Page 169 of 530

Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te
maken voor andere weggebruikers wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld als het brandstofcelsysteem
wordt gestart en de parkeerrem wordt
gedeactiveerd met de lichtschakelaar in
de stand
. (Brandt helderder dan de
parkeerlichten voor.) Dagrijverlichting is
niet ontworpen voor gebruik in het
donker.
Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in
negatieve zin beïnvloed worden als er iets
over de sensor heen geplaatst wordt of
als er iets op de ruit wordt aangebracht
waardoor de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist
functioneert.
Automatisch uitschakelsysteem
verlichting
• Wanneer de lichtschakelaar in stand
ofstaat: De koplampen
worden automatisch uitgeschakeld als
het contact in stand ACC of UIT wordt
gezet.
• Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: De koplampen en alle
verlichting worden automatisch
uitgeschakeld als het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.Zet, om de verlichting weer in te
schakelen, het contact AAN of zet de
lichtschakelaar een keer in stand OFF en
daarna terug in stand
of.
Zoemer verlichting
Er klinkt een zoemer als het contact UIT
of in stand ACC wordt gezet en het
bestuurdersportier wordt geopend
terwijl de verlichting is ingeschakeld.
Automatische verticale
koplampverstelling
De koplamphoogte wordt automatisch
geregeld op basis van het aantal
passagiers in de auto en de mate van
belading om verblinding van andere
weggebruikers door de koplampen te
voorkomen.
Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
ofstaat terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Wanneer het contact AAN wordt gezet,
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu uitgeschakeld. Onder de
volgende omstandigheden wordt de
energiebesparende functie van de
12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier of de achterklep
wordt geopend of gesloten
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 428)
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
167
5
Rijden
Page 170 of 530

OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
brandstofcelsysteem is uitgeschakeld.
Inschakelen van het grootlicht
1. Druk bij ingeschakelde koplampen de
hendel van u af om het grootlicht in te
schakelen.
Door de hendel weer in de
middenstand te zetten, wordt het
grootlicht weer uitgeschakeld.
2. Trek de hendel naar u toe en laat deze
meteen weer los om één keer met het
grootlicht te knipperen.
U kunt lichtsignalen geven met de
koplampen in- of uitgeschakeld.
Extended Headlight Lighting
Dankzij dit systeem kunnen de
koplampen gedurende 30 seconden
worden ingeschakeld wanneer het
contact UIT staat.
Trek, nadat u het contact UIT hebt gezet,
de hendel naar u toe en laat hem los
terwijl de lichtschakelaar in de stand
staat.De lichten doven onder de volgende
omstandigheden:
• Het contact wordt AAN gezet.
• De lichtschakelaar wordt
ingeschakeld.
• U trekt de lichtschakelaar naar u toe
en laat hem los.
5.3.2 AHS (Adaptive High
Beam-systeem)*
*Indien aanwezig
Het Adaptive High Beam-systeem
gebruikt een camera aan de bovenzijde
van de voorruit om de helderheid van de
verlichting van tegenliggers en
voorliggers, straatverlichting, enz. te
beoordelen en, indien nodig, automatisch
de verspreiding van het licht van de
koplampen te regelen.
WAARSCHUWING!
Beperkingen van het Adaptive High
Beam-systeem
Vertrouw niet blindelings op het
Adaptive High Beam-systeem. Rijd
altijd voorzichtig en houd hierbij de
omgeving in de gaten en schakel indien
nodig handmatig het grootlicht in of
uit.
Voorkomen van onjuiste werking van
het Adaptive High Beam-systeem
Voorkom overbelading van uw auto.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
168
Page 171 of 530

Systeemfuncties
• Past de helderheid en het verlichte
gebied van het grootlicht aan op basis
van de rijsnelheid.
• Past de intensiteit van het grootlicht
tijdens het rijden in bochten aan,
zodat het gebied in de richting waarin
de auto draait helderder wordt
verlicht dan andere gebieden.
• Regelt het variabel afgeschermde
grootlicht zo, dat het gebied rond
tegenliggers en voorliggers
gedeeltelijk niet wordt verlicht terwijl
andere gebieden wel verlicht worden
door het grootlicht.
Het variabel afgeschermde grootlicht
helpt het zicht naar voren te
verbeteren terwijl tegenliggers en
voorliggers minder worden verblind.
AVerlicht gedeelte door grootlicht
BVerlicht gedeelte door dimlicht
• Past het stralingsbereik van de
dimlichten aan in overeenstemming
met de afstand tot een voorligger.
Het Adaptive High Beam-systeem
activeren
1. Druk op de schakelaar van het
Adaptive High Beam-systeem.2. Zet de lichtschakelaar in de stand
of.
Wanneer de lichtschakelaar in de
stand dimlicht staat, wordt het
AHS-systeem ingeschakeld en gaat
het controlelampje AHS branden.
Werkingsvoorwaarden voor het
Adaptive High Beam-systeem
• Als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het grootlicht automatisch
ingeschakeld en werkt het systeem:
– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h
of hoger.
– Het gebied voor de auto is niet
verlicht.
• Als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het variabel afgeschermde grootlicht
ingeschakeld en wordt het
stralingsbereik van het dimlicht
automatisch aangepast, afhankelijk
van de locatie van tegenliggers en
voorliggers:
– De rijsnelheid is ongeveer 15 km/h
of hoger.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
169
5
Rijden
Page 172 of 530

