Page 281 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
De Hill Start Assist Control werkt niet
effectief wanneer
• Vertrouw niet uitsluitend op de Hill
Start Assist Control. De Hill Start
Assist Control werkt mogelijk niet
effectief op steile hellingen en op
met ijs bedekte wegen.
• In tegenstelling tot de parkeerrem is
de Hill Start Assist Control niet
bedoeld om de auto gedurende
langere tijd op zijn plaats te houden.
Gebruik de Hill Start Assist Control
niet om de auto op een helling op zijn
plaats te houden omdat dat kan
leiden tot een ongeval.
Als TRC/ABS/VSC is geactiveerd
Het controlelampje Traction Control
knippert. Rijd altijd voorzichtig.
Roekeloos rijgedrag kan leiden tot
ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig
als het controlelampje knippert.
Als TRC/VSC is uitgeschakeld
Wees zeer voorzichtig en pas uw
snelheid aan de conditie van het
wegdek aan. Schakel de TRC en de VSC
alleen in geval van nood uit, aangezien
deze systemen zorgdragen voor de
voertuigstabiliteit en het
aandrijfvermogen.
Vervangen van banden
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben, van hetzelfde merk zijn
en hetzelfde profiel en draagvermogen
hebben. Controleer verder of alle
banden de aanbevolen spanning
hebben.
Het ABS-, TRC- en VSC-systeem
werken niet goed als er verschillende
banden onder de auto gemonteerd zijn.
Neem contact op met uw Toyota-dealer
voor meer informatie over het
vervangen van banden of wielen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Omgaan met banden en
wielophanging
Problemen met de banden of
wijzigingen aan de wielophanging
hebben een negatief effect op de
ondersteunende systemen en kunnen
een storing veroorzaken.
Secondary Collision Brake
Vertrouw niet uitsluitend op de
Secondary Collision Brake. Dit systeem
is ontworpen om te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen, maar
het effect is afhankelijk van diverse
omstandigheden. Te veel vertrouwen
op het systeem kan dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg hebben.
4.6 Rijtips
4.6.1 Tips voor rijden met een
hybrideauto
Besteed aandacht aan de volgende
punten om zuinig en milieuvriendelijk te
rijden:
Gebruik van de ECO-rijmodus
Bij gebruik van de ECO-rijmodus kan het
koppel dat correspondeert met de mate
waarin het gaspedaal wordt ingetrapt
geleidelijker worden afgegeven dan
onder normale omstandigheden.
Bovendien wordt de werking van de
airconditioning (verwarmen/koelen)
geminimaliseerd zodat er minder
brandstof verbruikt wordt. (→Blz. 273)
Gebruik van de
hybridesysteemindicator
Milieubewust rijden is mogelijk door de
hybridesysteemindicator binnen de
Eco-zone te houden. (→Blz. 76)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
279
4
Rijden
Page 282 of 562

Bedienen van de selectiehendel
Zet de selectiehendel in stand D als u
moet wachten bij een verkeerslicht of als
u in druk verkeer rijdt. Zet de
selectiehendel in stand P als de auto
geparkeerd staat. Als u stand N gebruikt,
is er geen positief effect op het
brandstofverbruik. In stand N werkt de
benzinemotor, maar kan er geen
elektriciteit worden opgewekt. Ook bij
gebruik van de airconditioning, enz.
wordt het vermogen van het
batterijpakket (tractiebatterij) verbruikt.
Bedienen van het gaspedaal/rempedaal
• Rijd zo vloeiend mogelijk. Voorkom
onnodig snel accelereren en hard
remmen. Wanneer geleidelijk wordt
geaccelereerd en gedecelereerd,
worden de voordelen van de
elektromotor (tractiemotor) beter
benut, zodat het brandstofverbruik
van de benzinemotor lager is.
• Voorkom herhaaldelijk accelereren.
