Page 193 of 530

Werkingsvoorwaarden voor elke Pre-Crash Safety-functie
Het Pre-Crash Safety-systeem wordt ingeschakeld en het systeem oordeelt dat de kans
op een frontale aanrijding met een obstakel groot is. Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk niet:
• Als een accupool is losgenomen en weer aangesloten en er vervolgens gedurende een
bepaalde tijd niet met de auto is gereden
• Als de selectiehendel in stand R staat
• Als het controlelampje VSC OFF brandt (alleen de Pre-Crash-waarschuwingsfunctie
werkt)
Hieronder staan de snelheden vermeld waarbij elke functie werkt en de
omstandigheden waaronder de werking wordt geannuleerd.
• Pre-Crash-waarschuwing
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers en stilstaande
voertuigenOngeveer 10 - 180 km/h Ongeveer 10 - 180 km/h
Tegenliggers Ongeveer 10 - 180 km/h Ongeveer 20 - 180 km/h
Fietsers en voetgangers Ongeveer 10 - 80 km/h Ongeveer 10 - 80 km/h
Wanneer de Pre-Crash-waarschuwingsfunctie in werking is en het stuurwiel stevig of
plotseling wordt gedraaid, wordt de functie mogelijk uitgeschakeld.
• Pre-Crash Brake Assist
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers en stilstaande
voertuigenOngeveer 30 - 180 km/h Ongeveer 30 - 180 km/h
Fietsers en voetgangers Ongeveer 30 - 80 km/h Ongeveer 30 - 80 km/h
• Pre-Crash Brake-systeem
Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers en stilstaande
voertuigenOngeveer 10 - 180 km/h Ongeveer 10 - 180 km/h
Tegenliggers Ongeveer 10 - 180 km/h Ongeveer 20 - 180 km/h
Fietsers en voetgangers Ongeveer 10 - 80 km/h Ongeveer 10 - 80 km/h
Als zich een van de volgende situaties voordoet terwijl het Pre-Crash Brake-systeem in
werking is, wordt dit systeem uitgeschakeld:
• Het gaspedaal wordt diep ingetrapt.
• Er wordt een scherpe stuurbeweging gemaakt of het stuurwiel wordt plotseling
gedraaid.
• Emergency Steering Assist
Wanneer de richtingaanwijzers knipperen, werkt de Emergency Steering Assist niet in
een noodgeval.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
191
5
Rijden
Page 194 of 530

Signaleerbare objecten RijsnelheidSnelheidsverschil tussen uw
auto en het object
Voorliggers, stilstaande voer-
tuigen, fietsers en voetgan-
gersOngeveer 40 - 80 km/h Ongeveer 40 - 80 km/h
Als zich een van de volgende situaties voordoet terwijl de Emergency Steering Assist in
werking is, wordt dit systeem uitgeschakeld:
• Het gaspedaal wordt diep ingetrapt.
• Er wordt een scherpe stuurbeweging gemaakt of het stuurwiel wordt plotseling
gedraaid.
• Het rempedaal is ingetrapt.
• Assistentie bij het rechts/links afslaan op een kruispunt (Pre-Crash-waarschuwing)
Wanneer de richtingaanwijzers niet knipperen, werkt de assistentie bij het rechts/links
afslaan op een kruispunt gericht op tegenliggers niet.
Signaleerbare objec-
tenRijsnelheid Snelheid tegenliggerSnelheidsverschil
tussenuwautoen
het object
TegenliggersOngeveer 10 -
25 km/hOngeveer 30 -
55 km/hOngeveer 40 -
80 km/h
VoetgangersOngeveer 10 -
25 km/h-Ongeveer 10 -
25 km/h
• Assistentie bij het rechts/links afslaan op een kruispunt (Pre-Crash Brake-functie)
Wanneer de richtingaanwijzers niet knipperen, werkt de assistentie bij het rechts/links
afslaan op een kruispunt gericht op tegenliggers niet.
Signaleerbare objec-
tenRijsnelheid Snelheid tegenliggerSnelheidsverschil
tussenuwautoen
het object
TegenliggersOngeveer 15 -
25 km/hOngeveer 30 -
45 km/hOngeveer 45 -
70 km/h
VoetgangersOngeveer 10 -
25 km/h-Ongeveer 10 -
25 km/h
Objectdetectiefunctie
Het systeem signaleert obstakels op basis
van hun formaat, vorm, beweging, enz.
Afhankelijk van de helderheid van het
omgevingslicht en de beweging, het
postuur en de hoek van het gesignaleerde
object wordt een object mogelijk niet
gesignaleerd, waardoor het systeem niet
goed werkt. (→Blz. 194) De afbeelding
geeft aan hoe de gesignaleerde objecten
worden weergegeven.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
192
Page 195 of 530