– Het gebied voor de auto is niet
verlicht.
– Er zijn tegenliggers of voorliggers
met ingeschakelde koplampen of
achterlichten.
• Als aan een van onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
automatisch geschakeld van
grootlicht of variabel afgeschermd
grootlicht naar dimlicht:
– De rijsnelheid is lager dan ongeveer
15 km/h.
– Het gebied voor de auto is verlicht.
– Er zijn veel tegenliggers en/of
voorliggers.
– De positie van tegenliggers of
voorliggers verandert snel en het
grootlicht kan de bestuurders van
de andere voertuigen verblinden.
Detectie-informatie camera voor
• In de volgende situaties wordt
mogelijk niet automatisch geschakeld
van grootlicht naar variabel
afgeschermd grootlicht:
– Als plotseling een tegenligger uit
een bocht opdoemt
– Als plotseling een andere auto voor
de eigen auto invoegt
– Als tegenliggers of voorliggers aan
het zicht zijn onttrokken als gevolg
van een reeks bochten,
wegafscheidingen of bomen langs
de weg
– Wanneer tegenliggers opdoemen
uit de rechter tegemoetkomende
rijstrook op een brede weg
– Wanneer er tegenliggers of
voorliggers met uitgeschakelde
verlichting zijn
• Er wordt mogelijk niet geschakeld van
grootlicht naar variabel afgeschermd
grootlicht als een tegenligger wordt
gesignaleerd die zijn mistlampen aan
heeft terwijl de koplampen uit zijn.
• Door de aanwezigheid van
huisverlichting, straatverlichting,
verkeerslichten of verlichte billboards
en andere reflecterende objecten
wordt mogelijk geschakeld vangrootlicht naar variabel afgeschermd
grootlicht, wordt mogelijk niet
geschakeld van grootlicht naar
variabel afgeschermd grootlicht of
wordt het niet verlichte gebied
mogelijk gewijzigd.
• De volgende factoren kunnen van
invloed zijn op de reactietijd voor het
in- of uitschakelen van het grootlicht
of op de snelheid waarmee de niet
verlichte gebieden veranderen:
– De helderheid van koplampen,
mistlampen en achterlichten van
tegenliggers en voorliggers
– De beweging en richting van
tegenliggers en voorliggers
– Als de verlichting van een
tegenligger of voorligger slechts
aan één kant werkt
– Als een tegenligger of voorligger
een voertuig op twee wielen betreft
– De toestand van de weg
(stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)
– Het aantal inzittenden en de
hoeveelheid bagage
• De regeling van de lichtverspreiding
van de koplampen kan onverwacht
veranderen.
• Fietsen of vergelijkbare objecten
worden mogelijk niet gesignaleerd.
• In de volgende situaties kan het
systeem de helderheid van het
omgevingslicht mogelijk niet juist
signaleren. Hierdoor blijven de
dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden
voetgangers, tegenliggers of
voorliggers verblind. Als dat het geval
is, moet handmatig geschakeld
worden tussen grootlicht en dimlicht.
– Bij rijden in slecht weer (zware
regenval, mist, sneeuw,
zandstormen, enz.)
– Als het zicht door de voorruit wordt
belemmerd door damp, wasem, ijs,
vuil, enz.
– Als de voorruit gebarsten of
beschadigd is
–
Als de camera voor vervormd of vuil is
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
170
Page 173 of 530

