt aangegeven op de banden-
spanningssticker, moet u de juiste bandenspan-
ning voor die banden achterhalen.)
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto uit-
gerust met een bandenspanningscontrolesys-
teem, dat ervoor zorgt dat het bandenspan-
ningslampje gaat branden wanneer de
spanning van een of meer banden veel te laag
is. Als het bandenspanningslampje gaat bran-
den, moet u zo snel mogelijk stoppen en uw
banden controleren en deze tot de juiste ban-
denspanning oppompen. Als u met een veel te
lage bandenspanning rijdt, raakt de band over-
verhit en kan de band defect raken. Een te lage
bandenspanning verhoogt ook het brandstof-
verbruik, vermindert de levensduur van de band
en kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen
vervanging voor juist onderhoud van uw ban-
den. Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de bandenspanning
175
Page 180 of 480

nog niet het lage niveau heeft bereikt waarbij
het bandenspanningslampje gaat branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een controle-
lampje voor storingen van het bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat gaat branden wan-
neer het systeem niet goed werkt. Het
controlelampje voor storingen van het banden-
spanningscontrolesysteem werkt in combinatie
met het bandenspanningslampje. Als het sys-
teem een storing detecteert, knippert het lampje
gedurende ongeveer één minuut, waarna het
continu gaat branden. Zolang er sprake van een
storing is, wordt deze reeks telkens herhaald
wanneer de auto wordt gestart. Als het storings-
lampje brandt, is het mogelijk dat lage banden-
spanning niet wordt gedetecteerd of gemeld.
Storingen van het bandenspanningscontrole-
systeem kunnen optreden om verschillende re-
denen, waaronder de installatie van vervan-
gende of alternatieve banden of wielen.
Controleer altijd het controlelampje voor storin-
gen van het bandenspanningscontrolesysteem
nadat een of meer banden of wielen van het
voertuig zijn vervangen om er zeker van te zijn
dat de vervangende of alternatieve banden en
wielen de juiste werking van het bandenspan-
ningscontrolesysteem niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is ge-
optimaliseerd voor de originele banden en
wielen. De bandenspanning en waarschu-
wing van het bandenspanningscontrolesys-
teem zijn ingesteld voor de bandenmaat van
uw auto. Het gebruik van vervangende on-
derdelen met een andere maat, type en/of
stijl kan leiden tot een ongewenste werking
van het systeem of schade aan de sensoren.
Door het gebruik van niet-originele wielen
kunnen de sensoren beschadigd raken. Ge-
bruik geen bandenafdichtingsmiddelen uit
blik of balansgewichten als de auto is uitge-
rust met een bandenspanningscontrolesys-
teem, omdat dit schade aan de sensoren kan
veroorzaken.
16. Bestuurdersinformatiedisplay (DID)
De kilometerteller geeft het aantal kilometers
aan dat
de auto in totaal heeft gereden.
In de juiste omstandigheden verschijnen op dit
scherm de berichten van het bestuurdersinfor- matiedisplay (DID). Raadpleeg de paragraaf
"Bestuurdersinformatiedisplay
"van uw gebrui-
kershandleiding voor meer informatie hierover.
17. Selecteerbaar DID-menu
In dit deel van de instrumentengroep wordt het
selecteerbare DID-menu
weergegeven. Raad-
pleeg de paragraaf ""Bestuurdersinformatiedis-
play (DID)" in dit hoofdstuk voor meer informatie
hierover.
18. Waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem Het lampje gaat ter controle vier tot
achtseconden
branden nadat u de
contactschakelaar voor de eerste
keer in de stand ON/RUN hebt
gezet. Wanneer het lampje niet
brandt tijdens het starten, blijft branden of gaat
branden tijdens het rijden, moet het systeem zo
snel mogelijk door een erkende dealer worden
nagekeken. Voor meer informatie, raadpleeg de
paragraaf "Beveiligingssystemen voor inzitten-
den" in het hoofdstuk "Uw auto"van uw
gebruikershandleiding.
176
Page 181 of 480

