Page 321 of 480

Levensduur van bandenDe levensduur van een band is afhankelijk van
verschillende factoren, waaronder, maar niet
beperkt tot:
Rijstijl
Bandenspanning - Een onjuiste banden-
spanning bij koude banden kan leiden tot een
onregelmatig slijtagepatroon over het loop-
vlak van de band. Deze abnormale slijtage-
patronen verkorten de levensduur het loop-
vlak, waardoor de banden eerder vervangen
moet worden.
Gereden afstand
Prestatiebanden, banden met een snelheids-
aanduiding V of hoger, en zomerbanden,
hebben in de regel een kortere levensduur.
Het wordt ten zeerste aanbevolen deze ban-
den volgens het voertuigonderhoudsschema
te rouleren.
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen na zes
jaar te worden vervangen, ongeacht het res-
terende profiel op de banden. Als u deze
waarschuwing niet in acht neemt, kan een
klapband het gevolg zijn. U kunt dan de
controle over de auto verliezen en een on-
geval met ernstig of zelfs dodelijk letsel
veroorzaken.
Bewaar banden die niet worden gebruikt op een
koele, droge en donkere plaats. Voorkom dat de
banden in aanraking komen met olie, vet en
benzine.Vervangende bandenDe banden van uw nieuwe auto bieden een
optimale balans tussen verschillende eigen-
schappen. Controleer daarom de banden regel-
matig op de juiste bandenspanning en op slij-
tage. De fabrikant raadt ten zeerste aan dat u,
indien nodig, de oorspronkelijke banden laat
vervangen door banden met dezelfde maat, van
dezelfde kwaliteit en met hetzelfde prestatiever-
mogen. Raadpleeg de alinea over de bandenslijtage-indicator. Raadpleeg de band-
en beladingsinformatiesticker of het voertuig-
certificatielabel voor de aanduiding van uw ban-
denmaat. De belastingsindex en het snelheids-
symbool vindt u op de wang van de originele
band. Raadpleeg de tabel voor bandenmaten in
het hoofdstuk
"Veiligheidsinformatie over ban-
den" in deze handleiding voor meer informatie
over de belastingsindex en het snelheidssym-
bool van een band.
Wij raden u aan de twee voorbanden of de twee
achterbanden gelijktijdig als paar te laten ver-
vangen. Het vervangen van slechts één band
kan het rijgedrag van uw auto sterk beïnvloe-
den. Wanneer u een wiel vervangt, moet u
ervoor zorgen dat de specificaties van het
nieuwe wiel overeenkomen met die van het
originele wiel.
Wij raden u aan contact op te nemen met de
erkende bandenspecialist of dealer voor alle
vragen omtrent de juiste band. Wanneer u een
ander type band monteert, kan dat de veilig-
heid, de wegligging en het rijgedrag van uw
auto nadelig beïnvloeden.
317
Page 322 of 480

WAARSCHUWING!
Gebruik geen ander type band of wielmaat
of een band met een andere belastingsin-
dex dan voor uw auto is voorgeschreven.
Door sommige niet-goedgekeurde banden
en wielen gecombineerd te gebruiken ver-
andert u mogelijk de dimensies en eigen-
schappen van de wielophanging, waar-
door de besturing, het weggedrag en de
remwerking veranderen. Dat kan onvoor-
spelbaar weggedrag en extra belasting
van de stuurinrichting en de wielophanging
veroorzaken. U kunt dan de controle over
de auto verliezen en een ongeval met
ernstig of zelfs dodelijk letsel veroorzaken.
Kies daarom uitsluitend banden en wiel-
maten met een belastingsindex die voor
uw auto is goedgekeurd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!
(Vervolgd)
Gebruik nooit een band met een lagere
belastingsindex of capaciteit dan die van
de banden waarmee uw auto oorspronke-
lijk is uitgerust. Als u een band met een
lagere belastingsindex gebruikt, kan de
band te zwaar worden belast en lek raken.
