Page 545 of 585
I11
Índice alfabético
Ventanillas······································································4-27
Elevalunas eléctricos ················································4-28
Visión general del exterior···············································2-2
Visión general del interior (I) ··········································2-4
Visión general del interior (II) ·········································2-5
Vista general del panel de instrumentos ··························2-6
Volante ···········································································4-43 Bocina········································································4-45
Dirección asistida electrónicamente··························4-43
Dirección asistida ······················································4-44
Inclinación del volante ·············································4-44
Volante Flex·······························································4-46
V
Page 546 of 585

Wat te doen in een noodgeval
Waarschuwingssignalen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-2• Alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-2
Wat te doen in een noodgeval tijdens het rijden . . 6-3
. . . . . . 6-3
. . . . . . . . . . . . 6-3
Als de motor niet gestart kan worden . . . . . . . . . . 6-4 . . . . . . . . . 6-4
Starten met hulpaccu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-5 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-5
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-6
Als de motor oververhit raakt. . . . . . . . . . . . . . . . . 6-7
Controlesysteem lage bandenspanning (TPMS) . . 6-8 (controlesysteem lage bandenspanning) . . . . . . . . . 6-11
. . . . . . . . . . . . . . . . 6-11
Lekke band (met reservewiel) . . . . . . . . . . . . . . . . 6-14 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-14
. . . . . 6-15
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-20 Lekke band (met Tire Mobility Kit). . . . . . . . . . . 6-23
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-23
. . . . . . . . . . 6-24
. . . . . . . . . . . . . . . 6-25
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-27
. . . . . . . . . . . . 6-28
de Tire Mobility Kit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-28
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-29
Slepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-30 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-30
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-31
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6-32
6
Page 547 of 585
Wat te doen in een noodgeval
2
6
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
Alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten dienen ervoor
om de overige weggebruikers te
waarschuwen om extra voorzichtigheid inacht te nemen bij het naderen, inhalen of
passeren van uw auto. Ze dienen te worden gebruikt innoodsituaties of als de auto aan de kant
van de weg tot stilstand is gekomen.
Druk de schakelaar van de
alarmknipperlichten in met het contact in
een willekeurige stand. De schakelaar
alarmknipperlichten bevindt zich in het
dashboard. De schakelaar zorgt ervoor
dat alle knipperlichten geactiveerd
worden.
• De alarmknipperlichten werken
ongeacht of de motor draait of niet.
De richtingaanwijzers werken niet wanneer de alarmknipperlichten
ingeschakeld zijn.
Wees voorzichtig bij het gebruiken van de alarmknipperlichten wanneer de
auto gesleept wordt.
ODM042242
ODM042243
■Type A
■Type B
Page 548 of 585

63
Wat te doen in een noodgeval
WAT TE DOEN IN EEN NOODGEVAL TIJDENS HET RIJDEN
Als de motor afslaat op een kruising of kruispunt
Zet de selectiehendel in stand N als de motor afslaat op een kruising of
kruispunt en duw de auto naar een
veilige plek.
handgeschakelde transmissie en niet
is voorzien van een contactslot, kan de
auto naar voren bewegen wanneer u
naar de tweede of derde versnelling
schakelt en vervolgens de startmotor
inschakelt zonder het
koppelingspedaal in te trappen. Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt
Als tijdens het rijden een band leegloopt:
1. Laat het gaspedaal los en verminder
vaart terwijl u rechtuit blijft rijden. Trap niet direct het rempedaal in en probeer
ook niet direct naar de kant van de wegte sturen omdat u hierdoor de controle
over de auto zou kunnen verliezen.
Rem voorzichtig zodra de snelheid zo
laag is dat u dat veilig kunt doen en zet
de auto aan de kant van de weg.
Zet de auto zoveel mogelijk aan de
kant van de weg en parkeer op een
stevige, vlakke ondergrond. Parkeer
niet in de middenberm als u op een
snelweg rijdt met gescheiden rijbanen.
2. Zet als de auto stilstaat de alarmknipperlichten aan, activeer de
parkeerrem en zet de transmissie in
stand P (automatische transmissie) of
in de achteruit (handgeschakelde
transmissie).
3. Laat alle inzittenden uitstappen. Laat iedereen uitstappen aan die zijde van
de auto die van het langsrijdende
verkeer afgewend is.
4. Volg bij het vervangen van een lekke band de aanwijzingen in dit hoofdstuk. Als de motor afslaat tijdens het rijden
1. Laat de auto geleidelijk uitrollen en blijf
daarbij rechtuit rijden. Probeer de auto
op een veilige plaats tot stilstand tebrengen.
2. Schakel de alarmknipperlichten in.
3. Probeer nogmaals de motor te starten. We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer als
de motor niet start.
Page 549 of 585

