Page 353 of 530

– Als een band is vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Als een band is vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Als er sneeuwkettingen, enz. zijn
gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk
hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensoren en
-zenders worden gebruikt.
– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– Wanneer u in de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie rijdt waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
Als de bandenpositiegegevens niet juist
worden weergegeven als gevolg van
slechte ontvangst van de radiogolven,
kan de weergave worden hersteld door
verder te rijden en zo de ontvangst van
de radiogolven te veranderen.
• Wanneer de auto tot stilstand is
gebracht, kan het langer duren
voordat de waarschuwing verschijnt
of verdwijnt.• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband,
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Waarschuwingen
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
De eventuele waarschuwing van het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
is gebaseerd op de omstandigheden
waaronder het systeem geïnitialiseerd
is. Daarom laat het systeem mogelijk
zelfs een waarschuwing zien wanneer de
bandenspanning niet laag genoeg is of
wanneer de druk hoger is dan de druk
die was ingesteld tijdens het initialiseren
van het systeem.
Verklaring
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
→Blz. 511
Plaatsen van
bandenspanningssensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders op de te monteren velgen
worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de banden-
spanningswaarschuwingssysteem-ECU
en moet het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd. (→Blz. 354)
Vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecodes van de
bandenspanningssensoren en -zenders
niet zijn geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. In dat geval gaat na
ongeveer 10 minuten rijden het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
351
7
Onderhoud en verzorging
Page 354 of 530

1 minuut knipperen en blijft het daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen, waardoor deze kunnen
gaan roesten. Hierdoor kunnen ze vast
gaan zitten en kan er lucht uit de
banden lopen.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem moet worden geïnitialiseerd
onder de volgende omstandigheden:
• Als de bandenspanning wordt
gewijzigd (bijvoorbeeld wanneer de
rijsnelheid of de belading verandert).
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning omdat er een andere
bandenmaat gemonteerd is.
• Bij het wisselen van wielen.• Na het uitvoeren van de procedure
voor de
zenderidentificatiecoderegistratie.
(→Blz. 354)
Als het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wordt geïnitialiseerd, wordt de actuele
bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
1. Parkeer de auto op een veilige plaats,
zet de motor uit en wacht ten minste
20 minuten.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden.
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
3. Start het brandstofcelsysteem.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
5. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
6. Druk op
ofom TPWS te
selecteren en druk vervolgens op.
7. Druk op
ofom “Set Pressure”
(ingestelde druk) te selecteren. Houd
vervolgens
ingedrukt tot het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat knipperen.
Er wordt een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay. Ook
wordt “---” weergegeven voor de
bandenspanning van elke band op het
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
352
Page 355 of 530

multi-informatiedisplay terwijl het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem de positie van de band
bepaalt.
8. Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
Als de initialisatie is voltooid, wordt de
bandenspanning van elke band
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de initialisatie worden
voltooid als er gedurende langere
tijde met de auto wordt gereden.
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer
rijden niet is voltooid en rijd
vervolgens nogmaals met de auto.
Wanneer initialiseren
• De initialisatie wordt uitgevoerd als
rijsnelheid ongeveer 40 km/h of
hoger is.
• Voer de initialisatie uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn bij de initialisatie en bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
kunt u zelf initialiseren maar
afhankelijk van de rijomstandigheden
en de rijomgeving kan het enige tijd
duren voordat de initialisatie voltooid
is.De initialisatieprocedure
• Als u het contact tijdens de
initialisatie per ongeluk UIT hebt
gezet, dan is het niet noodzakelijk de
initialisatie weer handmatig te
starten, omdat de initialisatie
automatisch wordt herstart wanneer
het contact de volgende keer AAN
wordt gezet.
• Als u per ongeluk de initialisatie
uitvoert wanneer initialiseren niet
nodig is, breng de banden dan op de
juiste spanning wanneer ze koud zijn
en voer de initialisatie opnieuw uit.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in een
band daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Als het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem niet goed is geïnitialiseerd
• In de onderstaande situaties duurt het
voltooien van de initialisatie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is
initialisatie niet mogelijk. Normaliter
duurt de initialisatie ongeveer
30 minuten.
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een
onverharde weg
– Er wordt gereden in de buurt van
andere auto's en het systeem
herkent de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto niet tussen
die van andere auto's
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer rijden
niet is voltooid en rijd vervolgens
nogmaals met de auto.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
353
7
Onderhoud en verzorging
Page 356 of 530