U zou de macht over het stuur kunnen
verliezen en een aanrijding kunnen veroor-
zaken.
Wanneer uw banden niet geschikt zijn voor
uw rijsnelheid, kan dat een klapband ver-
oorzaken en kunt u de controle over de
auto verliezen.LET OP!
Het monteren van een band met een afwij-
kende bandenmaat kan ervoor zorgen dat de
aanduiding van de snelheidsmeter en de
kilometerteller niet langer juist zijn.
SNEEUWKETTINGEN
(TRACTIEHULPMIDDELEN)Het gebruik van sneeuwkettingen vereist vol-
doende ruimte tussen band en wielkast. Volg
deze aanbevelingen op om schade te voorkomen. Sneeuwkettingen moeten qua maatvoering
geschikt zijn voor de auto, zoals aanbevolen
door de fabrikant van de sneeuwketting.
Uitsluitend gebruiken op de achterwielen.
Gebruik vanwege de beperkte ruimte
sneeuwkettingen of tractiehulpmiddelen die
maximaal 12 mm boven het bandprofiel van
P265/60R18 109T, 265/60R18 110H, 265/
50R20 107V, 265/50R20XL 111V banden
uitsteken.WAARSCHUWING!
Het gebruik van verschillende bandenmaten
en -typen (M+S, winterbanden) tussen de
voor- en achteras kan leiden tot onvoorspel-
baar weggedrag. U zou de macht over het
stuur kunnen verliezen en een aanrijding
kunnen veroorzaken.
318
Page 323 of 480

LET OP!
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht om schade aan de auto of de banden te
voorkomen:
Door de beperkte ruimte voor sneeuwket-
tingen tussen de banden en andere onder-
delen van de wielophanging, is het belang-
rijk uitsluitend kettingen te gebruiken die in
goede staat verkeren. Gebroken sneeuw-
kettingen kunnen ernstige schade veroor-
zaken. Zet de auto onmiddellijk stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen wijzen op
kettingbreuk. Verwijder eerst de bescha-
digde onderdelen van de ketting voordat u
deze weer gebruikt.
Breng de ketting zo strak mogelijk aan en
trek hem opnieuw strak nadat u 0,8 km
(0,5 mijl) hebt gereden.
Rijd niet sneller dan 48 km/u (30 mph).
Rijd voorzichtig en vermijd scherpe boch-
ten en oneffenheden, vooral als de auto
zwaar beladen is.
(Vervolgd)
LET OP!
(Vervolgd)
Rijd niet langdurig op een droog wegdek.
Houd u aan de instructies van de fabrikant
van de sneeuwketting voor de juiste wijze
van installatie, de rijsnelheid en de ge-
bruiksvoorwaarden. Houd u aan de rijsnel-
heid die de fabrikant van de sneeuwkettin-
gen aanbeveelt, mits deze lager is dan
48 km/u (30 mph).
Gebruik geen sneeuwkettingen op een
compact reservewiel.ROULEREN VAN BANDENDe voorbanden en de achterbanden van uw
voertuig werken onder verschillende belastin-
gen en vervullen verschillende stuur-,
stabiliteits- en remfuncties. Hierdoor slijten de
voor- en achterbanden onevenredig. Dit effect kunt u verminderen door de banden
onderling te rouleren. De voordelen van roule-
ren zijn het grootst bij grove profielen, zoals het
profiel van on-/offroadbanden. Rouleren zorgt
voor een langere levensduur van de banden en
geeft langere tijd goede grip in modder, sneeuw
en op een nat wegdek. Bovendien draagt rou-
leren bij aan de rijeigenschappen.
Raadpleeg het hoofdstuk
"Onderhouds-
schema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
Frequenter rouleren is toegestaan indien dat
gewenst is. De oorzaken van snelle of onge-
wone slijtage moeten verholpen worden voor-
dat u de banden rouleert.