Herhaaldelijk accelereren put het
batterijpakket (tractiebatterij) uit
waardoor de auto meer brandstof
verbruikt. Het batterijpakket kan
worden opgeladen door tijdens het
rijden het gaspedaal iets te laten
opkomen.
Bij het remmen
Rem rustig en tijdig. Er kan meer
elektrische energie worden
geregenereerd tijdens het decelereren.
Files
Herhaaldelijk accelereren en decelereren
en ook langdurig wachten bij
verkeerslichten veroorzaakt een hoog
brandstofverbruik. Raadpleeg de
verkeersberichten en vermijd files zo veel
mogelijk. Laat, als u in een file komt te
staan, het rempedaal geleidelijk opkomen
zodat de auto zachtjes vooruitrijdt en
vermijd overmatig gebruik van het
gaspedaal. Dit helpt het benzineverbruik
te beperken.Rijden op de snelweg
Rijd met een constante snelheid. Neem
als u ergens moet stoppen de tijd voor
het loslaten van het gaspedaal en trap
rustig het rempedaal in. Er kan meer
elektrische energie worden
geregenereerd tijdens het decelereren.
Airconditioning
Maak alleen gebruik van de
airconditioning als dat nodig is. Dit helpt
het benzineverbruik te beperken.
In de zomer: Gebruik bij hoge temperaturen
de recirculatiemodus. Dit beperkt de
belasting van de airconditioning en
vermindert ook het brandstofverbruik.
In de winter: De benzinemotor wordt pas
automatisch uitgeschakeld als de benzine-
motor en het interieur warm zijn en ver-
bruikt dus brandstof. Het brandstofverbruik
kan worden verminderd door overmatig
gebruik van de verwarming te vermijden.
Controle van bandenspanning
Controleer de bandenspanning
regelmatig. Een onjuiste bandenspanning
kan leiden tot een hoog
brandstofverbruik.
Winterbanden kunnen veel wrijving
veroorzaken en kunnen, als ze worden
gebruikt op droge wegen, dus ook een
hoger verbruik veroorzaken. Gebruik
banden die geschikt zijn voor het seizoen.
Bagage
Zware bagage leidt tot een hoger
brandstofverbruik. Neem geen onnodige
bagage mee. Ook een groot imperiaal
leidt tot een hoger brandstofverbruik.
Opwarmen voor het rijden
Opwarmen van de motor is niet nodig,
omdat de benzinemotor als hij koud is
automatisch start en weer wordt
uitgeschakeld. Als vaak korte afstanden
worden gereden, warmt de motor
herhaaldelijk op en ook dat kan leiden tot
een hoger brandstofverbruik.
4.6 Rijtips
280
Page 283 of 562

4.6.2 Rijden in de winter
Tref voor het aanbreken van de winter de
noodzakelijke voorbereidingen en voer de
benodigde controles uit. Pas uw rijgedrag
altijd aan de actuele
weersomstandigheden aan.
Voorbereidingen voor de winter
• Gebruik vloeistoffen die geschikt zijn
voor winterse omstandigheden.
– Motorolie
– Koelvloeistof motor/
vermogensregeleenheid
– Ruitensproeiervloeistof
• Laat de toestand van de 12V-accu
controleren door een monteur.
• Laat vier winterbanden onder uw auto
monteren of schaf een set
sneeuwkettingen voor de voorwielen
aan.
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben en van hetzelfde merk
zijn en controleer of de
sneeuwkettingen geschikt zijn voor de
bandenmaat van uw auto.
WAARSCHUWING!
Rijden met winterbanden
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kunt u de macht over het
stuur verliezen, waardoor ernstig letsel
kan ontstaan.
• Gebruik banden met de
voorgeschreven maat.
• Zorg ervoor dat de bandenspanning
aan de specificatie voldoet.
• Rijd niet harder dan de toegestane
snelheid of harder dan de
snelheidslimiet die geldt voor de
gebruikte winterbanden.
