Page 257 of 530

dat er harder dan normaal moet
worden geremd om een aanrijding
met een naderende auto te
voorkomen.
• Remregeling
– De begrenzingsregeling van het
brandstofcelsysteem is in werking.
– De Parking Support Brake stelt vast
dat een noodstop noodzakelijk is om
een aanrijding met een naderende
auto te voorkomen.
De werking van het systeem stopt
wanneer
De werking van de functie stopt als aan
één van de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
• Begrenzingsregeling vermogen
brandstofcelsysteem
– De Parking Support Brake is
uitgeschakeld.
– De aanrijding kan worden
voorkomen met normaal remmen.
– Er nadert niet langer een auto van
rechts of links achter de auto.
• Remregeling
– De Parking Support Brake is
uitgeschakeld.
– Er zijn ongeveer 2 seconden
verstreken nadat de auto door de
remregeling tot stilstand is
gebracht.
– Het rempedaal wordt ingetrapt
nadat de auto tot stilstand is
gebracht door de remregeling.
– Er nadert niet langer een auto van
rechts of links achter de auto.
Detectiegebied
Het detectiebereik voor bewegende
voertuigen achter de auto verschilt van
het detectiebereik van de RCTA
(→blz. 239). Daardoor wordt de functie
voor bewegende voertuigen achter de
auto mogelijk niet geactiveerd, ook al
signaleert de RCTA een auto en geeft de
RCTA een waarschuwing.RCTA-zoemer
Als, ongeacht of de RCTA is ingeschakeld
of uitgeschakeld, het PKSB-systeem
(Parking Support Brake) niet is
uitgeschakeld en de remregeling in
werking is, klinkt de zoemer om de
bestuurder te waarschuwen.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 240
Situaties waarin het systeem mogelijk
werkt, zelfs als er geen kans op een
aanrijding is
→Blz. 241
5.5.13 Parking Support
Brake-functie (voetgangers
achter de auto)
*
*Indien aanwezig
Wanneer de camerasensor achter tijdens
het achteruitrijden een voetganger
signaleert achter de auto en het systeem
oordeelt dat de kans op een aanrijding
met de gesignaleerde voetganger groot
is, klinkt er een zoemer. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding met de gesignaleerde
voetganger zeer groot is, worden de
remmen automatisch bekrachtigd om de
impact van een aanrijding te helpen
verminderen.
Voorbeelden van de werking van het
systeem
Wanneer tijdens het achteruitrijden een
voetganger wordt gesignaleerd achter de
auto of het rempedaal niet of te laat
wordt ingetrapt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
255
5
Rijden
Page 258 of 530

Multimedia-display
Geeft een melding weer om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijken
wanneer er een voetganger wordt
gesignaleerd in het detectiegebied achter
de auto. (Er wordt ook een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en het head-up display
[indien aanwezig].)
AVoetgangerdetectie-icoon
BBRAKE (remmen)
WAARSCHUWING!
Als de PKSB (Parking Support Brake)
werkt terwijl het niet nodig is
Trap het rempedaal in direct nadat het
PKSB-systeem (Parking Support Brake)
in werking is getreden. (De werking van
de functie wordt geannuleerd door het
rempedaal in te trappen.)
Correct gebruik van het
PKSB-systeem (Parking Support
Brake)
→Blz. 242
OPMERKING
Wanneer “Parking Support Brake
Unavailable Remove the Dirt from Rear
Camera” (Parking Support Brake niet
beschikbaar, verwijder het vuil van de
camera achter) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay en het
controlelampje PKSB OFF brandt
Als deze melding direct nadat het
contact AAN is gezet wordt
weergegeven, bedien de auto dan
voorzichtig en let daarbij goed op de
omgeving.
Het systeem werkt wanneer
De functie werkt als het controlelampje
PKSB OFF niet brandt (→blz. 86, blz. 387)
en aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan:
• Begrenzingsregeling vermogen
brandstofcelsysteem
– De Parking Support Brake is
ingeschakeld.
– De rijsnelheid is 15 km/h of lager.
– De transmissie staat in stand R.
– De camerasensor achter signaleert
tijdens het achteruitrijden een
voetganger achter de auto en het
systeem oordeelt dat de kans op
een aanrijding met de
gesignaleerde voetganger groot is.
– Wanneer een voetganger wordt
gesignaleerd achter de auto.
