Ingreep door de bestuurder:
De bestuurder kan de activering van de SSC te
allen tijde opheffen met het gaspedaal of de
remmen. Tijdens het ingrijpen door de bestuur-
der bevindt de transmissie zich in ERS-modus,
een begrenzer voor de hoogste versnelling, en
de auto zal vanuit de eerste versnelling scha-
kelen tot de versnelling die wordt weergegeven.
SSC deactiveren
SSC wordt gedeactiveerd maar blijft beschik-
baar als een van de volgende omstandigheden
zich voordoet:
De bestuurder de instelsnelheid van SSC
opheft met het gaspedaal of de remmen.
De voertuigsnelheid is hoger dan 32 km/u
(20 mph) maar blijft lager dan 64 km/u
(40 mph).
Voertuig is in de stand PARK gezet. SSC uitschakelen
SSC wordt gedeactiveerd en uitgeschakeld als een
van de volgende omstandigheden zich voordoet:
De bestuurder drukt op de SSC-schakelaar
De aandrijflijn wordt uit de groep 4WD LOW
geschakeld.
De handrem wordt ingeschakeld.
Bestuurdersportier wordt geopend.
Het voertuig rijdt harder dan 32 km/u
(20 mph) gedurende meer dan 70 seconden.
Het voertuig rijdt harder dan 64 km/u (40 mph)
(SSC wordt onmiddellijk uitgeschakeld)Feedback aan de bestuurder:
De instrumentengroep bevat een SSC-
pictogram en een SSC-schakelaar met een
LED die feedback geeft aan de bestuurder over
de status van SSC.
Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar gaan branden en
blijven branden wanneer SSC wordt inge-
schakeld of geactiveerd. Dit is de normale
bedrijfsstand voor SSC.
Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen gedu-
rende enkele seconden en gaan vervolgens
uit als de bestuurder op de SSC-schakelaar
drukt, maar niet aan de voorwaarden voor
inschakelen is voldaan.
Het pictogram in de instrumentengroep en
het lampje in de schakelaar knipperen gedu-
rende enkele seconden en gaan vervolgens
uit wanneer SSC wordt uitgeschakeld als
gevolg van een te hoge snelheid.
WAARSCHUWING!
SSC is alleen bedoeld om de bestuurder te
helpen de rijsnelheid onder controle te hou-
den tijdens het rijden onder terreinomstan-
digheden. De bestuurder moet goed op de
rijomstandigheden blijven letten en blijft ver-
antwoordelijk voor handhaving van een vei-
lige rijsnelheid.
301
Controle-/storingslampje ESC en
controlelampje ESC UIT
Het controle-/storingslampje van
het elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESC) in de instrumenten-
groep gaat branden wanneer de
contactschakelaar naar de stand
ON/RUN wordt gedraaid. Als de
motor draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer controle-/storingslampje ESC continu
blijft branden terwijl de motor draait, is een
storing gedetecteerd in het ESC-systeem. Als
het lampje blijft branden nadat er verschillende
keren is gestart en u meerdere kilometers hebt
gereden met een snelheid hoger dan 48 km/u
(30 mph), dient u zo snel mogelijk contact op te
nemen met uw erkende dealer om het probleem
te laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESC (in de instru-
mentengroep) begint te knipperen zodra de
banden grip verliezen en het ESC-systeem
wordt geactiveerd. Het controle-/storingslampje
ESC knippert ook wanneer het ASR-systeem
actief is. Als het controle-/storingslampje ESC
gaat knipperen tijdens het optrekken, neem dan gas terug en rijd verder terwijl u zo min mogelijk
gas geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan
de toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
Het controlelampje ESC uitgeschakeld en
het controle-/storingslampje ESC gaan
kort branden wanneer de contactschake-
laar in de stand ON/RUN wordt gezet.
Telkens wanneer u het contact in de stand
ON/RUN wordt gezet, behalve wanneer de
auto in groep 4L wordt gestart, is het
ESC-systeem aan, ook als dit eerder is
uitgeschakeld.
Het ESC-systeem maakt zoemende of
klikkende geluiden wanneer het actief is.
Dit is normaal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de ma-
noeuvre die de activering van het ESC-
systeem heeft veroorzaakt.
Het controlelampje "ESC uit"geeft
aan dat het elektronisch stabiliteits-
regelsysteem (ESC) gedeeltelijk of
volledig is uitgeschakeld.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
BANDEN
Bandmarkeringen1 — U.S. DOT Code
veiligheidsnormen (TIN) 4 — Maximale belasting
2 — Maat 5 — Maximale spanning
3 — Serviceomschrij-
ving 6 — Slijtage, tractie en
temperatuurbereiken
302