OPMERKING:
Het hoogwaardige bandenspanningscontro-
lesysteem geeft automatisch de banden-
spanningswaarden op de juiste positie op
het voertuig weer nadat de banden gerou-
leerd zijn.
319
Page 324 of 480

De voorgestelde roulatiemethode is kruislings
naar voren, zoals in de volgende afbeelding is
weergegeven.BANDENSPANNINGSCONTRO-
LESYSTEEMHet bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor te lage bandenspan-
ning op basis van de op de sticker vermelde
bandenspanning voor koude banden.De bandenspanning varieert met de tempera-
tuur met ongeveer 7 kPa (1 psi) voor elke 6,5 °C
(12 °F). Dat betekent dat de bandenspanning
afneemt wanneer de buitentemperatuur daalt.
De bandenspanning moet altijd worden geme-
ten en ingesteld wanneer de banden
"koud"
zijn. De banden zijn "koud"als ten minste 3 uur
niet met de auto is gereden, of minder dan
1,6 km (1 mijl) is gereden na een periode van 3
uur stilstand. Raadpleeg de paragraaf Ban-
den – Algemene informatie in het hoofdstuk
Starten en rijden voor informatie over hoe
de banden correct op spanning moeten wor-
den gebracht. De bandenspanning neemt ook
toe tijdens het rijden. Dit is normaal en betekent
niet dat de spanning moet worden verlaagd.
Het bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor lage bandenspan-
ning als de bandenspanning om welke reden
dan ook tot onder de waarschuwingsgrens
daalt, ook als gevolg van lage temperaturen of
natuurlijk spanningsverlies van de band. Het bandenspanningscontrolesysteem blijft de
bestuurder waarschuwen zolang er niets aan
de lage spanning gedaan wordt, en schakelt
pas uit als de bandenspanning gelijk is aan of
hoger is dan de aanbevolen waarden voor
koude banden op het bandenspanningsplaatje.
Zodra het bandenspanningslampje gaat bran-
den, dient u de betreffende band(en) op te
pompen tot de aanbevolen spanning voor
koude banden. Als dat is gebeurd, gaat het
bandenspanningslampje uit.
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 30 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning
wordt uitgeschakeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en het
bandenspanningslampje gaat uit zodra de nieuwe
bandenspanning is doorgegeven. Om deze infor-
matie te verwerken moet het voertuig 20 minuten
rijden met een minimum snelheid van 24 km/u.
Banden rouleren
320
Page 325 of 480

Voor de banden van uw auto wordt bijvoorbeeld
een bandenspanning (koud) geadviseerd van
227 kPa (na drie uur parkeren). Als de omge-
vingstemperatuur 20 °C bedraagt en de geme-
ten bandenspanning 28 psi (193 kPa) is, zal bij
een temperatuurdaling tot -7 °C de banden-
spanning afnemen tot ongeveer 24 psi (165
kPa). Deze bandenspanning is voldoende laag
om het bandenspanningslampje te laten bran-
den. Als u met de auto gaat rijden, kan de
bandenspanning naar ongeveer193 kPa stij-
gen, maar het bandenspanningslampje blijft
branden. Onder deze omstandigheden gaat het
bandenspanningslampje pas uit nadat de ban-
den tot de voor het voertuig aanbevolen koude
bandenspanning zijn opgepompt.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De bandenspanning en waar-
schuwing van het bandenspanningscon-
trolesysteem zijn ingesteld voor de ban-
denmaat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een andere
maat, type en/of stijl kan leiden tot een
ongewenste werking van het systeem of
schade aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen de senso-
ren beschadigd raken. Gebruik van niet-
originele bandenafdichtingsmiddelen kan
ertoe leiden dat de sensor van het banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS) niet
meer werkt. Na gebruik van een niet-
origineel bandenafdichtingsmiddel wordt
geadviseerd dat u uw voertuig naar uw
plaatselijke dealer brengt om de werking
van de sensor te laten controleren.