– De PKSB (Parking Support Brake)
stelt vast dat er harder dan normaal
moet worden geremd om een
aanrijding te voorkomen.
• Remregeling
– De begrenzingsregeling van het
brandstofcelsysteem is in werking.
– De Parking Support Brake stelt vast
dat een noodstop noodzakelijk is om
een aanrijding met een voetganger
te voorkomen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
256
Page 259 of 530

De werking van het systeem stopt
wanneer
De werking van de functie stopt als aan
één van de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
• Begrenzingsregeling vermogen
brandstofcelsysteem
– De Parking Support Brake is
uitgeschakeld.
– De aanrijding kan worden
voorkomen met normaal remmen.
– De voetganger wordt niet langer
achter de auto gesignaleerd.
• Remregeling
– De Parking Support Brake is
uitgeschakeld.
– Er zijn ongeveer 2 seconden
verstreken nadat de auto door de
remregeling tot stilstand is
gebracht.
– Het rempedaal wordt ingetrapt
nadat de auto tot stilstand is
gebracht door de remregeling.
– De voetganger wordt niet langer
achter de auto gesignaleerd.
Weer inschakelen van de functie
“Voetgangers achter de auto”
→Blz. 250
Detectiegebied
Het detectiegebied van de functie
“Voetgangers achter de auto” verschilt
van het detectiegebied van de
RCD-functie (→blz. 244). Daardoor
wordt de functie “Voetgangers achter de
auto” mogelijk niet geactiveerd, ook al
signaleert de RCD-functie een
voetganger en geeft de RCD een
waarschuwing.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 245
Situaties waarin het systeem mogelijk
onverwacht ingeschakeld wordt
→Blz. 2455.5.14 Toyota Teammate
Advanced Park*
*Indien aanwezig
Beschrijving functie
Advanced Park is een systeem dat helpt
bij het veilig en soepel parkeren in of
verlaten van een parkeervak door de
dode hoeken rond de auto en de beoogde
parkeerplaats via een vogelperspectief
weer te geven en de manoeuvre te
begeleiden via schermweergaves, de
werking van een zoemer, het wijzigen van
de schakelstand en het bedienen van het
stuurwiel, gaspedaal en rempedaal.
Daarnaast kan de Panoramic View
Monitor
*het gebied voor en achter de
auto en een beeld van boven de auto
weergeven om te helpen de situatie van
het gebied rondom de auto te
beoordelen.
Afhankelijk van bijvoorbeeld de staat van
het wegdek of de auto of de afstand
tussen de auto en het parkeervak is het
wellicht niet mogelijk om het parkeren in
het beoogde vak te begeleiden.
*Raadpleeg voor meer informatie over de
Panoramic View Monitor de handleiding
voor het multimediasysteem.
Functies
Functie haaks inparkeren (vooruit/
achteruit)
De begeleidingsfunctie werkt vanaf het
punt waarop de auto tot stilstand is
gebracht in de buurt van het beoogde
parkeervak tot het moment dat de auto
zich in het parkeervak bevindt.
(→Blz. 265)
Functie wegrijden uit haaks parkeervak
(vooruit/achteruit)
De begeleidingsfunctie werkt vanaf het
punt waarop de auto geparkeerd staat tot
het moment dat de auto zich op een plek
bevindt waar u het parkeervak
gemakkelijk kunt verlaten. (→Blz. 267)
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
257
5
Rijden
Page 260 of 530

Functie fileparkeren
De begeleidingsfunctie werkt vanaf het
punt waarop de auto tot stilstand is
gebracht in de buurt van het beoogde
parkeervak tot het moment dat de auto
zich in het parkeervak bevindt.
(→Blz. 269)
Functie wegrijden uit fileparkeervak
De begeleidingsfunctie werkt vanaf het
punt waarop de auto geparkeerd staat tot
het moment dat de auto zich op een plek
bevindt waar u het parkeervak
gemakkelijk kunt verlaten. (→Blz. 272)
Geheugenfunctie
De begeleidingsfunctie werkt totdat de
auto in een eerder geregistreerd
parkeervak is begeleid. (→Blz. 274)
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
De herkennings- en
regelmogelijkheden voor dit systeem
zijn beperkt. De bestuurder moet
voorzichtig rijden door altijd zijn
verantwoordelijkheid te nemen zonder
te veel op het systeem te vertrouwen
en door inzicht te hebben in de
omgevingssituatie.