– Als de temperatuur van de camera
voor extreem hoog is
– Als de helderheid van het
omgevingslicht overeenkomt met
die van koplampen, achterlichten of
mistlampen
– Als de koplampen of achterlichten
van tegenliggers of voorliggers zijn
uitgeschakeld, vuil zijn, een andere
kleur hebben of niet correct zijn
afgesteld
– Als de auto wordt geraakt door
water, sneeuw, stof, enz. van een
voorligger
– In gebieden waar lichte en donkere
stukken elkaar afwisselen.
– Als geregeld en herhaaldelijk over
stijgende en dalende wegen wordt
gereden, of over wegen met een
slecht of oneffen wegdek (zoals
klinkerwegen, grindwegen, enz.)
– Als geregeld en herhaaldelijk over
bochtige wegen wordt gereden.
– Als er zich een sterk spiegelend
voorwerp, zoals een verkeersbord of
spiegel, voor de auto bevindt
– Als de achterzijde van een
voorligger sterk spiegelend is, zoals
een container op een truck
– Als de koplampen van de auto
beschadigd of vuil zijn, of niet
correct zijn afgesteld
– Als de auto naar één kant overhelt
door bijvoorbeeld een lekke band, of
aan de achterzijde wat lager ligt
doordat een aanhangwagen is
aangekoppeld, enz.
– Als herhaaldelijk op een abnormale
manier wordt geschakeld tussen
grootlicht en dimlicht
– Als de bestuurder meent dat het
grootlicht mogelijk knippert of
voetgangers of andere bestuurders
verblindt
– Als de auto wordt gebruikt in een
gebied waar men aan de andere
kant van de weg rijdt, bijvoorbeeld
een auto bestemd voor
rechtsrijdend verkeer in een gebied
voor linksrijdend verkeer of vice
versaPersoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 428)
Handmatig in- en uitschakelen van het
grootlicht
Grootlicht inschakelen
Duw de hendel van u af.
Het controlelampje van het AHS dooft en
het controlelampje van het grootlicht
gaat branden.
Trek de hendel in de oorspronkelijke
stand om het Adaptive High
Beam-systeem te activeren.
Dimlicht inschakelen
Druk op de schakelaar van het Adaptive
High Beam-systeem.
Het controlelampje van het AHS dooft.
Druk op de schakelaar om het Adaptive
High Beam-systeem weer in te schakelen.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
171
5
Rijden
Page 174 of 530

Tijdelijk inschakelen van het dimlicht
Trek de hendel naar u toe en laat hem
vervolgens terugkeren in de
oorspronkelijke stand.
Het grootlicht blijft ingeschakeld terwijl
de hendel naar u toe is getrokken. Nadat
de hendel echter weer in de
oorspronkelijke stand is teruggekeerd,
blijft het dimlicht gedurende enige tijd
branden. Vervolgens wordt het Adaptive
High Beam-systeem weer geactiveerd.
Tijdelijk inschakelen van het dimlicht
Het verdient aanbeveling om het dimlicht
in te schakelen wanneer het grootlicht
andere bestuurders of voetgangers in de
buurt hindert.
5.3.3 AHB (Automatic High
Beam)*
*Indien aanwezig
Het Automatic High Beam-systeem
gebruikt een camera aan de bovenzijde
van de voorruit om de helderheid van de
verlichting van tegenliggers en
voorliggers, straatverlichting, enz. te
beoordelen en schakelt, indien nodig, het
grootlicht automatisch in en uit.
WAARSCHUWING!
Beperkingen van het Automatic High
Beam-systeem
Vertrouw niet blindelings op het
Automatic High Beam-systeem. Rijd
altijd voorzichtig en houd hierbij de
omgeving in de gaten en schakel indien
nodig handmatig het grootlicht in of
uit.
Voorkomen van onjuiste werking van
het Automatic High Beam-systeem
Voorkom overbelading van uw auto.
Inschakelen van de Automatic High
Beam
1. Druk de Automatic High
Beam-schakelaar in.
2. Zet de lichtschakelaar in de stand
of.
Wanneer de lichtschakelaar in de
stand dimlicht staat, wordt het
AHB-systeem ingeschakeld en gaat
het controlelampje AHB branden.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
172
Page 175 of 530