• Monteer winterbanden op alle
wielen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Als wordt gereden met
sneeuwkettingen
Neem om de kans op ongevallen te
beperken de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Anders
kunnen een aanrijding en dodelijk of
ernstig letsel het gevolg zijn.
• Rijd niet harder dan de maximaal
toegestane snelheid voor de
gebruikte sneeuwkettingen of niet
harder dan 50 km/h, afhankelijk van
welke snelheid de laagste is.
• Vermijd het rijden over slechte
wegdekken en over gaten.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
• Minder uw snelheid alvorens een
bocht aan te snijden zodanig, dat u
zeker weet dat de auto bestuurbaar
blijft.
• Gebruik het LTA-systeem (Lane
Tracing Assist) niet.
• Gebruik het LDA-systeem (Lane
Departure Alert) niet.
OPMERKING
Repareren of vervangen van
winterbanden
Laat winterbanden repareren of
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige of door een
bandenspecialist. Het verwijderen en
plaatsen van winterbanden heeft
namelijk invloed op de werking van de
bandenspanningssensoren en -zenders.
4.6 Rijtips
281
4
Rijden
Page 284 of 562

Voordat u met de auto gaat rijden
Voer, afhankelijk van de omstandigheden,
de volgende handelingen uit:
• Probeer een vastgevroren ruit niet
met kracht te openen en zet de
ruitenwissers niet aan als deze
vastgevroren zijn. Giet warm water
over het bevroren gedeelte om het ijs
te laten smelten. Veeg het water
direct weg om te voorkomen dat het
bevriest.
• Verwijder de eventueel aanwezige
sneeuw van de luchtinlaten voor de
voorruit om zeker te kunnen zijn van
een juiste werking van de aanjager
van het airconditioningsysteem.
• Controleer of er sprake is van ijs- of
sneeuwophopingen op de verlichting
aan de buitenzijde, op het dak, op het
chassis, rond de banden of op de
remmen, en verwijder deze indien dat
het geval is.
• Verwijder sneeuw en modder van de
onderzijde van uw schoenen voordat u
in de auto stapt.
Tijdens het rijden
Verhoog de snelheid geleidelijk, houd een
veilige afstand tussen u en uw voorligger
en pas de snelheid aan aan de conditie
van de weg.
Bij het parkeren
• Schakel de automatische werking van
de parkeerrem uit. Anders kan de
parkeerrem vastvriezen en mogelijk
niet worden gedeactiveerd.
• Maak ook geen gebruik van de
volgende systemen omdat hierdoor
de parkeerrem kan worden bediend,
zelfs wanneer de automatische
werking uitgeschakeld is.
– Brake Hold-systeem
• Parkeer de auto en zet de
selectiehendel in stand P, maar
activeer de parkeerrem niet. De
parkeerrem kan vastvriezen en bij het
deactiveren niet vrij komen. Blokkeerbij het parkeren van de auto de wielen
zonder de parkeerrem te gebruiken.
Het niet in acht nemen hiervan kan
gevaarlijk zijn omdat de auto
onverwacht in beweging kan komen,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
• Wanneer de parkeerrem in de
automatische modus staat, wordt de
parkeerrem gedeactiveerd wanneer
de selectiehendel in stand P wordt
gezet. (→Blz. 152)
• Controleer als de auto geparkeerd is
zonder de parkeerrem te activeren of
de selectiehendel niet uit stand P kan
worden gezet.
• Als de auto stilstaat en de remmen
vochtig zijn terwijl de temperatuur
laag is, kunnen de remmen bevriezen.
Kiezen van sneeuwkettingen
Gebruik de juiste maat sneeuwkettingen.
De maat van de sneeuwkettingen is
afgestemd op de bandenmaat.
