Page 265 of 562

8. Zet de selectiehendel in stand P als de
auto wordt stilgezet.
9. Controleer de positie waarop de auto
tot stilstand is gekomen. Pas indien
nodig de positie van het te registreren
parkeervak aan met behulp van de
pijltoetsen en selecteer vervolgens de
toets “Reg.”.
“Registration Completed” (registratie
voltooid) wordt weergegeven op het
scherm van het audiosysteem.
• Registreer het parkeervak alleen als er
geen obstakels aanwezig zijn binnen
het met de dikke lijnen aangegeven
gebied.
• De mate waarin de positie van het te
registreren parkeervak kan worden
aangepast, is beperkt.
Bij het parkeren in een met behulp van de
geheugenfunctie geregistreerd
parkeervak
1. Breng de auto tot stilstand op een
punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
AOngeveer 1 m2. Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het scherm van het
audiosysteem.
Als de toets MODE wordt
weergegeven, kan deze worden
gekozen om te wisselen tussen de
geheugenfunctie, de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en de
functie fileparkeren.
3. Selecteer het gewenste parkeervak en
druk vervolgens op de toets “Start”.
Voer de procedure voor de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) uit vanaf
stap3.(→Blz. 252)
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
→Blz. 254
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
263
4
Rijden
Page 266 of 562

Bij het overschrijven van een
geregistreerd parkeervak
Als het maximale aantal parkeervakken is
geregistreerd en
wordt geselecteerd,
kan een geregistreerd parkeervak worden
geselecteerd en vervolgens worden
overschreven met een nieuw parkeervak.
Als er meerdere parkeervakken zijn
geregistreerd
Selecteer het gewenste parkeervak en
druk vervolgens op de toets “Start”.
OPMERKING
Bij gebruik van de geheugenfunctie
• De geheugenfunctie is een functie die
u begeleidt bij het parkeren in een
eerder geregistreerd parkeervak. Als
de toestand van het wegdek, de auto
of de omgeving anders is dan bij de
registratie, wordt het parkeervak
mogelijk niet goed gesignaleerd of
wordt u niet begeleid tot het punt
waarop het parkeren helemaal is
afgerond.
OPMERKING(Vervolg)
• Registreer een parkeervak niet in
onderstaande situaties, omdat het
ingestelde parkeervak dan mogelijk
niet kan worden geregistreerd of
begeleiding later wellicht niet
mogelijk is.
– Als een cameralens vuil is of bedekt
is met waterdruppels
– Als het regent of sneeuwt
– Als de omgeving donker is ('s
nachts, enz.)
• In de volgende situaties kan een
parkeervak mogelijk niet worden
geregistreerd.
– Als er onvoldoende ruimte aanwezig
is tussen de weg en het parkeervak
– Als het wegdek rond het parkeervak
niet zodanig afwijkt dat het systeem
het kan herkennen
• Als een parkeervak is geregistreerd in
een van de volgende situaties, wordt
de begeleiding later mogelijk niet
gestart of is begeleiding naar de
geregistreerde positie wellicht niet
mogelijk.
– Als er schaduwen over het
parkeervak vallen (er bevindt zich
een carport boven het parkeervak,
enz.)
– Als er bladeren, afval of andere
objecten in het parkeervak liggen
die kunnen bewegen
– Als het wegdek rond het parkeervak
eenzelfde zich herhalend patroon
heeft (klinkers, enz.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
264
Page 267 of 562