19. Controlelampje van alarmsysteemGedurende 15 seconden knippert
dit lampje
snel wanneer het anti-
diefstalalarm wordt ingeschakeld.
Nadat het alarm is ingesteld, gaat
het lampje langzamer knipperen.
Het controlelampje van het alarmsysteem gaat
ook ongeveer drie seconden branden als de
contactschakelaar voor het eerst wordt
ingeschakeld.
20. Controlelampje ESP uitgeschakeld —
indien aanwezig
Dit
lampje geeft aan dat het elek-
tronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP)
is uitgeschakeld. 21. Controle-/storingslampje ESP — indien
aanwezig
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch
stabiliteitsregel-
systeem (ESP) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer de
contactschakelaar in de stand ON/
RUN wordt gezet. Als de motor draait, behoort
dit lampje uit te gaan. Wanneer controle-/
storingslampje ESP continu blijft branden terwijl
de motor draait, is een storing gedetecteerd in
het ESP-systeem. Als het lampje blijft branden
nadat er verschillende keren is gestart en u
meerdere kilometers hebt gereden met een
snelheid hoger dan 48 km/u (30 mph), dient u
zo snel mogelijk contact op te nemen met uw
erkende dealer om het probleem te laten op-
sporen en verhelpen. OPMERKING:
Het controlelampje ESP uitgeschakeld en
het controle-/storingslampje ESP gaan
kort branden wanneer de contactschake-
laar in de stand ON/RUN wordt gezet.
Telkens wanneer de contactschakelaar in
de stand ON/RUN wordt gezet, wordt het
ESP-systeem ingeschakeld, ook wanneer
dit eerder werd uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESP-
systeem heeft veroorzaakt.
22.
Controlelampje parkeerlichten/koplampen
AAN - indien aanwezig
Dit lampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn
ingeschakeld.
177
Page 182 of 480

BESTUURDERSINFORMATIE-
DISPLAY (DID)Het bestuurdersinformatiedisplay (DID) heeft
een interactief scherm dat zich in de instrumen-
tengroep bevindt.
Het DID heeft de volgende menu-items:
Digitale snelheidsmeter
Voertuiginformatie
Terrein — indien aanwezig
SRT-prestaties — indien aanwezig
Bestuurderhulp
Brandstofverbruik
Dagteller
Stop/Start — indien aanwezig
Audio
Opgeslagen meldingen
Instellen scherm
Snelheidswaarschuwing — indien aanwezig
Met dit systeem kan de bestuurder informatie
selecteren door op de volgende knoppen op het
stuur te drukken:
Knop pijl omhoog
Druk kort op de knop pijl OMHOOG
omomhoog
te bladeren door het
hoofdmenu en de submenu’s.
Knop pijl omlaag
Druk kort op de knop pijl OMLAAG
om omlaag te bladeren door het
hoofdmenu en de submenu’s.
Knop pijl naar rechts
Druk kort op de knop pijl naar
RECHTS voor toegang tot de infor-
matieschermen of submenuscher-
men van een hoofdmenu.
Knop terug/pijl naar links
Druk kort op de knop pijl naar
LINKSvoor
toegang tot de infor-
matieschermen of submenuscher-
men van een hoofdmenu.
Plaats van het bestuurdersInformatiedisplay (DID)
Knoppen van het DID
178
Page 183 of 480