Omstandigheden waaronder het
systeem mogelijk werkt, zelfs als er
geen kans op een aanrijding is
• In bepaalde situaties, zoals de
onderstaande, oordeelt het systeem
mogelijk dat een aanrijding aan de
voorzijde waarschijnlijk is en treedt
het in werking.
– Wanneer een signaleerbaar object
wordt gepasseerd
– Bij het veranderen van rijstrook om
een signaleerbaar object in te halen
– Wanneer het signaleerbare object
dat wordt genaderd zich op een
naastliggende rijstrook of langs de
weg bevindt, bijvoorbeeld bij het
veranderen van koers of bij het
rijden op een bochtige weg
– Wanneer u een signaleerbaar object
snel nadert
– Bij het naderen van objecten in de
berm, zoals signaleerbare objecten,
vangrails, telefoonpalen, bomen of
muren
– Als er een signaleerbaar object of
ander object langs de weg staat aan
het begin van een bocht– Als er (geverfde) patronen vóór uw
auto aanwezig zijn die ten onrechte
aangezien kunnen worden voor een
signaleerbaar object
– Als de voorzijde van uw auto wordt
geraakt door water, sneeuw, stof,
enz.
– Bij het inhalen van een
signaleerbaar object dat van
rijstrook verandert of een bocht
naar rechts/links maakt
– Bij het passeren van een
signaleerbaar object dat stilstaat op
de rijstrook voor het
tegemoetkomend verkeer om
rechtsaf of linksaf te slaan
– Als een signaleerbaar object uw
auto zeer dicht nadert en
vervolgens stopt voordat het zich in
de rijrichting van uw auto bevindt
– Als de voorzijde van uw auto
omhoog of omlaag gaat,
bijvoorbeeld op een oneffen of
golvend wegdek
– Bij het rijden op een weg omringd
door een constructie, zoals een
tunnel of een stalen brug
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
193
5
Rijden
Page 196 of 530

– Als er zich metalen objecten
(putdeksel, staalplaat, enz.),
opstaande randen of uitstekende
delen voor uw auto bevinden
– Wanneer onder een object
(verkeersbord, billboard, enz.) door
wordt gereden
– Bij het naderen van een slagboom
van een elektronische tolpoort,
slagboom bij een parkeerterrein of
andere afscheiding die open en
dicht gaat
– Wassen in een autowasstraat
– Bij het rijden door of onder objecten
die in contact kunnen komen met
uw auto, zoals hoog gras,
boomtakken of een spandoek
– Bij het rijden door stoom of rook
– Wanneer dicht bij een object wordt
gereden dat radiogolven
weerkaatst, zoals een grote
vrachtwagen of een vangrail
– Als wordt gereden in de buurt vaneen televisiezendmast, radiozender,
elektriciteitscentrale, met radar
uitgeruste auto's of andere locatie
waar mogelijk sterke radiogolven of
elektromagnetische velden
aanwezig zijn
– Wanneer er allerlei zaken zijn die de
radiogolven van de radar in de buurt
kunnen reflecteren (tunnels,
vakwerkbruggen, onverharde
wegen, besneeuwde wegen met
sporen, enz.)
– Wanneer tijdens het rechts/links
afslaan een tegenligger of
overstekende voetganger het pad
van uw auto al heeft verlaten
– Wanneer u vlak voor een
tegenligger of overstekende
voetganger rechts/links afslaat
– Wanneer tijdens het rechts/links
afslaan een tegenligger of
overstekende voetganger stopt
voordat deze het pad van uw auto
kruist
– Wanneer tijdens het rechts/links
afslaan een tegenligger voor uw
auto rechts/links afslaat
– Wanneer u in de richting van
tegenliggend verkeer stuurt
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• In sommige situaties, zoals
onderstaande, wordt een object
mogelijk niet gesignaleerd door de
radarsensor en de camera voor,
waardoor het systeem niet goed
werkt:
– Wanneer een signaleerbaar object
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
194
Page 197 of 530