(Vervolgd)
LET OP!
(Vervolgd)
Plaats na het controleren van de banden-
spanning of het vullen van de banden altijd
de ventieldop terug. Hierdoor voorkomt u
dat het de bandenspanningssensor be-
schadigd raakt door binnendringend vocht
of vuil.
OPMERKING:
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet bedoeld als vervanging voor normaal
onderhoud en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem
mag niet worden gebruikt als
bandenspanningsmeter.
Als u met een veel te lage bandenspan-
ning rijdt, raakt de band oververhit en kan
de band defect raken. Een te lage banden-
spanning verhoogt ook het brandstofver-
bruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
321
Page 326 of 480

Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor het juiste banden-
onderhoud en de bestuurder is er verant-
woordelijk voor om de juiste bandenspan-
ning te handhaven met gebruik van een
nauwkeurige bandenspanningsmeter,
zelfs als de onderspanning nog niet op
het peil is gekomen waarbij het banden-
spanningslampje gaat branden.
Het bandenspanningscontrolesysteem re-
gistreert altijd de werkelijke bandenspan-
ning, ook als die spanning onder invloed
van temperatuurverschillen verandert.Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningslampje in de in-
strumentengroep gaat branden en er
klinkt een geluidssignaal als de span-
ning in één of meer van de vier gemon-
teerde banden laag is. Bovendien wordt op het
DID de melding "Tire Low"(lage bandenspan-
ning), de melding "Inflate to XXX"(oppompen
tot XXX) en een grafische weergave van de
spanningswaarde(n) van de band(en) met een lage spanning in een andere kleur weergege-
ven. Raadpleeg de paragraaf
"Bestuurdersin-
formatiedisplay (DID)" in het hoofdstuk"Het
instrumentenpaneel" voor meer informatie
hierover.
OPMERKING:
U kunt uw systeem instellen voor weergave
in PSI, BAR of KPA.
Als de spanning in één (of meer) van de vier
banden op de auto te laag is, dient u zo snel
mogelijk te stoppen om de band(en) die op het
display in een andere kleur worden weergege- ven op de aanbevolen koude bandenspanning
te brengen die wordt weergegeven in de mel-
ding
"Inflate to XXX" (oppompen tot XXX).
OPMERKING:
Bij het vullen van warme banden, moet de
bandenspanning mogelijk worden verhoogd
met 30 kPa (4 psi) boven de aanbevolen
waarde die in de bandenspanningstabel
(koud) staat vermeld, zodat het waarschu-
wingslampje voor lage bandenspanning
wordt uitgeschakeld.
Het systeem wordt automatisch bijgewerkt, het
display met de spanningswaarde(n) keert terug
naar zijn oorspronkelijke kleur en het banden-
spanningslampje gaat uit zodra de nieuwe ban-
denspanningswaarde is ontvangen. Om deze
informatie te verwerken moet het voertuig 20
minuten rijden met een minimum snelheid van
24 km/u.
Display van bandenspanningscontrolesysteem
322
Page 327 of 480

Waarschuwing SERVICE TPM
SYSTEM (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)Als een systeemstoring is geconstateerd, knip-
pert het bandenspanningslampje gedurende 75
seconden en blijft daarna continu branden. Bij
een systeemstoring wordt ook een geluidssig-
naal weergegeven. Het DID toont gedurende
minimaal vijf seconden het bericht"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem). Dit bericht wordt gevolgd
door de grafische weergave van "- -"in plaats
van de spanningswaarde(n) om aan te geven
welke bandenspanningssensor(en) niet naar
behoren werkt (werken).
