Page 289 of 530

Werkingsvoorwaarden Secondary
Collision Brake
Het systeem werkt als de airbagsensor
een aanrijding signaleert terwijl de auto
in beweging is. Het systeem werkt
echter niet onder de volgende
omstandigheden.
• Als wordt gereden met lage snelheid
• Er zijn componenten beschadigd
Automatisch uitschakelen Secondary
Collision Brake
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties.
• De rijsnelheid is gedaald tot een
bepaalde snelheid
• Er verstrijkt een bepaalde tijd tijdens
de werking
• Het gaspedaal wordt flink ingetrapt.
Werkingsvoorwaarden voor de
automatisch knipperende
alarmknipperlichten achter
Als aan de volgende twee voorwaarden
wordt voldaan, werken de automatisch
knipperende alarmknipperlichten
achter:
• Het snelheidsverschil tussen uw auto
en het achteropkomende voertuig ligt
tussen ongeveer 30 en 100 km/h.
• U rijdt met een snelheid van ongeveer
10 km/h of lager of met een
willekeurige snelheid met ingetrapt
rempedaal.
Situaties waarin de automatisch
knipperende alarmknipperlichten
achter mogelijk niet goed werken
• In de volgende situaties signaleert het
systeem een achteropkomend
voertuig mogelijk niet goed:
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Wanneer de sensor of de omgevingervan op de achterbumper is bedekt
door modder, sneeuw of ijs of
wanneer er een sticker op is geplakt
– Bij het rijden op een nat wegdek als
gevolg van slecht weer, zoals zware
regenval, sneeuw, of mist
– Bij het op- en afrijden van
opeenvolgende steile hellingen,
zoals heuvels, dalingen in de weg,
enz.
– Als het achteropkomende voertuig
uw auto niet recht van achteren
nadert
– Als het achteropkomende voertuig
van onder een hoek nadert
– Als een auto plotseling opduikt
achter uw auto
– Als het achteropkomende voertuig
wordt omgeven door andere
voertuigen
– Wanneer een fietsendrager of een
ander accessoire op de achterzijde
van uw auto is gemonteerd
• In de volgende situaties werkt het
systeem mogelijk, zelfs als er geen
kans op een aanrijding is
– Als de sensor niet goed is uitgelijnd
doordat de sensor of de omgeving
ervan is blootgesteld aan hevige
schokken
– Als uw auto wordt omgeven door
andere voertuigen
– Als uw auto stopt om af te slaan op
een kruising, enz. en een voertuig
uw auto recht van achteren passeert
– Als uw auto stilstaat langs de kant
van de weg, enz. en een voertuig
vlak langs uw auto rijdt
– Als een achteropkomend voertuig
uw auto dicht nadert voordat het u
inhaalt
– Als een achteropkomend voertuig
uw auto plotseling te dicht nadert
Als “FHL Not Available” (FHL niet
beschikbaar) wordt weergegeven op
het multi-informatiedisplay
De functie automatisch knipperende
alarmknipperlichten achter is
onderbroken. In dit geval bevindt er zich
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
287
5
Rijden
Page 290 of 530

mogelijk ijs, sneeuw, modder, enz. op de
bumper bij de sensoren op de
achterbumper. (→B. 224) Na het
verwijderen van het ijs, de sneeuw, de
modder, enz. van de achterbumper moet
het systeem weer normaal gaan werken.
Ook werken de sensoren mogelijk niet
normaal bij extreem warm of koud weer.
Voorwaarden voor werking
noodstopsignaal
Als aan de volgende drie voorwaarden
wordt voldaan, werkt het
noodstopsignaal:
• De alarmknipperlichten zijn uit
• De werkelijke rijsnelheid is hoger dan
55 km/h
• Het rempedaal wordt op zo'n manier
ingetrapt dat het systeem op basis
van de deceleratie van de auto
oordeelt dat het om een noodstop
gaat
Automatisch uitschakelen van
noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld
• Het rempedaal wordt losgelaten
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het niet
om een noodstop gaat
WAARSCHUWING!