Knop OK
De knop OK kan worden gebruikt voor het
volgende:
Selectie
Reset (ingedrukt
houden)
Wissen (ingedrukt houden)DID-schermenDe DID-schermen bevinden zich in het midden-
deel van de instrumentengroep en bestaan uit
meerdere delen:
1. Hoofdscherm — De binnenring van het scherm licht grijs op onder normale omstan-
digheden, geel voor niet-kritieke waarschu-
wingen, rood voor kritieke waarschuwingen,
en wit voor on-demand informatie.
2. Audio-informatie en submenu-informatie — Wanneer er submenu’s beschikbaar zijn,
wordt het deel met de submenu’s hier weer-
gegeven.
3. Instelbare indicatoren/informatie
4. Indicatoren/richtingaanwijzers 5. Status van schakelhendel (PRNDL)
6. Selecteerbare informatie (kompas, tempera-
tuur, bereik tot lege tank, dagteler A, dagtel-
ler B, gemiddeld brandstofverbruik, huidig
brandstofverbruik)
7. De luchtveringstatus — indien aanwezig
8. 4WD-status — status
9. Selecteerbare Meter 1
In het hoofdscherm worden normaal gesproken
het hoofdmenu of de schermen van een geko-
zen functie uit het hoofdmenu weergegeven.
Op het hoofdscherm worden ook ongeveer 60
mogelijke waarschuwings- of informatieberich-
ten weergegeven. Deze berichten zijn onder-
verdeeld in verschillende categorieën:
Opgeslagen berichten met vijf-
seconden-weergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden deze
berichten gedurende
vijf seconden in het hoofd-
scherm weergegeven, waarna opnieuw het vo-
rige scherm wordt getoond. De meeste berich-
ten van dit type worden vervolgens opgeslagen (zolang de oorzaak waardoor ze zijn geacti-
veerd blijft bestaan) en kunnen opnieuw worden
bekeken via de optie
"Messages"(berichten) in
het hoofdmenu. Voorbeelden van dit type be-
richt zijn "Right Front Turn Signal Lamp Out"
(rechter richtingaanwijzer vóór defect) en "Low
Tire Pressure" (bandenspanning laag).
Niet-opgeslagen berichten
Deze berichten worden weergegeven totdat de
oorzaak waardoor het bericht is geactiveerd is
verholpen. Voorbeelden van dit type bericht zijn
"Turn Signal On" (richtingaanwijzer aan, als een
richtingaanwijzer niet is uitgeschakeld) en "Lights
On" (lampen aan, als de bestuurder uitstapt).Niet-opgeslagen berichten tot RUN
Deze berichten gaan hoofdzakelijk over de op
afstand bediende startfunctie. Deze berichten
worden weergegeven totdat de contactschake-
laar in de stand RUN wordt gezet. Voorbeelden
van dit type berichten zijn: "Remote Start Abor-
ted - Door Ajar" (Starten op afstand afgebroken
- Portier open) en "Press Brake Pedal and Push
Button to Start" (Trap rempedaal in en druk op
knop om te starten).
179
Page 184 of 480

Niet-opgeslagen berichten met vijf-
seconden-weergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden deze
berichten gedurende vijf seconden in het hoofd-
scherm weergegeven, waarna opnieuw het vo-
rige scherm wordt getoond. Een voorbeeld van
dit type bericht is "Automatic High Beams On"
(Automatisch grootlicht aan).SCHAKELSTANDINDICATIE (GSI) —
INDIEN AANWEZIGHet schakelstandindicatiesysteem (GSI) wordt in-
geschakeld op voertuigen met schakelflipper-
modus. De GSI biedt de bestuurder een visuele
indicatie in het DID als het aanbevolen schakel-
punt is bereikt. Deze indicatie wijst de bestuurder
erop dat het brandstofverbruik kan worden ver-
laagd door te schakelen. Wanneer de indicatie
voor opschakelen op het display wordt getoond,
adviseert de GSI de bestuurder naar een hogere
versnelling te schakelen.
De GSI-indicatie in het DID blijft branden totdat de
bestuurder schakelt of de rijomstandigheden te-
rugkeren naar een situatie waarbij niet hoeft te
worden geschakeld voor een gunstiger brandstof-
verbruik.
Levensduur motorolie resettenOil Change Required (olieverversing vereist)
Uw auto is uitgerust met een indicator voor
olieverversing. Het bericht "Oil Change Re-
quired" (olieverversing vereist) verschijnt gedu-
rende vijf seconden in het DID na één geluids-
signaal om de volgende oliebeurt aan te geven.
De indicator voor olieverversing is gebaseerd
op de belasting van de motor, wat betekent dat
de periodieke oliebeurten afhankelijk zijn van
uw persoonlijke rijstijl.
Als u deze melding niet reset dan wordt het
iedere keer dat u de contactschakelaar op
ON/RUN draait of op ON/RUN zet met Keyless
Enter-N-Go™ weergegeven. Om het bericht
tijdelijk uit te schakelen, druk kort op de toets
OK. Om de indicator voor olieverversing (na het
uitvoeren van periodiek onderhoud) te resetten,
volgt u de volgende stappen.
GSI terugschakelenGSI opschakelen
180