OPMERKING(Vervolg)
• In de volgende situaties kan het
systeem u mogelijk niet begeleiden
naar de geregistreerde parkeerplaats:
– Als het uiterlijk van het parkeervak
wordt beïnvloed door de schaduw
van een voertuig of bomen
– Als er een object wordt
gesignaleerd in het geregistreerde
parkeervak
– Wanneer er een voetganger of
passerend voertuig wordt
gesignaleerd tijdens de begeleiding
– Als de positie waarin de auto
stilstaat bij het starten van de
begeleiding afwijkt van de positie
tijdens het uitvoeren van de
registratie
– Als het geregistreerde parkeervak
niet kan worden bereikt door de
aanwezigheid van parkeerblokken,
enz.
– Als op de weg in de buurt van het
parkeervak een laag uitsteeksel
aanwezig is
– Als het wegdek rond het parkeervak
eenzelfde zich herhalend patroon
heeft
– Als het wegdek rond het parkeervak
is gewijzigd (wegdek is verslechterd
of vernieuwd)
– Als de hoeveelheid zonlicht afwijkt
van toen de registratie werd
uitgevoerd (door de
weersomstandigheden of het
tijdstip van de dag)
– Als het parkeervak tijdelijk verlicht
wordt (verlichting van een andere
auto, beveiligingslicht, enz.)
OPMERKING(Vervolg)
– Als een cameralens vuil is of bedekt
is met waterdruppels
– Als er zonlicht direct op een camera
valt, zoals bij laagstaande zon
– Als de kleur of de helderheid van het
wegdek niet overal gelijk is
– Als het parkeervak zich op een
helling bevindt
– Als er warm of koud water op de
camera terecht is gekomen en de
lens is beslagen
– Als er accessoires zijn gemonteerd
die het zicht van de camera
belemmeren
Als de begeleiding wordt beëindigd
tijdens de registratie, voer de registratie
dan opnieuw uit.
• Als tijdens het registreren van een
parkeervak met behulp van de
geheugenfunctie het wegdek niet kan
worden gesignaleerd, wordt “Unable
to find necessary mark to register as
parking space” (kan geen
noodzakelijke markering vinden om
parkeervak te registreren)
weergegeven.
• Stop bij het gebruik van de
geheugenfunctie altijd direct vóór de
stoppositie. Anders kan het
parkeervak mogelijk niet goed
worden gesignaleerd of wordt u
mogelijk niet begeleid tot het punt
waarop het parkeren helemaal is
afgerond.
• Gebruik de geheugenfunctie niet als
een camera is blootgesteld aan een
hevige schok of beelden van de
Panoramic View Monitor niet goed
zijn uitgelijnd.
• Omdat als een camera is vervangen de
plaatsingshoek van de camera
gewijzigd zal zijn, moeten de
parkeervakken van de
geheugenfunctie opnieuw worden
geregistreerd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
265
4
Rijden
Page 268 of 562

Uitschakelen/onderbreken Advanced
Park
De begeleiding wordt uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park uitgeschakeld.
Houd het stuurwiel stevig vast en trap het
rempedaal in om de auto tot stilstand te
brengen.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u het weer in te schakelen of
handmatig door te gaan met parkeren
met behulp van het stuurwiel.
• De hoofdschakelaar van Advanced
Park wordt ingedrukt
• De selectiehendel is in stand P gezet,
terwijl dit niet werd aangegeven
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Er wordt een portier geopend
• De veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt
• De buitenspiegels worden ingeklapt
• De TRC of VSC wordt uitgeschakeld
• De TRC, de VSC of het ABS in werking
is
• De startknop wordt ingedrukt
• Het systeem oordeelt dat de
begeleiding niet kan worden
voortgezet in de huidige
parkeeromgeving
• Er zit een storing in het systeem
• Terwijl de auto stilstond, werd
“Cancel” (annuleren) geselecteerd op
het scherm van het audiosysteem
De begeleiding wordt onderbroken als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park onderbroken.
De begeleiding kan weer worden gestart
door de aanwijzingen op het scherm van
het audiosysteem te volgen.
• Het stuurwiel wordt bediend
• Het gaspedaal wordt ingetrapt• De selectiehendel is in een andere
stand (behalve stand P) gezet tijdens
het rijden
• De remregeling is in werking
• De cameratoets wordt ingedrukt
• De PKSB (Parking Support Brake) of
de PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
werkt
Wijzigen van de instellingen van
Advanced Park
Selecteer
op het scherm van het
audiosysteem en selecteer vervolgens
“Advanced Park”.
“Speed Profile” (snelheidsprofiel)
De rijsnelheid voor de begeleiding kan
worden ingesteld.
Deze instelling kan niet worden gewijzigd
tijdens het registreren van een
parkeervak in de geheugenfunctie.
“Detect. range” (detectiegebied)
De afstand waarop obstakels worden
vermeden tijdens de begeleiding kan
worden ingesteld.
“Prk. Method” (parkeermethode)
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven bij een parkeervak waarbij
haaks inparkeren (vooruit/achteruit) en
fileparkeren mogelijk zijn, kan worden
ingesteld.
“Prk. direction” (parkeerrichting)
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven wanneer vooruit of
achteruit haaks inparkeren mogelijk is,
kan worden geselecteerd.
“Exit dir.: Per.” (wegrijrichting haaks)
De voorkeursrichting voor het wegrijden
die wordt weergegeven wanneer vooruit
of achteruit wegrijden uit een parkeervak
naar links of rechts mogelijk is, kan
worden geselecteerd.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
266
Page 269 of 562

