Als het brandstofcelsysteem niet kan
worden gestart
• De startblokkering is mogelijk niet
uitgeschakeld. (→Blz. 60) Neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Lees de op het multi-
informatiedisplay weergegeven
melding m.b.t. het starten en volg de
aanwijzingen op.
• Controleer of de tankdopklep
gesloten is. Het brandstofcelsysteem
kan niet worden gestart als de
tankdopklep open is. Sluit de
tankdopklep alvorens het systeem te
starten. (→Blz. 181)
Geluiden en trillingen die kenmerkend
zijn voor een brandstofcel-elektrische
auto
→Blz. 68
Als de 12V-accu is ontladen
Het brandstofcelsysteem kan niet
worden gestart met het Smart
entry-systeem met startknop.
Raadpleeg blz. 410 om het
brandstofcelsysteem opnieuw te
starten.
Leegraken batterij elektronische
sleutel
→Blz. 106
Omstandigheden die de werking
kunnen beïnvloeden
→Blz. 118
Aanwijzingen voor de instapfunctie
→Blz. 119Als op het multi-informatiedisplay
“Smart Entry & Start System
Malfunction See Owner’s Manual”
(Storing in Smart entry-systeem met
startknop; raadpleeg handleiding)
wordt weergegeven
Er is mogelijk een storing in het systeem
aanwezig. Laat de auto direct nakijken
door uw Toyota-dealer.
Stuurslotfunctie (indien aanwezig)
• Nadat het contact UIT is gezet en de
portieren zijn geopend en gesloten,
wordt het stuurwiel vergrendeld met
de stuurslotfunctie. Als u nogmaals op
de startknop drukt, wordt het
stuurslot automatisch weer
uitgeschakeld.
• Als het stuurslot niet kan worden
ontgrendeld, wordt “Push POWER
Switch while Turning the Steering
Wheel in Either Direction” (Druk de
startknop in en draai daarbij het
stuurwiel in een willekeurige richting)
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. Druk kort en
krachtig op de startknop terwijl u het
stuurwiel naar links en rechts draait.
• Om te voorkomen dat de elektromotor
van het stuurslot oververhit raakt, kan
de werking worden onderbroken als
het brandstofcelsysteem in korte tijd
herhaaldelijk wordt in- en
uitgeschakeld. Wacht in dat geval met
het bedienen van de startknop. Na
ongeveer 10 seconden zal de
elektromotor van het stuurslot weer
functioneren.
5.2 Rijprocedures
152
2. Selecteer een pijl op het
multimedia-display om de richting te
kiezen waarin u wilt wegrijden.
Met behulp van de
richtingaanwijzerschakelaar kunt u
alleen kiezen om naar links of rechts
weg te rijden.
3. Trap het rempedaal in en selecteer de
toets “Start”.
Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding uit
te schakelen. Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:→blz. 267
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto zich in een
positie bevindt waarin u kunt
wegrijden.
Zodra de auto in een positie staat
waaruit u kunt wegrijden, wordt “You
can exit by moving the steering
wheel” (u kunt wegrijden door het
stuurwiel te bedienen) weergegeven.
Als het stuurwiel wordt bediend,
wordt “Advanced Park Finished”
(Advanced Park beëindigd)
weergegeven en wordt de begeleiding
beëindigd. De begeleiding wordt
beëindigd terwijl de auto rijdt. Pak
daarom het stuurwiel vast en rijd
vooruit.
Als het stuurwiel niet bediend wordt,
zal de auto stoppen op de positie
waarin u kunt wegrijden. De
begeleiding kan worden beëindigd
door het gaspedaal of het rempedaal
in te trappen.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 267
Functie wegrijden uit haaks parkeervak
(vooruit/achteruit)
Gebruik de functie wegrijden uit een
haaks parkeervak (vooruit/achteruit) niet
in een andere situatie dan bij het verlaten
van een haaks parkeervak. Trap het
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
268
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancel” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:→blz. 267
4. Voer de handelingen uit
overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto zich in een
positie bevindt waarin u kunt
wegrijden.
Zodra de auto in een positie staat
waaruit u kunt wegrijden, wordt “You
can exit by moving the steering
wheel” (u kunt wegrijden door het
stuurwiel te bedienen) weergegeven.
Als het stuurwiel wordt bediend,
wordt “Advanced Park Finished”
(Advanced Park beëindigd)
weergegeven en wordt de begeleiding
beëindigd. De begeleiding wordt
beëindigd terwijl de auto rijdt. Pak
daarom het stuurwiel vast en rijd
vooruit.
Als het stuurwiel niet bediend wordt,
zal de auto stoppen op de positie
waarin u kunt wegrijden.
De begeleiding kan worden beëindigd
door het gaspedaal of het rempedaal
in te trappen.Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 267
Functie wegrijden uit fileparkeervak
Gebruik de functie wegrijden uit een
fileparkeervak niet in een andere situatie
dan bij het verlaten van een
fileparkeervak. Trap het rempedaal in,
breng de auto tot stilstand en druk
vervolgens op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding uit te
schakelen als de begeleiding onbedoeld
in werking is getreden.
Situaties waarin de functie wegrijden
uit fileparkeervak niet werkt
In de volgende situaties werkt de functie
wegrijden uit fileparkeervak niet:
• Als er in de vertrekrichting auto's
staan te wachten bij een verkeerslicht
5.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
273
5
Rijden
• Als er tijdens de initialisatie achteruit
gereden wordt, worden de gegevens
tot dat punt gereset. Herhaal de
initialisatieprocedure in dat geval
vanaf het begin.
• In de volgende situaties wordt de
initialisatie niet gestart of is de
initialisatie niet goed voltooid en
werkt het systeem niet goed. Voer de
initialisatieprocedure nogmaals uit.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer
knippert wanneer wordt
geprobeerd om de initialisatie te
starten.
– Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende
ongeveer 1 minuut knippert en
vervolgens blijft branden wanneer
er na de initialisatie gedurende
ongeveer 20 minuten met de auto is
gereden.
Als de bandenspanning van elke band
nog steeds niet wordt weergegeven,
laat dan de auto controleren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij het initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet zonder eerst de banden op de
voorgeschreven spanning te brengen.
Anders kan het voorkomen dat het
waarschuwingslampje voor de lage
bandenspanning niet gaat branden
terwijl de bandenspanning te laag is, of
wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
Registreren van identificatiecodes
Elke bandenspanningssensor en -zender
is voorzien van een unieke
identificatiecode. Bij het vervangen vaneen bandenspanningssensor en -zender
is het noodzakelijk om de
identificatiecode te registreren. Ga als
volgt te werk bij het registreren van de
identificatiecodes:
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand, zet het contact UIT, wacht
gedurende ten minste ongeveer
15 minuten en voer de procedure uit.
2. Start het brandstofcelsysteem.
(→Blz. 150)
3. Druk op
ofvan de bediening-
stoetsen van het instrumentenpaneel
om
te selecteren.
4. Druk op
ofom “Vehicle
Settings” (voertuiginstellingen) te
selecteren en houd vervolgens
ingedrukt.
5. Druk op
ofom TPWS te
selecteren en druk vervolgens op.
6. Druk op
ofom “Change
Wheel” (wielen wijzigen) te
selecteren. Houd vervolgens
ingedrukt tot het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer langzaam
knippert.
Vervolgens wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Als de registratie wordt uitgevoerd,
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knipperen en blijft het
vervolgens branden. “---” wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
354