Voorwaarden voor het automatisch in-
en uitschakelen van het grootlicht
• Als aan alle onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het grootlicht automatisch
ingeschakeld (na ongeveer
1 seconde):
– De rijsnelheid is ongeveer 30 km/h
of hoger.
– Het gebied voor de auto is niet
verlicht.
– Er zijn geen tegenliggers of
voorliggers met ingeschakelde
koplampen of achterlichten.
– Er bevinden zich weinig
straatlantaarns op de weg voor u.
• Als aan een van onderstaande
voorwaarden wordt voldaan, wordt
het grootlicht automatisch
uitgeschakeld:
– De rijsnelheid is lager dan ongeveer
25 km/h.
– Het gebied voor de auto is verlicht.
– Tegenliggers of voorliggers hebben
de koplampen of achterlichten
ingeschakeld.
– Er bevinden zich veel
straatlantaarns op de weg voor u.
Detectie-informatie camera voor
• In de volgende situaties wordt het
grootlicht mogelijk niet automatisch
uitgeschakeld:
– Als plotseling een tegenligger uit
een bocht opdoemt
– Als plotseling een andere auto voor
de eigen auto invoegt
– Als tegenliggers of voorliggers niet
kunnen worden gesignaleerd als
gevolg van een reeks bochten,
wegafscheidingen of bomen langs
de weg
– Wanneer tegenliggers opdoemen in
de rechter tegemoetkomende
rijstrook op een brede weg
– Wanneer de verlichting van
tegenliggers of voorliggers niet is
ingeschakeld
• Het grootlicht wordt mogelijk
uitgeschakeld als een tegenliggerwordt gesignaleerd die zijn
mistlampen aan heeft terwijl de
koplampen uit zijn.
• Door de aanwezigheid van
huisverlichting, straatverlichting,
verkeerslichten of verlichte billboards
en andere reflecterende objecten
wordt mogelijk geschakeld van
grootlicht naar dimlicht of blijft het
dimlicht mogelijk ingeschakeld.
• De volgende factoren kunnen van
invloed zijn op de reactietijd voor het
in- of uitschakelen van het grootlicht:
– De helderheid van koplampen,
mistlampen en achterlichten van
tegenliggers en voorliggers
– De beweging en richting van
tegenliggers en voorliggers
– Als de verlichting van een
tegenligger of voorligger slechts
aan één kant werkt
– Als een tegenligger of voorligger
een voertuig op twee wielen betreft
– De toestand van de weg
(stijgingspercentage, bochten,
toestand van het wegdek, enz.)
– Het aantal inzittenden en de
hoeveelheid bagage in de auto
• Het grootlicht wordt mogelijk
onverwacht in- of uitgeschakeld.
• Fietsen of vergelijkbare voertuigen
worden mogelijk niet gesignaleerd.
• In de volgende situaties kan het
systeem de helderheid van het
omgevingslicht mogelijk niet juist
signaleren. Hierdoor blijven de
dimlichten mogelijk branden of gaat
het grootlicht knipperen of worden
voetgangers, tegenliggers of
voorliggers verblind. Als dat het geval
is, moet handmatig geschakeld
worden tussen grootlicht en dimlicht.
– Bij rijden in slecht weer (zware
regenval, mist, sneeuw,
zandstormen, enz.)
– Als het zicht door de voorruit wordt
belemmerd door damp, wasem, ijs,
vuil, enz.
– Als de voorruit gebarsten of
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
173
5
Rijden
Page 176 of 530

beschadigd is
–Als de camera voor vervormd of vuil is– Als de temperatuur van de camera
voor extreem hoog is
– Als de helderheid van het
omgevingslicht overeenkomt met
die van koplampen, achterlichten of
mistlampen
– Als de koplampen of achterlichten
van tegenliggers of voorliggers zijn
uitgeschakeld, vuil zijn, een andere
kleur hebben of niet correct zijn
afgesteld
– Als de auto wordt geraakt door
water, sneeuw, stof, enz. van een
voorligger
– In gebieden waar lichte en donkere
stukken elkaar afwisselen.
– Als geregeld en herhaaldelijk over
stijgende en dalende wegen wordt
gereden, of over wegen met een
slecht of oneffen wegdek (zoals
klinkerwegen, grindwegen, enz.)
– Als geregeld en herhaaldelijk over
bochtige wegen wordt gereden.
– Als er zich een sterk spiegelend
voorwerp, zoals een verkeersbord of
spiegel, voor de auto bevindt
– Als de achterzijde van een
voorligger sterk spiegelend is, zoals
een container op een truck
– Als de koplampen van de auto
beschadigd of vuil zijn, of niet
correct zijn afgesteld
– Als de auto naar één kant overhelt
door bijvoorbeeld een lekke band, of
aan de achterzijde wat lager ligt
doordat een aanhangwagen is
aangekoppeld, enz.
– Als herhaaldelijk op een abnormale
manier wordt geschakeld tussen
grootlicht en dimlicht
– Als de bestuurder meent dat het
grootlicht mogelijk knippert of
voetgangers of andere bestuurders
verblindt
– Als de auto wordt gebruikt in eengebied waar men aan de andere
kant van de weg rijdt, bijvoorbeeld
een auto bestemd voor
rechtsrijdend verkeer in een gebied
voor linksrijdend verkeer of vice
versa
Handmatig in- en uitschakelen van het
grootlicht
Grootlicht inschakelen
Duw de hendel van u af.
Het controlelampje van de AHB dooft en
het controlelampje van het grootlicht
gaat branden.
Trek de hendel in de oorspronkelijke
stand om het Automatic High
Beam-systeem te activeren.
Dimlicht inschakelen
Druk de Automatic High Beam-
schakelaar in.
Het controlelampje van de AHB dooft.
Druk de schakelaar in om het Automatic
High Beam-systeem weer in te schakelen.
5.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
174