“Exit dir.: Par.” (wegrijrichting parallel)
De voorkeursrichting voor het wegrijden
die wordt weergegeven wanneer
wegrijden uit een fileparkeervak mogelijk
is, kan worden geselecteerd.
“Parking view” (parkeerbeeld)
De weergavehoek van het camerabeeld
bij het gebruik van de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) of de
functie fileparkeren kan worden
ingesteld.
“Exit view” (wegrijbeeld)
De weergavehoek van het camerabeeld
bij het gebruik van de functie wegrijden
uit haaks parkeervak (vooruit/achteruit)
of de functie wegrijden uit fileparkeervak
kan worden ingesteld.
“Parking Path Adjustment” (aanpassen
parkeerkoers)
De koers die wordt aangehouden bij de
parkeerbegeleiding, kan naar binnen of
naar buiten worden aangepast.
Als de banden versleten zijn, kan de koers
van de auto afwijken van het midden van
het parkeervak. Gebruik in dat geval deze
instelling om de parkeerkoers aan te
passen.
“Road Width Adjustment” (instellen
breedte weg)
Als de parkeerbegeleiding wordt gestart,
kan de mate van beweging in zijwaartse
richting terwijl de auto naar voren rijdt,
worden aangepast.
“Park Position Adjustment(fwd.)”
(instellen parkeerpositie vooruit)
De positie waarbij haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) is voltooid kan
worden aangepast. (Behalve bij gebruik
van de geheugenfunctie.)“Park Position Adjustment(rev.)”
(instellen parkeerpositie achteruit)
De positie waarbij haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) is voltooid kan
worden aangepast. (Behalve bij gebruik
van de geheugenfunctie.)
“Rear Accessory Setting” (instellen
accessoire achter)
Als een accessoire, zoals een trekhaak, is
geïnstalleerd aan de achterzijde van de
auto, kan de lengte van de achterzijde van
de auto worden aangepast om te helpen
een aanrijding met objecten aan de
achterzijde van de auto te voorkomen.
“Clear Registered Parking Space” (wissen
geregistreerd parkeervak)
De in de geheugenfunctie geregistreerde
parkeervakken kunnen worden gewist.
Informatie over een parkeervak kan niet
worden gewist terwijl de begeleiding is
gestart of terwijl informatie over een
parkeervak wordt geregistreerd in de
geheugenfunctie.
Weergegeven meldingen Advanced
Park
Op het scherm van het audiosysteem
worden de bedrijfsstatus, werking van de
begeleiding, enzovoort van Advanced
Park weergegeven. Als er een melding
wordt weergegeven, handel dan volgens
de weergegeven content.
Als “No available parking space” (geen
parkeervak beschikbaar) wordt
weergegeven
Verplaats de auto naar een locatie waar
een parkeervak of parkeerlijnen kunnen
worden gesignaleerd.
Als “Unavailable in current condition”
(niet beschikbaar in actuele situatie)
wordt weergegeven
Verplaats de auto naar een andere locatie
en gebruikt het systeem.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
267
4
Rijden
Page 270 of 562

Als “Not enough space to exit” (niet
genoeg ruimte om weg te rijden) wordt
weergegeven
De functie wegrijden uit een
fileparkeervak kan niet worden gebruikt
doordat bijvoorbeeld de afstand tussen
uw auto en geparkeerde auto's voor en
achter uw auto te kort is of er zich een
object in de vertrekrichting bevindt.
Controleer de toestand van het gebied
rond de auto en verlaat het parkeervak
handmatig.
Als “Cannot control speed” (kan
snelheid niet regelen) wordt
weergegeven
Het systeem oordeelde dat het de
snelheid van de auto niet kon regelen
toen het systeem werd gebruikt in een
gebied met een helling of hoogteverschil
en de begeleiding werd uitgeschakeld.
Gebruik het systeem op een locatie met
een horizontale ondergrond.
Als “Obstacle detected” (obstakel
gesignaleerd) wordt weergegeven
Als een bewegend of stilstaand object is
gesignaleerd waarmee uw auto in botsing
zou kunnen komen, wordt de begrenzing-
sregeling/remregeling van het hybride-
systeem uitgevoerd om de Advanced
Park-begeleiding te onderbreken.
Controleer de toestand van de omgeving.
Selecteer de toets “Start” op het scherm
van het audiosysteem om de begeleiding
te hervatten.
Als “Unable to find necessary mark to
register as parking space” (kan geen
noodzakelijke markering vinden om
parkeervak te registreren) wordt
weergegeven
Deze melding wordt weergegeven als
wordt geselecteerd bij een parkeervak
dat niet kan worden gesignaleerd.
Bedien het systeem bij een parkeervak
waar de verschillen in het wegdek kunnen
worden herkend. (→Blz. 261)
4.5.17 Safe Exit Assist*
*Indien aanwezig
Het Safe Exit Assist-systeem gebruikt
radarsensoren aan de linker en rechter
binnenzijde van de achterbumper om de
inzittenden te informeren over
naderende voertuigen of fietsers om een
botsing te helpen voorkomen bij het
openen van de portieren.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Rijd altijd veilig en houd
rekening met de omgeving.
•
Safe Exit Assist is een aanvullend
systeem dat, wanneer de auto tot
stilstand is gebracht, de inzittenden
informeert over eventuele naderende
voertuigen en fietsen. Vertrouw niet
uitsluitend op dit systeem voor het
beoordelen van de veiligheid. Wanneer
u dat wel doet, kan dat leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg. In bepaalde situaties werkt
dit systeem mogelijk niet optimaal.
Daarom moeten de inzittenden
rechtstreeks en met behulp van de
spiegels visueel controleren of de
situatie veilig is.
Systeemonderdelen
AMulti-informatiedisplay
In- en uitschakelen van het Safe Exit
Assist-systeem.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
268
Page 271 of 562