Het ABS werkt niet effectief als
• De maximale grip van de banden
overschreden wordt (bijvoorbeeld
versleten banden op een weg die
bedekt is met sneeuw).
• Er sprake is van aquaplaning bij hoge
snelheid op een nat of glad wegdek.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
De remweg met ABS in werking kan
langer zijn dan onder normale
omstandigheden
Het ABS is niet ontworpen om de
remweg van de auto te verkorten. Houd
altijd voldoende afstand tot uw
voorligger, met name in de volgende
gevallen:
• Als wordt gereden op wegen met
grind, zand en dergelijke, of op
besneeuwde wegen
• Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
• Als wordt gereden op slechte wegen
• Als wordt gereden over wegen met
diepe gaten of andere grote
oneffenheden
De TRC/VSC werkt mogelijk niet
effectief als
Het insturen van de juiste richting en
het overbrengen van de aandrijfkracht
kunnen op een gladde weg niet onder
alle omstandigheden gerealiseerd
worden, zelfs niet als het
TRC/VSC-systeem in werking is. Rijd
voorzichtig met de auto onder
omstandigheden waarbij de stabiliteit
en de aandrijfkracht verloren kunnen
gaan.
De Active Cornering Assist werkt niet
effectief als
• Vertrouw niet alleen op de Active
Cornering Assist. De Active
Cornering Assist werkt mogelijk niet
effectief bij het accelereren op een
helling of bij het rijden op een glad
wegdek.
• Wanneer de Active Cornering Assist
vaak in werking is getreden, wordt de
werking ervan mogelijk tijdelijk
gestopt om een goede werking van
de remmen, TRC en VSC te
garanderen.
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
288
Page 291 of 530

WAARSCHUWING!(Vervolg)
De Hill Start Assist Control werkt niet
effectief wanneer
• Vertrouw niet uitsluitend op de Hill
Start Assist Control. De Hill Start
Assist Control werkt mogelijk niet
effectief op steile hellingen en op
met ijs bedekte wegen.
• In tegenstelling tot de parkeerrem is
de Hill Start Assist Control niet
bedoeld om de auto gedurende
langere tijd op zijn plaats te houden.
Gebruik de Hill Start Assist Control
niet om de auto op een helling op zijn
plaats te houden omdat dat kan
leiden tot een ongeval.
Als TRC/ABS/VSC is geactiveerd
Het controlelampje Traction Control
knippert. Rijd altijd voorzichtig.
Roekeloos rijgedrag kan leiden tot
ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig
als het controlelampje knippert.
Als TRC/VSC is uitgeschakeld
Wees zeer voorzichtig en pas uw
snelheid aan de conditie van het
wegdek aan. Schakel de TRC en de VSC
alleen in geval van nood uit, aangezien
deze systemen zorgdragen voor de
voertuigstabiliteit en het
aandrijfvermogen.
Secondary Collision Brake
Vertrouw niet uitsluitend op de
Secondary Collision Brake. Dit systeem
is ontworpen om te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen, maar
het effect is afhankelijk van diverse
omstandigheden. Te veel vertrouwen
op het systeem kan dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg hebben.
Vervangen van banden
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben, van hetzelfde merk zijn
en hetzelfde profiel en draagvermogen
hebben. Controleer verder of alle
banden de aanbevolen spanning
hebben.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Het ABS-, TRC- en VSC-systeem
werken niet goed als er verschillende
banden onder de auto gemonteerd zijn.
Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie over
het vervangen van de wielen of
banden.
Omgaan met banden en
wielophanging
Problemen met de banden of
wijzigingen aan de wielophanging
hebben een negatief effect op de
ondersteunende systemen en kunnen
een storing veroorzaken.
Omgaan met de radarsensor opzij
achter (auto's met automatisch
knipperende alarmknipperlichten
achter)
→Blz. 224
5.6 Rijtips
5.6.1 Rijden in de winter
Tref voor het aanbreken van de winter de
noodzakelijke voorbereidingen en voer de
benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag
altijd aan de actuele
weersomstandigheden aan.
Voorbereiding voor de winter
• Gebruik ruitensproeiervloeistof die
geschikt is voor winterse
omstandigheden.
