Page 361 of 562

WAARSCHUWING!
Voorkomen van storingen en het
ontstaan van brand
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan resulteren
in schade aan de auto, brand en ernstig
letsel.
• Monteer nooit een zekering voor een
hogere stroomsterkte dan
aangegeven, of een stukje metaal.
• Gebruik altijd een originele
Toyota-zekering of een
gelijkwaardige zekering. Vervang de
zekering nooit door een stukje draad
of metaal, ook niet tijdelijk.
• Breng geen wijzigingen aan de
zekeringen of de zekeringenkasten
aan.
OPMERKING
Voordat u een zekering vervangt
Laat de oorzaak van de te grote
stroomafname zo snel mogelijk
vaststellen en repareren door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
6.3.13 Lampen
U kunt de onderstaande lampen
desgewenst zelf vervangen. Sommige
lampen zijn eenvoudiger te vervangen
dan andere lampen. Aangezien de
onderdelen beschadigd zouden kunnen
raken, raden wij u aan om de vervanging
te laten uitvoeren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Voordat u een lamp vervangt
Controleer het vermogen van de defecte
lamp. (→Blz. 427)Uitschakelen van de elektrisch
bedienbare achterklep (indien
aanwezig)
→Blz. 110
Plaats lampen
Voor
ADagrijverlichting/parkeerlichten
voor (gloeilamp)
BRichtingaanwijzers voor (gloeilamp)
Achter
ARichtingaanwijzers achter
BAchteruitrijlicht
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
359
6
Onderhoud en verzorging
Page 362 of 562

Lampen die vervangen moeten worden
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Koplampen
• Richtingaanwijzers voor (led)
• Parkeerlichten voor (led)
• Dagrijverlichting (led)
• Mistlampen voor (indien aanwezig)
• Richtingaanwijzers opzij
• Remlichten
• Achterlichten
• Kentekenplaatverlichting
• Mistachterlicht
• Derde remlicht
Ledlampen
De verlichting, behalve de
kentekenplaatverlichting, bestaat uit een
aantal leds. Laat een defecte led
vervangen door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
• Dagrijverlichting/parkeerlichten voor
(gloeilamp)
• Richtingaanwijzers voor (gloeilamp)
• Richtingaanwijzers achter
• Achteruitrijlicht
Condensvorming aan de binnenzijde
van het lampglas
Het tijdelijk beslaan van de binnenzijde
van het koplampglas is normaal. Neem
in de volgende gevallen contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige voor meer informatie:
• Als er erg veel condens aan de
binnenzijde van het koplampglas zit.
• Als de binnenzijde van de koplamp nat
is en blijft.Bij het vervangen van lampen
→Blz. 358
Lampen vervangen
Dagrijverlichting/parkeerlichten voor
(gloeilamp)
1. Draai de lamphouder linksom.
2. Verwijder de lamp.
3. Plaatsen: Herhaal de genoemde
stappen in omgekeerde volgorde.
Richtingaanwijzers voor (gloeilamp)
1. Draai de lamphouder linksom.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
360
Page 363 of 562
2. Verwijder de lamp.
3. Plaatsen: Herhaal de genoemde
stappen in omgekeerde volgorde.
Richtingaanwijzers achter
1. Open de achterklep.
2. Verwijder de 2 schroeven en
vervolgens de lichtunit door deze
recht naar achteren te trekken.
3. Draai de lamphouder linksom.4. Verwijder de lamp.
5. Plaatsen: Herhaal de genoemde
stappen in omgekeerde volgorde.
6. Plaats de lichtunit.
Breng de 2 geleiders in lijn en druk de
lichtunit richting de voorzijde van de
auto om de module te plaatsen.
7. Plaats de 2 schroeven.
Achteruitrijlichten
1. Open de achterklep en verwijder de
afdekkap.
Verwijder de kap met een
sleufkopschroevendraaier.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
361
6
Onderhoud en verzorging
Page 364 of 562