Als het contact wordt uitgeschakeld en vervol-
gens weer ingeschakeld, zal deze reeks wor-
den herhaald wanneer de systeemstoring zich
nog steeds voordoet. Als de systeemfout is
verholpen, stopt het bandenspanningslampje
met knipperen, wordt het bericht "SERVICETPM SYSTEM"
(Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) niet langer weergegeven en
verschijnt in plaats van de streepjes de waarde
van de bandenspanning. Systeemstoringen
kunnen de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde ra-
diofrequenties uitzenden als de banden-
spanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolf-
signalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die niet zijn uit- gerust met bandenspanningssensoren. Het DID toont ook gedurende minimaal vijf
seconden het bericht
"SERVICE TPM SYS-
TEM" (onderhoud bandenspanningscontrole-
systeem) wanneer zich een systeemfout voor-
doet die mogelijk verband houdt met een
onjuiste sensorpositie. In dat geval wordt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) gevolgd
door de weergave van de bandenspannings-
waarden. Dit duidt erop dat de bandenspan-
ningswaarden nog steeds van de bandenspan-
ningssensoren worden ontvangen, maar dat
deze sensoren zich mogelijk niet op de juiste
plaats bevinden. Zolang het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) wordt weergegeven, moet het
systeem worden nagekeken.
323
Page 328 of 480

OPMERKING:
Het reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor. Het bandenspan-
ningscontrolesysteem kan de bandenspan-
ning niet controleren. De eerst volgende
keer dat u de auto start na de montage van
het reservewiel op de plaats van een band
met een te lage spanning, gaat het banden-
spanningslampje branden, klinkt een ge-
luidssignaal, wordt een spanningswaarde in
een andere kleur op het display van het DID
weergegeven en wordt de melding Inflate to
XXX kPa (oppompen tot XXX kPa) weerge-
geven. Nadat u maximaal 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph)
hebt gereden, gaat het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden knipperen
en vervolgens continu branden. Verder ver-
schijnt er op het DID vijf seconden lang het
bericht SERVICE TPM SYSTEM (Onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) en
worden er streepjes (- -) weergegeven in
plaats van de bandenspanning. Elke vol-
gende keer dat u de auto start, klinkt het geluidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje gedurende 75 seconden en
blijft daarna continu branden, wordt op het
DID gedurende vijf seconden het bericht
SERVICE TPM SYSTEM
(Onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) weergege-
ven en worden vervolgens streepjes (- -) in
plaats van de bandenspanning weergege-
ven. Zodra de oorspronkelijke band is gere-
pareerd of vervangen en op de auto is ge-
monteerd in plaats van het reservewiel,
wordt het bandenspanningscontrolesys-
teem automatisch bijgewerkt.
Bovendien dooft het bandenspanningslampje
en verschijnt op het DID in plaats van de
streepjes (- -) een nieuwe spanningswaarde,
tenzij de spanning in een van de vier banden tot
onder de waarschuwingsgrens is gedaald. Het
is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u (15 mph) moet
rijden, voordat het bandenspanningscontrole-
systeem deze informatie ontvangt.
Bandenspanningscontrolesysteem
uitschakelen - indien aanwezigHet bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen met
banden die geen bandenspanningssensoren
hebben, bijvoorbeeld wanneer winterbanden op
de auto worden gezet. Om het bandenspan-
ningscontrolesysteem uit te schakelen, moeten
alle vier de (originele) banden met wielen met
bandenspanningssensoren weer vervangen
worden door banden zijn voorzien van banden-
spanningssensoren. Rijd daarna gedurende 20
minuten met een snelheid van meer dan
25 km/u (15,5 mph). Het bandenspanningscon-
trolesysteem geeft een geluidssignaal, het ban-
denspanningslampje knippert gedurende 75 se-
conden en brandt daarna continu, en op het
bestuurdersinformatiedisplay (DID) verschijnt
het bericht "SERVICE TPM SYSTEM" onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) weer,
gevolgd door streepjes (--) in plaats van de
bandenspanningswaarden. De eerstvolgende
keer dat het contact wordt ingeschakeld, zal het
bandenspanningscontrolesysteem niet langer
een geluidssignaal weergeven en het bericht
324