• Laat de toestand van de 12V-accu
controleren door een monteur.
• Laat vier winterbanden onder uw auto
monteren of schaf een set
sneeuwkettingen voor de
achterwielen aan.
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben en van hetzelfde merk
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
289
5
Rijden
Page 292 of 530

zijn en controleer of de
sneeuwkettingen geschikt zijn voor de
bandenmaat van uw auto.
WAARSCHUWING!
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het
stuur verliezen, wat kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Gebruik winterbanden met de
voorgeschreven maat.
• Zorg ervoor dat de bandenspanning
aan de specificatie voldoet.
• Rijd niet harder dan de toegestane
snelheid of harder dan de
snelheidslimiet die geldt voor de
gebruikte winterbanden.
• Monteer winterbanden op alle
wielen.
Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen een aanrijding en dodelijk of
ernstig letsel het gevolg zijn.
• Rijd niet harder dan de maximaal
toegestane snelheid voor de
gebruikte sneeuwkettingen of niet
harder dan 50 km/h, afhankelijk van
welke snelheid de laagste is.
• Vermijd het rijden over slechte
wegdekken en over gaten.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
plotseling regeneratief remmen
veroorzaken.
• Minder uw snelheid alvorens een
bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik het LTA-systeem (Lane
Tracing Assist) niet.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist. Het verwijderen en
plaatsen van winterbanden heeft
namelijk invloed op de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de omstandigheden,
de volgende handelingen uit:
• Probeer een vastgevroren ruit niet
met kracht te openen en zet de
ruitenwissers niet aan als deze
vastgevroren zijn. Giet warm water
over het bevroren gedeelte om het ijs
te laten smelten. Veeg het water
direct weg om te voorkomen dat het
bevriest.
• Verwijder de eventueel aanwezige
sneeuw van de luchtinlaten voor de
voorruit om zeker te kunnen zijn van
een juiste werking van de aanjager
van het airconditioningsysteem.
• Controleer of er sprake is van ijs- of
sneeuwophopingen op de verlichting
aan de buitenzijde, op de
buitenspiegels, op de ruiten, op het
dak, op het chassis, rond de banden of
op de remmen, en verwijder deze
indien dat het geval is.
• Verwijder sneeuw en modder van de
onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd een
veilige afstand tussen u en uw voorligger
en pas de snelheid aan de conditie van de
weg aan.
5.6 Rijtips
290
Page 293 of 530

Bij het parkeren
• Schakel de automatische werking van
de parkeerrem uit. Anders kan de
parkeerrem vastvriezen en mogelijk
niet worden gedeactiveerd.
Maak ook geen gebruik van de volgende
systemen omdat hierdoor de parkeerrem
kan worden bediend, zelfs wanneer de
automatische werking uitgeschakeld is.
– Brake Hold-systeem
•
Parkeer de auto en selecteer
schakelstand P, maar activeer de
parkeerrem niet. De parkeerrem kan
vastvriezen en bij het deactiveren niet
vrij komen. Blokkeer bij het parkeren van
de auto de wielen zonder de parkeerrem
te gebruiken. Het niet in acht nemen
hiervan kan gevaarlijk zijn omdat de auto
onverwacht in beweging kan komen,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
• Wanneer de parkeerrem in de
automatische modus staat, wordt de
parkeerrem gedeactiveerd wanneer
schakelstand P wordt geselecteerd.
(→Blz. 161)
• Controleer als de auto geparkeerd is
zonder de parkeerrem te activeren of
de transmissie niet uit schakelstand P
kan worden gehaald.
• Als de auto stilstaat en de remmen
vochtig zijn terwijl de temperatuur
laag is, kunnen de remmen bevriezen.
Kiezen van sneeuwkettingen
Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen.
De maat van de sneeuwkettingen is
afgestemd op de bandenmaat.
AZijketting (diameter 3 mm)
BDwarsketting (diameter 4 mm)
Wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen
De wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen verschilt
per land en per soort weg. Stel u op de
hoogte van lokale voorschriften alvorens
sneeuwkettingen te monteren.
Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht bij het monteren en verwijderen
van sneeuwkettingen:
• Monteer en verwijder de
sneeuwkettingen op een veilige
locatie.
• Monteer de sneeuwkettingen op de
achterwielen. Gebruik geen
sneeuwkettingen om de voorwielen.
• Plaats sneeuwkettingen zo strak
mogelijk om de achterwielen. Zet de
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km
opnieuw vast.
• Monteer de sneeuwkettingen volgens
de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
OPMERKING
Monteren van sneeuwkettingen
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
Ruitenwissers voor
Om de ruitenwissers voor te kunnen
optillen wanneer er veel sneeuw of vorst
wordt verwacht, moeten de ruitenwissers
voor met de ruitenwisserhendel vanuit de
ruststand onder de motorkap in de
servicestand gezet worden. (→Blz. 178)
5.6 Rijtips
291
5
Rijden
Page 294 of 530
Page 295 of 530
6.1 Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming.........294
6.1.1 ALL AUTO-regeling
*........294
6.1.2 Automatische airconditioning . . .295
6.1.3 Automatische airconditioning
achter
*..............302
6.1.4 Stuurwielverwarming*/
stoelverwarming*/
stoelventilatoren*.........304
6.2 Gebruik van de interieurverlichting . . .307
6.2.1 Overzicht interieurverlichting . . .307
6.3 Gebruik van de opbergmogelijkheden .310
6.3.1 Overzicht van
opbergmogelijkheden.......310
6.3.2 Voorzieningen bagageruimte . . .313
6.4 Gebruik van de overige voorzieningen in
hetinterieur...............314
6.4.1 Elektrisch bedienbaar
zonnescherm
*...........314
6.4.2 Overige voorzieningen in het
interieur..............315
Voorzieningen in het interieur6
293
Page 296 of 530

6.1 Gebruik van de
airconditioning en de
achterruitverwarming
6.1.1 ALL AUTO-regeling*
*Indien aanwezig
De stoelverwarming (indien aanwezig),
stoelventilatoren (indien aanwezig) en
stuurwielverwarming (indien aanwezig)
worden elk automatisch geregeld
overeenkomstig de ingestelde
temperatuur van de airconditioning, de
buitentemperatuur, de temperatuur in de
auto, enz. De ALL AUTO-regeling zorgt
voor comfortabele omstandigheden
zonder afstelling van elk systeem.
Inschakelen van de ALL AUTO-regeling
Kies “All auto” op het
aircobedieningsscherm. (→Blz. 300)
De indicator op het bedieningsscherm
voor de “All auto”-regeling gaat branden;
de automatische airconditioning,
stoelverwarming, stoelventilatoren en
stuurwielverwarming werken in de
automatische modus.
Wanneer een van de systemen
handmatig wordt bediend, dooft de
indicator. Alle overige functies blijven
echter in de automatische modus werken.
Bediening van elk systeem
Airconditioning (→blz. 295)
De temperatuur kan voor elke zitplaats
afzonderlijk worden ingesteld.
Stoelverwarming (indien aanwezig) en
stoelventilatoren (indien aanwezig)
(→blz. 304)
Verwarming of ventilatie wordt
automatisch geselecteerd
overeenkomstig de ingestelde
temperatuur van de airconditioning, de
buitentemperatuur, enz.Stuurwielverwarming (indien aanwezig)
(→blz. 304)
De stuurwielverwarming werkt
automatisch overeenkomstig de
ingestelde temperatuur van de
airconditioning, de buitentemperatuur,
enz.
Detectiefunctie passagier
De stoelverwarming en -ventilator
werken automatisch als er een passagier
is gesignaleerd op de
voorpassagiersstoel.
Werking stoelverwarming (indien
aanwezig)/-ventilatie (indien
aanwezig)
Wanneer de automatische modus is
geselecteerd met de schakelaar voor de
stoelverwarming/stoelventilator, vindt er
geen signalering van passagiers plaats.
Werking stoelverwarming achter
(auto's met 3-ZONE-klimaatregeling)
De stoelverwarming achter wordt niet
geregeld door de ALL AUTO-regeling.
6.1 Gebruik van de airconditioning en de achterruitverwarming
294