Wat te doen in een noodgeval
4
6
ALS DE MOTOR NIET GESTART KAN WORDEN
Als de motor niet of langzaam
ronddraait
1. Controleer als uw auto is uitgerust met een automatische transmissie of de selectiehendel in stand N of P staat en
of de parkeerrem geactiveerd is.
2. Controleer of de accuklemmen schoon zijn en goed vastzitten.
3. Schakel de interieurverlichting in. Als de interieurverlichting zwakker gaat
branden of uitgaat als u de startmotor
bedient, is de accu te ver ontladen.
4. Controleer of de aansluitingen van de startmotor goed vastzitten.
5. Probeer de auto niet aan te slepen of aan te duwen. Zie de aanwijzingen bij
“Starten met hulpaccu”. Als de motor wel ronddraait maar niet aanslaat
1. Controleer het brandstofniveau.
2. Zet het contact in stand LOCK/OFF en
controleer alle stekkerverbindingen
van de ontsteking, de bobine en de
bougies. Sluit een eventuele losse
stekker weer aan.
3. Controleer de brandstofleiding in de motorruimte.
4. Als de motor nog steeds niet start, neem dan telefonisch contact op met
een officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Probeer de auto niet aan te slepen
of aan te duwen. Hierdoor kan een
aanrijding of andere schade
ontstaan. Verder kan de katalysator
door overbelasting beschadigd
raken en brand veroorzaken als de
auto wordt aangesleept of
aangeduwd.
Page 550 of 585

65
Wat te doen in een noodgeval
STARTEN MET HULPACCU
Sluit de kabels in de aangegeven
volgorde aan en neem ze in de
omgekeerde volgorde los. Starten met een hulpaccu
Starten met een hulpaccu kan gevaarlijk zijn als dit niet op de juiste manier
gebeurt. Volg daarom de procedures
voor het starten met een hulpaccu om te
voorkomen dat u letsel oploopt of de auto
en de accu beschadigd raken. Wij
adviseren u met klem om bij twijfel een
expert te raadplegen.
OPMERKING
Maak alleen gebruik van een 12V-
hulpaccu. Door het gebruik van een 24V-spanningsbron (tweeseriegeschakelde 12V-accu's of een
24V-snelstartapparaat) kunt u destartmotor, het ontstekingssysteem en andere onderdelen van hetelektrisch systeem beschadigen.
WAARSCHUWING - Accu
• Houd vonken en open vuur uit de buurt van de accu. In de accu
komt waterstof vrij dat kan
exploderen wanneer het wordt
blootgesteld aan vlammen of
vonken.
Als deze instructies niet
nauwlettend worden gevolgd,kunt u ernstig letsel oplopen en
kan schade aan de auto ontstaan!Neem contact op met een
hulpdienst als u niet zeker weet
hoe u deze procedure moet
uitvoeren. Accu's bevatten
zwavelzuur. Dit is een giftige en
zeer agressieve stof. Draag bij
het starten met een hulpaccu
daarom altijd een beschermende
bril en zorg dat er geen accuzuur
op uzelf, uw kleding of uw auto
terechtkomt.
Probeer uw auto niet met een hulpaccu te starten als de lege
accu bevroren is of het
elektrolytpeil laag is; de accu kan
scheuren of exploderen.
WAARSCHUWING - Accu
Controleer nooit het
elektrolytniveau in de accu.
Hierdoor kan de accu scheuren of
ontploffen, waardoor ernstig letselkan ontstaan.
1VQA4001
Lege accu
Startkabels
Hulpaccu
Page 551 of 585