• Houd de omgeving in de gaten als de
auto rijdt, net als bij elke andere auto.
• Let altijd op de omgeving van de auto
als het systeem in werking is en trap
indien nodig het rempedaal in om
snelheid te minderen of de auto tot
stilstand te brengen.
• Controleer voordat u met parkeren
begint of het beoogde parkeervak
groot genoeg is voor de auto.
• Afhankelijk van bijvoorbeeld de staat
van het wegdek of de auto, of de
afstand tussen de auto en het
parkeervak is het wellicht niet
mogelijk een parkeervak te
signaleren of kan het systeem u
mogelijk niet begeleiden tot het punt
WAARSCHUWING!(Vervolg)
waarop het parkeren helemaal is
afgerond.
• Dit systeem begeleidt de auto naar
een geschikte positie om de
rijrichting te veranderen. Als u echter
merkt dat de auto op een bepaald
moment de ernaast geparkeerde
auto te dicht nadert, trap dan het
rempedaal in en zet de transmissie in
een andere stand. Als u dat doet,
neemt het aantal keer dat de auto
van rijrichting verandert echter
mogelijk toe en wordt de auto
mogelijk schuin geparkeerd.
• De volgende objecten worden
mogelijk niet gesignaleerd.
Controleer daarom altijd de
veiligheid van het gebied rondom uw
auto en trap het rempedaal in om de
auto tot stilstand te brengen als de
kans bestaat dat hij een object raakt.
– Kabels, hekken, touwen, enz.
– Katoen, sneeuw en andere
materialen die geluidsgolven
absorberen
– Zeer hoekige objecten
– Lage objecten (stoepranden,
parkeerblokken, enz.)
– Hoge obstakels waarbij het
bovenste deel uitsteekt in de
richting van uw auto
• Zelfs als er zich een object in het
beoogde parkeervak bevindt, wordt
dit mogelijk niet gesignaleerd en
wordt de begeleiding mogelijk toch
gestart.
• Als het systeem in werking is en de
kans bestaat dat uw auto een
voertuig, parkeerblok, object of
persoon raakt, trap dan het
rempedaal in om de auto tot stilstand
te brengen en druk op de
hoofdschakelaar van Advanced Park
om het systeem uit te schakelen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
258
Page 261 of 530

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Gebruik nooit alleen het
multimedia-display om het gebied
achter de auto te bekijken. De
afbeelding wijkt mogelijk af van de
werkelijke situatie. Als u tijdens het
achteruitrijden alleen het scherm
gebruikt, kan dat leiden tot een
ongeval, bijvoorbeeld een aanrijding
met een ander voertuig. Let bij het
achteruitrijden rechtstreeks of door
gebruik te maken van de spiegels op
de veiligheid van het gebied rondom
de auto, met name achter de auto.
• Bij extreem lage buitentemperaturen
is het scherm mogelijk donker of het
weergegeven beeld onduidelijk.
Controleer ook via de ruiten en
spiegels de veiligheid van het gebied
rondom de auto, aangezien
bewegende objecten mogelijk
vervormd of helemaal niet op het
scherm worden weergegeven.
• In de volgende situaties wordt
Advanced Park, terwijl de auto erdoor
tot stilstand is gebracht, mogelijk
uitgeschakeld en komt de auto
mogelijk in beweging. Trap het
rempedaal onmiddellijk in. Anders
kan zich een ongeval voordoen.
– Wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend
– Als instructies van het systeem
niet binnen een bepaalde tijd
worden opgevolgd
– Als het rempedaal wordt ingetrapt
en de auto gedurende een
bepaalde tijd stilstaat
– Wanneer een storing in het
systeem optreedt
• Let goed op de volgende punten,
aangezien het stuurwiel draait als
het systeem in werking is.
– Let erop dat uw stropdas, sjaal of
arm niet door het draaiende
stuurwiel geraakt kan worden.
Houd uw bovenlichaam uit de
buurt van het stuurwiel. Houd ook
kinderen uit de buurt van het
stuurwiel.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Lange vingernagels kunnen door
het draaiende stuurwiel geraakt
worden waardoor u letsel kunt
oplopen.
– Breng in een noodgeval de auto tot
stilstand door het rempedaal in te
trappen en druk vervolgens op de
hoofdschakelaar van Advanced
Park om het systeem uit te
schakelen.