AZijketting (diameter 3 mm)
BZijketting (breedte 10 mm)
CZijketting (lengte 30 mm)
DDwarsketting (diameter 4 mm)
EDwarsketting (breedte 14 mm)
FDwarsketting: (lengte 25 mm)
4.6 Rijtips
282
Page 285 of 562

Wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen
De wetgeving met betrekking tot het
gebruik van sneeuwkettingen verschilt
per land en per soort weg. Stel u op de
hoogte van lokale voorschriften alvorens
sneeuwkettingen te monteren.
Monteren van sneeuwkettingen
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
in acht bij het monteren en verwijderen
van sneeuwkettingen:
• Monteer en verwijder de
sneeuwkettingen op een veilige
locatie.
• Monteer de sneeuwkettingen
uitsluitend op de voorwielen. Gebruik
geen sneeuwkettingen om de
achterwielen.
• Plaats de sneeuwkettingen zo strak
mogelijk om de voorwielen. Zet de
sneeuwkettingen na 0,5 - 1,0 km
opnieuw vast.
• Monteer de sneeuwkettingen volgens
de meegeleverde gebruiksaanwijzing.
OPMERKING
Monteren van sneeuwkettingen
Als er sneeuwkettingen gemonteerd
zijn, werken de
bandenspanningssensoren en -zenders
mogelijk niet goed.
4.6.3 Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's
Deze auto behoort tot de categorie auto's
die een grotere bodemvrijheid en een
kleinere spoorbreedte hebben in
verhouding tot de hoogte van het
zwaartepunt.
Kenmerken terreinauto's
• Vanwege het specifieke ontwerp
hebben terreinauto's een hoger
zwaartepunt dan gewone
personenauto's. Door dit specifieke
ontwerpkenmerk kan deze categorieauto's eerder over de kop slaan.
Terreinauto's hebben een aanzienlijk
grotere kans om over de kop te slaan
dan andere auto's.
•
Een voordeel van de grotere
bodemvrijheid is een beter zicht op de
weg, waardoor u beter kunt anticiperen.
•Een vierwielaangedreven auto is niet
ontworpen om bochten met dezelfde
snelheid te nemen als gewone
personenauto's, net als lage
sportwagens niet zijn ontworpen om in
het terrein te presteren. Daarom kan de
auto bij scherpe bochten en een te hoge
snelheid over de kop slaan.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's
Let altijd op de volgende
waarschuwingen om het risico op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Als een auto over de kop slaat, heeft
een inzittende zonder
veiligheidsgordel een aanzienlijk
grotere kans op ernstig letsel dan
een inzittende die wel een
veiligheidsgordel draagt. Alle
inzittenden dienen daarom gebruik
te maken van hun gordels.
• Vermijd waar mogelijk scherpe
bochten en abrupte manoeuvres. Het
verkeerd bedienen van deze auto kan
resulteren in het verliezen van de
controle over de auto of in het over
de kop slaan van de auto, waardoor
dodelijk of ernstig letsel kan
ontstaan.
• Auto's met dakrails: Door het laden
van voorwerpen op het imperiaal zal
het zwaartepunt hoger komen te
liggen. Vermijd hoge snelheden, snel
optrekken, het maken van scherpe
bochten, plotseling remmen en
abrupte manoeuvres om te
voorkomen dat u de controle over de
auto verliest of dat de auto over de
kop slaat.
4.6 Rijtips
283
4
Rijden
Page 286 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Matig bij rukwinden altijd uw
snelheid. Door het profiel en het
hogere zwaartepunt is uw auto
gevoeliger voor zijwind dan een
gewone auto. U hebt meer controle
over de auto als u langzamer rijdt.
• Rijd niet horizontaal over steile
hellingen. Recht omhoog of recht
naar beneden rijden wordt
aanbevolen. Uw auto (en elke andere
vergelijkbare terreinauto) kan
gemakkelijker opzij omslaan dan
voor- of achterover.