Omwikkel het uiteinde van de
sleufkopschroevendraaier met tape
om schade aan de auto te voorkomen.
2. Draai de lamphouder linksom en verwijder hem.
3. Verwijder de lamp.
4. Plaatsen: Herhaal de genoemde stappen in omgekeerde volgorde.
5. Plaats de afdekkap. Lijn de nokjes van de afdekkap uit met
de groeven en plaats de afdekkap.
WAARSCHUWING!
Voorkomen van letsel
Zet voordat u een lamp gaat vervangen
eerst het contact UIT. Als u dat niet
doet, kunt u zich branden aan warme
componenten of kan een deel van uw
lichaam in aanraking komen met
draaiende onderdelen, waardoor
ernstig letsel kan ontstaan
Lampen vervangen
• Schakel de verlichting uit. Wacht na het uitschakelen van de verlichting
tot de lampen zijn afgekoeld. De
lampen kunnen erg heet worden en
brandwonden veroorzaken.
• Raak het glas van de lamp niet aan met blote handen. Als u het glas van
de lamp toch moet vastpakken,
gebruik daarvoor dan een schone
droge doek om te voorkomen dat er
vocht of olie op de lamp komt. Als de
lamp een kras heeft of is gevallen,
kan deze defect raken of breken.
•
Zorg ervoor dat de lamp en de borg-
clips goed vastzitten. Anders kan de
lamp door oververhitting beschadigd
raken, kan brand ontstaan of kan water
binnendringen in de lichtunit.
Hierdoor kan de lamp beschadigd
raken en kan condensvorming in het
lampglas optreden.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
362
Page 365 of 562
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Voorkomen van schade en brand
• Controleer of de lampen en borgclips
goed vastzitten.
• Controleer het vermogen van de
lamp voordat deze wordt geplaatst
om beschadiging door hitte te
voorkomen.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
363
6
Onderhoud en verzorging
Page 366 of 562
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
364
Page 367 of 562

7.1 Belangrijke informatie.........366
7.1.1 Alarmknipperlichten........366
7.1.2 Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .366
7.1.3 Als de auto onder water staat of
het water op de weg stijgt.....367
7.2 Stappen die genomen moeten worden
in noodgevallen.............367
7.2.1 Als uw auto moet worden gesleept .367
7.2.2 Als u denkt dat er iets mis is....371
7.2.3 Als een waarschuwingslampje gaat
branden of een
waarschuwingszoemer klinkt . . .372
7.2.4 Als er een waarschuwingsmelding
wordt weergegeven........380
7.2.5 Als uw auto een lekke band heeft
(auto's met een
bandenreparatieset)........386
7.2.6 Als uw auto een lekke band heeft
(auto's met een reservewiel)....396
7.2.7 Als het hybridesysteem niet kan
worden gestart..........406
7.2.8Alsuuwsleutelsverliest......407
7.2.9 Als de elektronische sleutel
niet goed werkt..........407
7.2.10 Als de 12V-accu is ontladen . . .409
7.2.11 Als uw auto oververhit raakt . . .414
7.2.12 Als de auto vast komt te zitten . .418
Bij problemen7
365
Page 368 of 562

7.1 Belangrijke informatie
7.1.1 Alarmknipperlichten
De alarmknipperlichten worden gebruikt
om andere bestuurders te waarschuwen
wanneer de auto tot stilstand moet
worden gebracht, bijvoorbeeld bij pech.
Bedieningsinstructies
Druk op de schakelaar.
Alle richtingaanwijzers gaan knipperen.
Druk nogmaals op de schakelaar om ze
weer uit te schakelen.
Alarmknipperlichten
• Als de alarmknipperlichten gedurende
langere tijd worden gebruikt terwijl
het hybridesysteem niet in werking is
(terwijl het controlelampje READY
niet brandt) kan de 12V-accu
ontladen raken.
• Als een van de airbags wordt
geactiveerd of bij een harde aanrijding
van achteren worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld. De alarmknipperlichten
worden na ongeveer 20 minuten
automatisch uitgeschakeld. Druk
tweemaal op de schakelaar om de
alarmknipperlichten handmatig uit te
schakelen. (De alarmknipperlichten
worden mogelijk niet automatisch
ingeschakeld, afhankelijk van de
kracht en de omstandigheden van de
aanrijding.)
7.1.2 Als uw auto in geval van
nood tot stilstand moet worden
gebracht
Breng de auto alleen in noodgevallen,
bijvoorbeeld wanneer de auto niet op de
normale manier stilgezet kan worden, als
volgt tot stilstand:
De auto tot stilstand brengen
1. Trap het rempedaal met beide voeten
stevig in.
Rem niet “pompend”; hierdoor is meer
kracht nodig om de auto tot stilstand te
brengen.
2. Zet de selectiehendel in stand N.
Als de selectiehendel in stand N staat
3. Zet na het afremmen de auto stil op
een veilige plaats langs de weg.
4. Schakel het hybridesysteem uit.
Als de selectiehendel niet in stand N kan
worden gezet
3. Blijf het rempedaal met beide voeten
intrappen om de rijsnelheid van de auto
zo veel mogelijk af te remmen.
4. Om het hybridesysteem uit te
schakelen, houdt u de startknop langer
dan 2 seconden ingedrukt of drukt u deze
driemaal of vaker kort na elkaar in.
5. Breng de auto op een veilige plaats
langs de weg tot stilstand.
7.1 Belangrijke informatie
366