• Zorg ervoor dat niemand zijn of haar
handen of voeten uit het raam steekt
terwijl dit systeem in werking is.
Voor een juiste werking van
Advanced Park
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kan een ongeval het gevolg zijn.
• Gebruik het systeem niet in de
volgende situaties:
– Als u op andere plekken dan in
gebruikelijke parkeervakken wilt
parkeren
– Als de parkeerplaats is bedekt met
zand of grind en er geen duidelijke
belijning is aangebracht
– Als het parkeervak niet horizontaal
is, bijvoorbeeld op een helling, of
als er hoogteverschillen zijn
– Mechanisch parkeersysteem
– Parkeerplaats met een voorziening
die contact maakt met de
onderzijde van de auto
– Als het wegdek bevroren of glad is
of is bedekt met sneeuw
– Als het extreem warm is en het
asfalt zacht is geworden
– Er bevinden zich objecten rondom
de auto.
– Als er zich een object bevindt
tussen uw auto en de beoogde
parkeerplaats of op de beoogde
parkeerplaats (binnen het
weergegeven blauwe vak)
– Als er zich een geul bevindt tussen
uw auto en de beoogde
parkeerplaats of op de beoogde
parkeerplaats (binnen het
weergegeven blauwe vak)
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
259
5
Rijden
Page 262 of 530

WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Als er zich een gat of geul in de
vertrekrichting bevindt
– Als u zich in een gebied bevindt
met veel voetgangers of
voertuigen
– Als het parkeervak zich op een
locatie bevindt waar inparkeren
lastig is (te smal voor uw auto, enz.)
– Als de beelden onduidelijk zijn
door vuil of sneeuw op de
cameralens, licht dat in de camera
schijnt of schaduwen
– Bij gebruik van sneeuwkettingen of
een compact reservewiel
– Als de portieren of de achterklep
niet geheel zijn gesloten
– Als iemand een arm uit het raam
steekt
– Onder barre
weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval of
sneeuw
• Gebruik alleen de standaard
bandenmaat, zoals die van de banden
waarmee de auto af fabriek was
uitgerust. Anders werkt Advanced
Park mogelijk niet goed. Als de
banden zijn vervangen, wordt tevens
mogelijk de positie van de lijnen of
het vak verkeerd weergegeven op
het scherm. Neem voor het
vervangen van de banden contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• In de volgende situaties kan het
systeem u mogelijk niet begeleiden
naar de geregistreerde
parkeerplaats:
– Als de banden erg versleten zijn of
als de bandenspanning te laag is
– Wanneer de auto zwaar beladen is
– Wanneer de auto schuin staat door
een zware belading
– Als het wegdek van het parkeervak
wordt verwarmd (ter voorkoming
van bevriezing van het wegdek)
– Als de wielen niet goed zijn
WAARSCHUWING!(Vervolg)
uitgelijnd, bijvoorbeeld nadat een
wiel is blootgesteld aan een hevige
schok
– Wanneer er een voetganger of
passerend voertuig wordt
gesignaleerd tijdens de
begeleiding
– Als iets ten onrechte wordt
gesignaleerd als parkeerlijn
(verlichting, reflecties van een
gebouw, hoogteverschillen op het
parkeeroppervlak, geul, geverfde
lijnen op de weg, opnieuw
getrokken lijnen, enz.)
Als in een andere dan bovengenoemde
situatie de auto sterk afwijkt van het
ingestelde parkeervak, laat de auto dan
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
OPMERKING
Voorzorgsmaatregelen voor het
gebruik van Advanced Park
Klap de buitenspiegels in en uit als de
12V-accu ontladen is geweest of is
verwijderd en weer is geplaatst.
Soorten camera's en sensoren die
worden gebruikt voor Advanced Park
Camera's en sensoren worden gebruikt
om geparkeerde auto's te signaleren
waardoor het identificeren van
parkeervakken gemakkelijker wordt.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
260
Page 263 of 530

Camera voor
Camera's opzij
Camera achter
Sensoren
→Blz. 228
Camerabeelden
Omdat er speciale camera's worden
gebruikt, wijken de kleuren in de
weergegeven afbeeldingen mogelijk af
van de werkelijke kleuren.Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik
Raadpleeg voor meer informatie over het
onderstaande “Panoramic View Monitor”
van “Functies Panoramic View Monitor”
in de handleiding voor het
multimediasysteem.