uw auto nadert
– Wanneer uw auto of een
signaleerbaar object een
schommelende beweging maakt
– Als een signaleerbaar object een
abrupte beweging maakt (zoals een
uitwijkmanoeuvre, plotseling
versnellen of afremmen)
– Wanneer uw auto een signaleerbaar
object snel nadert
– Wanneer een signaleerbaar object
zich niet direct voor uw auto bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
zich vlak bij bijvoorbeeld een muur,
hek, vangrail, putdeksel, voertuig of
stalen rijplaat bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
zich onder een constructie bevindt
– Wanneer een signaleerbaar object
gedeeltelijk verborgen is achter een
object zoals een groot stuk bagage,
een paraplu of een vangrail
– Wanneer er allerlei zaken zijn die de
radiogolven van de radar in de buurt
kunnen reflecteren (tunnels,
vakwerkbruggen, onverharde
wegen, besneeuwde wegen met
sporen, enz.)
– Wanneer de radiogolven van de
radar in een andere auto uw auto
beïnvloeden
– Wanneer zich meerdere
signaleerbare objecten dicht bij
elkaar bevinden
– Als de zon of ander licht
rechtstreeks op een signaleerbaar
object schijnt
– Wanneer een signaleerbaar object
wit is en er extreem licht uitziet– Wanneer een signaleerbaar object
bijna dezelfde kleur heeft of even
licht is als zijn omgeving
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto afsnijdt of plotseling
opduikt voor uw auto
– Als de voorzijde van uw auto wordt
geraakt door water, sneeuw, stof,
enz.
– Wanneer een zeer fel licht,
bijvoorbeeld de zon of de
koplampen van tegemoetkomend
verkeer, rechtstreeks in de camera
voor schijnt
– Bij het naderen van de zijkant of
voorkant van een voorligger
– Als de voorligger een motorfiets is
– Als de voorligger smal is, zoals een
scootmobiel
– Als een voorligger een smalle
achterzijde heeft, zoals een
onbeladen vrachtwagen
– Als een voorligger een lage
achterzijde heeft, zoals een
oprijwagen
– Als een voorligger een extreem
grote bodemvrijheid heeft
– Als een voorligger een lading
vervoert die uitsteekt voorbij de
achterbumper
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
195
5
Rijden
Page 198 of 530

– Als een voorligger een
onregelmatige vorm heeft, zoals
een tractor of een zijspan
– Als de voorligger een kinderfiets,
een fiets met bepakking, een fiets
met iemand achterop of een fiets
met een bijzondere vorm (fiets met
een kinderzitje, tandem, enz.) is
– Als een voetganger of de rijhoogte
van een fietser korter is dan
ongeveer 1 m of langer is dan
ongeveer 2 m
– Als een voetganger of fietser breed
vallende kleding (regenjas, lange
rok, enz.) draagt, waardoor zijn of
haar silhouet onduidelijk wordt
– Als een voetganger vooroverbuigt
of gehurkt zit of een fietser
vooroverbuigt
– Als een voetganger of fietser zich
snel voortbeweegt
– Als een voetganger een
wandelwagentje, rolstoel, fiets of
ander voertuig voortduwt
– Bij het rijden onder barre
weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval,
mist, sneeuw of een zandstorm
– Bij het rijden door stoom of rook
– Als er weinig omgevingslicht is,
zoals tijdens de schemering, of 's
nachts of in een tunnel, waardoor
een signaleerbaar object bijna
dezelfde kleur lijkt te hebben als zijn
omgeving
– Wanneer er wordt gereden op een
plek waar de helderheid van het
omgevingslicht plotseling
verandert, zoals bij het in- of
uitrijden van een tunnel
– Nadat het brandstofcelsysteem is
gestart, is er gedurende een
bepaalde tijd niet met de auto
gereden
– Bij het afslaan naar links/rechts en
gedurende een paar seconden na
het afslaan naar links/rechts
– Bij het rijden in een bocht en een
paar seconden na het rijden in een
bocht
– Als uw auto in een slip raakt– Wanneer de voorzijde van de auto is
verhoogd of verlaagd
– Als de wielen niet goed zijn
uitgelijnd
– Als een ruitenwisserblad de camera
voor blokkeert
– Er wordt met extreem hoge
snelheden gereden
– Als op een helling wordt gereden
– Wanneer de radarsensor of de
camera voor niet goed is uitgelijnd
– Wanneer u rechts/links afslaat
terwijl er ten minste twee rijstroken
verderop tegenliggers rijden
– Wanneer tijdens het rechts/links
afslaan tegenliggers een eind bij u
vandaan zijn
– Wanneer tijdens het rechts/links
afslaan een voetganger uw auto van
achteren of opzij nadert
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
196
Page 199 of 530