• Als er tijdens de initialisatie achteruit
gereden wordt, worden de gegevens
tot dat punt gereset. Herhaal de
initialisatieprocedure in dat geval
vanaf het begin.
• In de volgende situaties wordt de
initialisatie niet gestart of is de
initialisatie niet goed voltooid en
werkt het systeem niet goed. Voer de
initialisatieprocedure nogmaals uit.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer
knippert wanneer wordt
geprobeerd om de initialisatie te
starten.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende
ongeveer 1 minuut knippert en
vervolgens blijft branden wanneer
er na de initialisatie gedurende
ongeveer 20 minuten met de auto is
gereden.
Als de bandenspanning van elke band
nog steeds niet wordt weergegeven,
laat dan de auto controleren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij het initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet zonder eerst de banden op de
voorgeschreven spanning te brengen.
Anders kan het voorkomen dat het
waarschuwingslampje voor de lage
bandenspanning niet gaat branden
terwijl de bandenspanning te laag is, of
wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
Registreren van identificatiecodes
Elke bandenspanningssensor en -zender
is voorzien van een unieke
identificatiecode. Bij het vervangen vaneen bandenspanningssensor en -zender
is het noodzakelijk om de
identificatiecode te registreren. Ga als
volgt te werk bij het registreren van de
identificatiecodes:
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet het contact UIT, wacht
gedurende ten minste ongeveer
15 minuten en voer de procedure uit.
2. Start het brandstofcelsysteem.
(→Blz. 150)
3. Druk op
ofvan de bediening-
stoetsen van het instrumentenpaneel
om
te selecteren.
4. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
5. Druk op
ofom TPWS te
selecteren en druk vervolgens op.
6. Druk op
ofom “Change
Wheel” (wielen wijzigen) te
selecteren. Houd vervolgens
ingedrukt tot het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer langzaam
knippert.
Vervolgens wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Als de registratie wordt uitgevoerd,
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knipperen en blijft het
vervolgens branden. “---” wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
354
Page 357 of 530

7. Rijd gedurende ongeveer 10 tot
30 minuten met een snelheid van
40 km/h of hoger.
De registratie is voltooid wanneer het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning dooft en de
bandenspanning van elke band wordt
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de registratie worden
voltooid als er gedurende langere tijd
met de auto wordt gereden. Als de
registratie na ten minste een uur
rijden niet is voltooid, herhaal dan de
procedure vanaf het begin.
8. Initialiseer het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem. (→Blz. 352)
Bij het registreren van
identificatiecodes
• De identificatiecoderegistratie wordt
uitgevoerd als rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
• Controleer voordat u de
identificatiecoderegistratie uitvoert
of er zich geen velgen met
bandenspanningssensoren en
-zenders in de buurt van de auto
bevinden.
• Initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
nadat u de identificatiecodes hebt
geregistreerd. Als het systeem is
geïnitialiseerd voordat de
identificatiecodes zijn geregistreerd,
zijn de geïnitialiseerde waarden
ongeldig.
• De identificatiecodes kunt u zelf
registreren maar afhankelijk van de
rijomstandigheden en de rijomgeving
kan het enige tijd duren voordat de
registratie voltooid is.Annuleren van de
identificatiecoderegistratie
• Zet, om de identificatiecoderegistratie
te annuleren nadat deze is gestart, het
contact UIT voordat u gaat rijden. Als
er met de auto wordt gereden nadat
de identificatiecoderegistratie is
gestart, start dan de
identificatiecoderegistratieprocedure
nogmaals om de registratie te
annuleren en zet het contact vóór het
rijden UIT.
• Als de identificatiecoderegistratie is
geannuleerd, knippert het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut wanneer het contact AAN
wordt gezet en blijft vervolgens
branden. Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
werkt wanneer het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning dooft.
• Als het waarschuwingslampje zelfs na
enkele minuten niet uitgaat, is de
identificatiecoderegistratie mogelijk
niet goed geannuleerd. Start de
identificatiecoderegistratieprocedure
nogmaals om de registratie te
annuleren en zet het contact vóór het
rijden UIT.
Als identificatiecodes niet goed zijn
geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de
identificatiecoderegistratie mogelijk
langer dan gebruikelijk of is registratie
niet mogelijk. Normaliter duurt de
registratie ongeveer 30 minuten.
– De auto is niet geparkeerd
gedurende ten minste ongeveer
20 minuten voordat er met de auto
gereden wordt
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een
onverharde weg
– Er wordt gereden in de buurt van
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
355
7
Onderhoud en verzorging
Page 358 of 530