Als het systeem vaststelt dat er een
grote kans is op een aanrijding bij het
openen van een portier, wordt het
portier waarvan het openen gevaar
kan opleveren weergegeven op het
multi-informatiedisplay. Als het
portier wordt geopend terwijl de
indicator in de buitenspiegel brandt,
klinkt er ter waarschuwing een
zoemer.
BIndicatoren in buitenspiegel
Wanneer er een voertuig of fietser
wordt gesignaleerd die bij openen
tegen het portier zou kunnen botsen,
gaat de indicator in de buitenspiegel
aan die zijde branden. De indicator in
de buitenspiegel gaat knipperen als
het portier aan de desbetreffende
zijde wordt geopend.
CControlelampje Driving
Assist-informatie
Gaat branden als de Safe Exit Assist
wordt uitgeschakeld. De melding
“Safe Exit Assist OFF” (Safe Exit
Assist uit) wordt dan weergegeven op
het multi-informatiedisplay.
Zichtbaarheid van de indicatoren in de
buitenspiegels
Mogelijk zijn de indicatoren in de
buitenspiegels bij fel zonlicht niet goed te
zien.
Zoemer
De zoemer is mogelijk moeilijk te horen
wanneer het volume van het
audiosysteem hoog staat of er veel
omgevingsgeluid is.
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 428)
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Safe Exit Assist-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker-
en rechterzijde van de achterbumper.
Houd u aan het volgende om ervoor te
zorgen dat het Safe Exit Assist-systeem
goed werkt.
• Houd de sensoren en de omgeving
ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon.
Als een sensor of de omgeving ervan
op de achterbumper vuil is of bedekt is
met sneeuw, werkt het Safe Exit
Assist-systeem mogelijk niet en wordt
er een waarschuwingsmelding
weergegeven. Veeg in dat geval het
vuil of de sneeuw weg en rijd
gedurende ongeveer 10 minuten met
de auto terwijl aan de bedrijfscondities
voor de SEA-functie wordt voldaan.
Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet verdwijnt.
•Bevestig geen accessoires, (doorzi-
chtige) stickers, aluminium tape, enz.
op een sensor of het omliggende
gebied op de achterbumper.
• Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
269
4
Rijden
Page 272 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Een sensor of de omgeving ervan is
blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de
omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Breng geen wijzigingen aan de sensor
of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een sensor
of de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een
officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper.
In- en uitschakelen van het Safe Exit Assist-systeem
De Safe Exit Assist kan worden ingeschakeld/uitgeschakeld via
van het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 435)
Wanneer de Safe Exit Assist wordt uitgeschakeld, gaat het controlelampje Driving
Assist-informatie branden. De melding “Safe Exit Assist OFF” (Safe Exit Assist uit) wordt
dan weergegeven op het multi-informatiedisplay. De Safe Exit Assist wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet ingeschakeld.
Objecten die door de Safe Exit Assist kunnen worden gesignaleerd
Wanneer de Safe Exit Assist de volgende voertuigen of fietsen signaleert met de
radarsensor aan de achterzijde, worden de inzittenden hierover gewaarschuwd via een
indicator in de buitenspiegel, een zoemer en het multi-informatiedisplay.
AVoertuigen en fietsen waarvan is
vastgesteld dat de kans groot is dat
ze tegen een openslaand portier
zouden botsen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
270