Wat te doen in een noodgeval
6
6
Startprocedure met behulp van een
hulpaccu
1. Controleer of de hulpaccu die u wilt gebruiken een 12 V accu is en
controleer als deze zich in een andere
auto bevindt of hij met de minpool aanmassa.
2. Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, mogen beide auto's
elkaar niet raken.
3. Schakel alle elektrische verbruikers uit..
4. Sluit de startkabels aan in de volgorde die in de afbeelding is aangegeven.
Sluit eerst één klem van de startkabel
aan op de pluspool van de lege accu
(1) en de andere klem van dezelfde
kabel op de pluspool van de hulpaccu(2).
Sluit vervolgens één klem van de
andere kabel aan op de minpool vande hulpaccu (3) en de andere klem op
een metalen onderdeel (bijvoorbeeld
het motorhijsoog) uit de buurt van de
accu (4). Sluit de startkabel niet aan op
of in de buurt van draaiendeonderdelen. Zorg ervoor dat de startkabels
uitsluitend contact maken met de juisteaccupolen of de juiste
massaverbinding. Leun bij het
aansluiten niet over de accu.
5. Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze met 2.000
omw/min draaien. Start vervolgens de
motor van de auto met de lege accu.
We adviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer als niet duidelijk is wat de oorzaakvan het ontladen van de accu is.
Aanduwen of aanslepen
Een auto uitgerust met een
handgeschakelde transmissie mag niet
worden aangeduwd of aangesleeptomdat hierdoor het emissieregelsysteem
beschadigd kan raken.
Auto's die uitgerust zijn met een
automatische transmissie kunnen niet
worden aangeduwd of aangesleept.
Volg de aanwijzingen in dit gedeelte voor
het starten met een hulpaccu.
WAARSCHUWING
Probeer nooit een auto door middel
van slepen te starten. Wanneer de
auto plotseling naar voren schiet
als de motor aanslaat, kan een
aanrijding veroorzaakt worden.
OPMERKING - Accukabels
Sluit de startkabel verbonden met
de minpool (-) van de hulpaccu nietaan op de minpool (-) van de lege accu. Hierdoor kan de ontladen
accu oververhit raken en scheuren,waardoor er accuzuur lekt.
Page 552 of 585

67
Wat te doen in een noodgeval
ALS DE MOTOR OVERVERHIT RAAKT
Als uw temperatuurmeter een te hoge
temperatuur aangeeft, als u een
vermogensverlies bespeurt of wanneer uluid kloppende of pingelende geluiden
hoort, is de motor waarschijnlijk oververhit
geraakt. Als dat gebeurt moet u:
1. De auto zo snel mogelijk op een veilige plaats tot stilstand brengen.
2. De selectiehendel in stand P (automatische transmissie) of de
vrijstand (handgeschakelde
transmissie) zetten en de parkeerrem
activeren. De airconditioning
uitschakelen als deze ingeschakeld is.
3. Zet de motor uit als er koelvloeistof onder de auto uitloopt of stoom onder
de motorkap vandaan komt. Open de
motorkap niet zolang er nog
koelvloeistof onder de auto uitloopt of
stoom onder de motorkap vandaan
komt. Laat de motor draaien als er
geen koelvloeistof of stoom te zien is
en controleer of de koelventilator
draait. Zet de motor uit als de
koelventilator niet draait. 4. Controleer of de aandrijfriem voor de
waterpomp aanwezig is. Controleer als
dat het geval is of de aandrijfriem
voldoende gespannen is. Controleer
als de aandrijfriem in orde lijkt of er
koelvloeistof lekt uit de radiateur, de
slangen of onder de auto. (Als de
airconditioning ingeschakeld was, is
het normaal dat er water onder de autouitloopt als u de auto tot stilstandbrengt.)
5. Zet de motor onmiddellijk uit als de ventilatorriem gebroken is of als er
koelvloeistof lekt en neem contact op
met een officiële HYUNDAI-dealer. 6. Wacht tot de motortemperatuur weer
normaal is als u de oorzaak van de
oververhitting niet kunt vinden. Vul het
koelvloeistofreservoir voorzichtig bij tot
het merkteken halverwege als het
koelvloeistofniveau te laag is.
7. Rijd voorzichtig verder en wees alert op verdere tekenen van oververhitting.
We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer als
de motor opnieuw oververhit raakt.
WAARSCHUWING
Voorkom letsel en zorg ervoor dat
uw haar, handen en kleding niet in
aanraking komen met bewegende
onderdelen van de motor zoals de
koelventilator en de aandrijfriemenals de motor draait.
WAARSCHUWING
Verwijder de radiateurdop nooit als
de motor heet is. Hierdoor kan er
koelvloeistof naar buiten spuiten
en kunt u ernstige brandwondenoplopen.
OPMERKING
Als er veel koelvloeistof verdwenen is, duidt dit op een lekkage in het koelsysteem en adviseren we ucontact op te nemen met een officiële HYUNDAI-dealer.