• In aanvulling op het bovenstaande
werkt de Emergency Steering Assist in
sommige situaties, zoals de
onderstaande, mogelijk niet.
– Wanneer de witte (gele)
rijstrookmarkeringen niet goed
zichtbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer
deze vaag zijn of splitsen/
samenkomen of wanneer er een
schaduw over valt
– Wanneer de rijstrook breder of
smaller is dan gebruikelijk
– Wanneer er een licht en donker
patroon op het wegdek aanwezig is,
bijvoorbeeld als gevolg van
wegwerkzaamheden
– Wanneer het doel te dichtbij is
– Wanneer er onvoldoende ruimte is
waar de auto veilig en onbelemmerd
in kan rijden
– Wanneer er tegenliggers zijn
– Wanneer de VSC-functie in werking
is
• In bepaalde situaties, zoals
onderstaande, wordt er mogelijk
onvoldoende remkracht of
stuurkracht gegenereerd, waardoor
het systeem niet goed werkt:
– Als de remmen niet op volle sterkte
kunnen werken, bijvoorbeeld
wanneer de onderdelen van het
remsysteem extreem koud, extreem
heet of nat zijn
– Als de auto niet goed wordt
onderhouden (extreem versleten
remdelen of banden, onjuiste
bandenspanning, enz.)
– Als er met de auto gereden wordt op
grind of een andere gladde
ondergrond– Bij diepe spoorvorming in het
wegdek
– Als op een helling wordt gereden
– Bij het rijden over wegen met
hellingen links of rechts
Als de VSC is uitgeschakeld
• Als de VSC wordt uitgeschakeld
(→blz. 285), worden ook de Pre-Crash
Brake Assist-functie en de Pre-Crash
Brake-functie uitgeschakeld.
• Het waarschuwingslampje PCS gaat
branden en “VSC Turned OFF
Pre-Collision Brake System
Unavailable” (VSC uitgeschakeld,
Pre-Crash Brake-systeem niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
5.5.3 LTA (Lane Tracing Assist)
Overzicht van functies
Als wordt gereden op een weg met
duidelijke witte (gele)
rijstrookmarkeringen, waarschuwt het
LTA-systeem de bestuurder wanneer de
auto de huidige rijstrook of koers dreigt
te verlaten
*. Het systeem kan ook het
stuurwiel enigszins bedienen om te
helpen voorkomen dat de rijstrook of
koers wordt verlaten
*. Wanneer de
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik is ingeschakeld,
bedient dit systeem het stuurwiel ook om
de auto goed op de rijstrook te houden.
Het LTA-systeem herkent witte (gele)
rijstrookmarkeringen of de rijbaan
*met
behulp van de camera voor. Het
detecteert ook voorliggers met behulp
van de camera voor en de radar.
*De grens tussen asfalt en de kant van de
weg, zoals gras, grond of een stoeprand
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
197
5
Rijden
Page 200 of 530

WAARSCHUWING!
Voordat u het LTA-systeem gebruikt
• Vertrouw niet uitsluitend op hetLTA-systeem. Het LTA-systeem is
geen systeem dat de auto
automatisch bestuurt of de
hoeveelheid aandacht die moet
worden besteed aan het gebied vóór
de auto beperkt. De bestuurder dient
altijd volledige verantwoordelijkheid
te nemen voor een veilig rijgedrag
door de omgeving steeds goed in de
gaten te houden en het stuurwiel te
bedienen om de rijrichting van de
auto te corrigeren. De bestuurder
moet ook zorgen voor voldoende
pauzes als hij moe is, bijvoorbeeld als
hij langere tijd heeft gereden.
• Als u niet op de juiste manier rijdt en niet goed oplet, kan dat leiden tot
een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
Situaties die niet geschikt zijn voor
gebruik van het LTA-systeem
Gebruik in de volgende gevallen de
toets LTA om het systeem uit te
schakelen. Als u dat niet doet, kan dat
leiden tot een ongeval met dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Er wordt gereden op een wegdek dat glad is door regenachtig weer,
sneeuwval, vorst, enz.
• Er wordt gereden op een met sneeuw bedekte weg.
• Witte (gele) lijnen zijn moeilijk te zien door regen, sneeuw, mist, stof,
enz.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Er wordt gereden in een tijdelijkerijstrook of een smalle rijstrook door
wegwerkzaamheden.
• Er wordt gereden in een gebied met wegwerkzaamheden.
• Er is/zijn een reservewiel, sneeuwkettingen, enz. gemonteerd.
• Als de banden erg versleten zijn of als de bandenspanning te laag is.
• Tijdens het slepen in een noodgeval.
Voorkomen van storingen in het
LTA-systeem en onbedoeld
uitgevoerde handelingen
• Breng geen wijzigingen aan de koplampen aan en plak geen stickers
op het lampglas.
• Breng geen wijzigingen aan de wielophanging, enz. aan Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige indien de
wielophanging, enz. moet worden
vervangen.
• Monteer of plaats geen voorwerpen op de motorkap of de grille. Monteer
ook geen accessoires aan de
voorzijde van de auto (bullbars, enz.).
• Als uw voorruit gerepareerd moet worden, neem dan contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Omstandigheden waaronder de
functies mogelijk niet goed werken
In de volgende situaties werken de
functies mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Houd om veilig te rijden de
omgeving steeds goed in de gaten,
bedien het stuurwiel om de rijrichting
van de auto te corrigeren en vertrouw
niet uitsluitend op de werking van het
systeem.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
198