andere auto's en het systeem
herkent de
bandenspanningssensoren en
-zenders van uw auto niet tussen
die van andere auto's
– Er bevindt zich een wiel met
bandenspanningssensor en -zender
in of in de buurt van de auto
Als de registratie na ten minste een
uur rijden niet is voltooid, herhaal
dan de identificatiecoderegistratie
vanaf het begin.
• Als er tijdens de registratie achteruit
gereden wordt, worden de gegevens
tot dat punt gereset. Herhaal de
registratieprocedure in dat geval
vanaf het begin.
• In de volgende situaties wordt de
identificatiecoderegistratie niet
gestart of is de registratie niet goed
voltooid en werkt het systeem niet
goed. Voer de
identificatiecoderegistratieprocedure
nogmaals uit.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer
langzaam knippert wanneer wordt
geprobeerd om de
identificatiecoderegistratie te
starten.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende
ongeveer 1 minuut knippert en
vervolgens blijft branden wanneer
er na de identificatiecoderegistratie
gedurende ongeveer 10 minuten
met de auto is gereden.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de
identificatiecoderegistratie niet kan
worden voltooid na het uitvoeren van
de bovenstaande procedure.
7.3.7 Vervangen van een band
Krik de auto uitsluitend op met de krik
onder een van de aangegeven
kriksteunpunten. Als de auto wordtopgekrikt terwijl de krik niet goed is
geplaatst, kan de auto beschadigd raken
of van de krik vallen en ernstig letsel
veroorzaken. Neem contact op met een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige
als het vervangen van de band moeilijk
gaat.
Voor het opkrikken van de auto
• Breng de auto tot stilstand op een
veilige plaats en een stevige, vlakke
ondergrond.
• Activeer de parkeerrem.
• Zet de selectiehendel in stand P.
• Schakel het brandstofcelsysteem uit.
Krik en gereedschap
Uw auto is niet uitgerust met een
reservewiel. Daarom is uw auto ook niet
uitgerust met de onderstaande
gereedschappen voor het vervangen van
een band. U kunt deze aanschaffen bij
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Wielmoersleutel
• Krik
• Krikslinger
WAARSCHUWING!
Gebruik van de krik
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Onjuist
gebruik van de krik kan ertoe leiden dat
de auto van de krik valt, wat tot dodelijk
of ernstig letsel kan leiden.
• Gebruik de krik uitsluitend voor het
verwisselen van een wiel of de
montage en het verwijderen van
sneeuwkettingen.
• Gebruik voor het verwisselen van
banden onder deze auto geen krik
van een andere auto.
• Zet de krik op de juiste wijze onder
het kriksteunpunt.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
356
Page 359 of 530

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Zorg ervoor dat er zich geen
lichaamsdelen bevinden onder een
auto die alleen door een krik wordt
ondersteund.
• Start het brandstofcelsysteem niet
en ga niet met de auto rijden als deze
door de krik wordt ondersteund.
• Krik de auto niet op als er nog iemand
in de auto aanwezig is.
• Plaats niets op of onder de krik als de
auto wordt opgekrikt.
• Krik de auto niet verder op dan voor
het verwisselen van het wiel
noodzakelijk is.
• Plaats de auto op bokken als u onder
de auto moet zijn.
• Zorg wanneer u de auto laat zakken
dat er niemand onder komt. Breng
mensen in de buurt op de hoogte van
het laten zakken.
Verwijderen van een wiel
1. Plaats wielblokken.
Wiel Positie wielblok
Links voorAchter het rechter
achterwiel
Rechts voorAchter het linker
achterwiel
Links achterVoor het rechter
voorwiel
Rechts achterVoor het linker
voorwiel
2. Draai de wielmoeren iets los (één
slag).3. Draai deel
Avan de krik met de
hand aan totdat de uitsparing in de
kop van de krik in contact komt met
het kriksteunpunt.
De aanduidingen van de
kriksteunpunten bevinden zich onder
de dorpel. Deze duiden de
kriksteunpunten aan.
4. Draai de krik vervolgens verder
omhoog totdat het wiel vrij van de
grond is.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
357
7
Onderhoud en verzorging
Page 360 of 530

5. Verwijder alle wielmoeren en het wiel.
Leg het wiel met de buitenzijde omhoog
op de grond, om krassen op de velg te
voorkomen.
WAARSCHUWING!
Vervangen van een band
Raak de wielen of het gedeelte rond de
remmen niet aan direct nadat met de
auto is gereden.
Nadat met de auto is gereden, zijn de
wielen en het gedeelte rond de
remmen mogelijk zeer heet. Wanneer u
deze delen tijdens het verwisselen van
een wiel, enz. met uw handen, voeten
of andere lichaamsdelen aanraakt, kan
dit leiden tot brandwonden.
Plaatsen van het wiel
1. Verwijder eventueel aanwezige
verontreinigingen van het contactvlak
van de velg.
Als er verontreinigingen op het
contactvlak aanwezig zijn, kunnen
tijdens het rijden de wielmoeren los
lopen, waardoor het wiel los kan raken.
2. Plaats het wiel en draai elke wielmoer
met de hand ongeveer in dezelfde
mate vast.
Draai de wielmoeren vast totdat de
sluitringen contact maken met de
velg.
ARing
BVelg
3. Laat de auto zakken.
4. Draai iedere moer twee of drie keer
aan in de volgorde die in de afbeelding
is aangeven. Aanhaalmoment:
140 Nm.(14,3 kgm,.103 ft.lbf )
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
358