Terreinrijden
Neem wanneer u gaat terreinrijden de
volgende voorzorgsmaatregelen in acht
voor optimaal rijgenot en om te
voorkomen dat terreinrijden in bepaalde
gebieden niet meer wordt toegestaan:
• Rijd alleen in gebieden waar
off-road-auto's mogen rijden.
• Respecteer particulier eigendom.
Vraag toestemming aan de eigenaar
voordat u een privéterrein betreedt.
• Betreed geen afgesloten gebieden.
Respecteer hekken, afsluitingen en
borden die u de toegang ontzeggen.
• Blijf op de gebaande paden. Pas, als
het nat is, uw rijtechniek aan of ga
langzamer rijden om schade aan het
terrein te voorkomen.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor
terreinrijden
Let altijd op de volgende
waarschuwingen om het risico op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Rijd voorzichtig bij terreinrijden.
Neem geen onnodige risico's door op
gevaarlijke plaatsen te rijden.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Pak de spaken van het stuurwiel niet
vast als u door terrein rijdt. Een
plotselinge hobbel kan het stuurwiel
verdraaien en uw handen
verwonden. Houd beide handen en
vooral de duimen op de buitenkant
van de stuurwielrand.
• Controleer altijd de werking van de
remmen direct na het rijden door
zand, modder, water of sneeuw.
• Controleer na het rijden door lang
gras, modder, zand, riviertjes, over
stenen, enz. of er geen gras, takken,
papier, doeken, stenen, zand, enz. aan
de onderkant is blijven hangen of
vastzit. Verwijder dergelijke
onregelmatigheden van de
onderkant van de auto. Als met de
auto wordt gereden terwijl deze
materialen onder de auto vastzitten
of blijven hangen, kan de auto kapot
gaan of kan er brand ontstaan.
• Als u over onverharde wegen of door
ruw terrein rijdt, rijd dan niet met
hoge snelheid, spring niet met de
auto, maak geen scherpe bochten,
raak geen voorwerpen, enz. Dit kan
ervoor zorgen dat u de controle over
de auto verliest of over de kop slaat,
waardoor dodelijk of ernstig letsel
kan ontstaan. Bovendien bestaat dan
de kans dat er kostbare schade
ontstaat aan de wielophanging en
het chassis van de auto.
4.6 Rijtips
284
Page 287 of 562

OPMERKING
Voorkomen van waterschade
Neem alle veiligheidsmaatregelen in
acht om er zeker van te zijn dat er geen
waterschade aan het batterijpakket
(tractiebatterij), het hybridesysteem of
andere onderdelen ontstaat.
• Water in de motorruimte kan ernstige
schade aan het hybridesysteem
veroorzaken. Water in het interieur
kan kortsluiting veroorzaken in het
batterijpakket (tractiebatterij) dat
zich onder de achterstoelen bevindt.
• Water dat in de hybridetransmissie
komt, beschadigt de transmissie. Het
controlelampje kan gaan branden en
er kan mogelijk niet met de auto
gereden worden.
• Water kan het vet van de wiellagers
spoelen en roestvorming en storingen
veroorzaken. Het water kan in de
hybridetransmissie en de tussenbak
(AWD-uitvoeringen) binnendringen,
waardoor de smerende
eigenschappen van de
transmissievloeistof afnemen.
Tijdens het rijden door water
Indien u door water wilt rijden,
bijvoorbeeld bij het oversteken van een
beekje, controleer dan eerst de diepte
van het water, de bodemgesteldheid en
de toegankelijkheid van de oever aan de
overzijde. Rijd langzaam en vermijd diep
water.
Controle na terreinrijden
• Zand en modder in de remtrommels
en rond de remschijven kunnen de
remcapaciteit nadelig beïnvloeden en
beschadigingen veroorzaken aan
onderdelen van het remsysteem.
• Voer na een dag terreinrijden altijd
een onderhoudsinspectie uit nadat u
door ruw terrein, zand, modder of
water hebt gereden.
4.6 Rijtips
285
4
Rijden
Page 288 of 562