• Bereik dat kan worden weergegeven
op de schermen
• Camera's
• Verschillen tussen de weergegeven
beelden en de werkelijke weg
• Verschillen tussen de weergegeven
beelden en de werkelijke objecten
Detectiebereik van de camera's en
sensoren
• Als er een auto geparkeerd staat
achter het beoogde parkeervak en de
afstand tussen deze auto en uw auto
te groot wordt, kan deze auto mogelijk
niet meer worden gesignaleerd.
Afhankelijk van de vorm en de staat
van een geparkeerde auto, wordt het
detectiebereik mogelijk te kort of kan
de auto wellicht niet worden
gesignaleerd.
• Andere objecten dan geparkeerde
auto's, zoals een pilaar of muur,
worden mogelijk niet gesignaleerd. En
als ze wel worden gesignaleerd, wordt
het beoogde parkeervak mogelijk niet
goed ingesteld.
Situaties waarin parkeervaklijnen
mogelijk niet goed worden herkend
• In de volgende situaties worden
parkeervaklijnen op het wegdek
mogelijk niet gesignaleerd:
– Als er voor het parkeervak geen
lijnen zijn gebruikt (parkeervak is
begrensd met touwen, blokken,
enz.)
– Als de parkeervaklijnen vervaagd of
vuil zijn, waardoor ze slecht
zichtbaar zijn
– Als het wegdek een lichte kleur
heeft, zoals bij beton, en het
contrast met de witte
parkeervaklijnen klein is
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
261
5
Rijden
Page 264 of 530

– Als de parkeervaklijnen een andere
kleur hebben dan geel of wit
– Als de omgeving van het parkeervak
donker is, bijvoorbeeld 's nachts of
in een (ondergrondse)
parkeergarage
– Als het regent of geregend heeft
waardoor het wegdek nat is en
reflecteert of als er plassen op het
wegdek staan
– Als er zonlicht direct op een camera
valt, zoals bij laagstaande zon
– Als het parkeervak bedekt is met
sneeuw of strooizout
– Als er sporen van reparaties of
andere sporen zichtbaar zijn op het
wegdek of als er een verkeerszuil of
ander object aanwezig is op het
wegdek
– Als de kleur of de helderheid van het
wegdek niet overal gelijk is
– Als er warm of koud water op de
camera terecht is gekomen en de
lens is beslagen
– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen
– Als een cameralens vuil is of bedekt
is met waterdruppels
• In de volgende situaties wordt het
beoogde parkeervak mogelijk niet
goed herkend:
– Als er sporen van reparaties of
andere sporen zichtbaar zijn op het
wegdek of als er een parkeerblok,
verkeerszuil of ander object
aanwezig is op het wegdek
– Als het regent of geregend heeft
waardoor het wegdek nat is en
reflecteert of als er plassen op het
wegdek staan
– Als het gebied rond de auto donker
is of bij tegenlicht
– Als de kleur of de helderheid van het
wegdek niet overal gelijk is
– Als het parkeervak zich op een
helling bevindt
– Als er zich diagonale lijnen
(toegangspad) in de buurt van het
parkeervak bevinden– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een geparkeerde auto
(bijvoorbeeld de schaduw van de
grille of de dorpel)
– Als er accessoires zijn gemonteerd
die het zicht van de camera
belemmeren
– Als de parkeervaklijnen vervaagd of
vuil zijn, waardoor ze slecht
zichtbaar zijn
– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen
Detectie-informatie sensoren
→Blz. 230
Objecten die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door de sensor
→Blz. 230
Situaties waarin de sensor mogelijk
niet goed werkt
→Blz. 231
Situaties waarin de parkeerbegeleiding
mogelijk werkt, zelfs als er geen kans
op een aanrijding is
→Blz. 232
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor de
camera's en sensoren
• Vanwege de kenmerken van de
cameralens wijken de op het scherm
weergegeven positie en afstand van
mensen of objecten mogelijk af van
de werkelijke situatie. Raadpleeg
voor meer informatie de handleiding
voor het multimediasysteem.
• Neem de voorzorgsmaatregelen voor
het gebruik van de Toyota Parking
Assist-sensor in acht (→blz. 229),
omdat anders een sensor mogelijk
niet goed werkt, hetgeen kan leiden
tot een ongeval.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
262