Page 169 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Stop met het vullen van de tankwanneer het vulpistool automatisch
uit klikt.
• Vul de brandstoftank niet tot de rand.
OPMERKING
Tanken
Mors geen brandstof tijdens het tanken.
Anders kan schade aan de auto
ontstaan, zoals het slecht functioneren
van het emissieregelsysteem, of
beschadiging van de onderdelen van het
brandstofsysteem of van de lak.
Openen van de tankdop 1. Trek de ontgrendeling van de tankdopklep omhoog om de
tankdopklep te openen.
2. Draai de tankdop langzaam open en plaats hem in de houder op de
tankdopklep. Sluiten van de tankdop
Draai na het tanken van brandstof de
tankdop tot u een klik hoort. Als u de dop
loslaat, zal hij iets in de andere richting
draaien.
WAARSCHUWING!
Vervangen van de tankdop
Gebruik alleen de originele
Toyota-tankdop voor uw auto. Als u
een andere tankdop gebruikt, kan er
brand ontstaan of kunnen er andere
problemen optreden met mogelijk
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
4.5 Gebruik van de
ondersteunende systemen
4.5.1 Software-update Toyota
Safety Sense*
*Indien aanwezig
Om deze functies te kunnen gebruiken
moet een door Toyota aangeboden
Connected Services-contract worden
afgesloten. Neem voor meer informatie
contact op met uw Toyota-dealer.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
Als de software van Toyota Safety
Sense wordt bijgewerkt, wijzigen de
bedieningsprocedures van de functies
mogelijk. Het gebruik van dit systeem
zonder op de hoogte te zijn van de
4.4 Tanken
167
4
Rijden
Page 170 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
juiste bedieningsprocedures kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
• Lees de digitale handleiding die
hoort bij de softwareversie van het
systeem en die beschikbaar is op de
website met handleidingen alvorens
dit systeem te gebruiken.
Inhoud van het gedeelte van de
handleiding over Toyota Safety Sense
Deze handleiding bevat informatie over
versie 1. Zie de digitale handleiding op de
website voor de meest recente informatie
over de bediening, de werking,
waarschuwingen en
voorzorgsmaatregelen van elke functie
van Toyota Safety Sense.
Als de software van dit systeem is
bijgewerkt na de aanschaf van de auto,
lees dan eerst de handleiding die hoort bij
de desbetreffende softwareversie
alvorens dit systeem te gebruiken.
Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik
• Houd er rekening mee dat sommige
functies tijdelijk uitgeschakeld
kunnen worden bij problemen met
wetgeving of veiligheid.
• Als er geen abonnement is afgesloten
voor Connected Services of als het
abonnement verlopen is, kunnen
software-updates niet draadloos
worden uitgevoerd.
Controleren van de Toyota Safety
Sense-versie van uw auto
Als de software van dit systeem is
bijgewerkt na de aanschaf van de auto,
kunt u de handleiding raadplegen die
hoort bij de desbetreffende
softwareversie. Controleer hiervoor eerst
welke softwareversie uw systeem heeft
en ga dan naar de website met
handleidingen.Controleren van de huidige
softwareversie op het scherm van het
audiosysteem
De huidige softwareversie kan worden
gecontroleerd via de updatemelding van
de ondersteunende systemen.
De Toyota Safety Sense-versie van uw
auto gebruiken
1. Ga met een computer of smartphone
naar de volgende website:
https://www.toyota-europe.com/
manual?parameter=
om16576e.corolla.2207.hev.vh
2. Selecteer het bestand voor de versie
die eerder is opgezocht.
Bijwerken van de software
Als er een software-update beschikbaar
is, wordt er een melding weergegeven op
het scherm van het audiosysteem. Volg
de instructies die worden weergegeven
op het scherm.
Als de software wordt bijgewerkt,
wijzigen de gebruiksprocedures van
functies mogelijk of worden er mogelijk
functies toegevoegd.
Raadpleeg de website met handleidingen
voor meer informatie over wijzigingen en
toevoegingen.
Voorzorgsmaatregelen met betrekking
tot een software-update
• Nadat de software-update is
uitgevoerd, kunt u niet terugkeren
naar de vorige versie.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
168
Page 171 of 562

•Afhankelijk van de communica-
tieomgeving en de inhoud van een
update kan een software-update enkele
uren duren. Een update wordt
onderbroken als het contact UIT wordt
gezet. Hij wordt echter hervat zodra het
contact weer AAN wordt gezet.
• Toyota Safety Sense kan nog steeds
worden gebruikt als een
software-update wordt uitgevoerd.
• In de volgende situaties wordt
mogelijk automatisch een
software-update uitgevoerd:
–
Wanneer een mogelijk probleem in
het systeem of ander veiligheid-
sgerelateerd probleem wordt
verholpen
*
– Wanneer een juridisch probleem
wordt verholpen*
– Als er kleine wijzigingen worden
doorgevoerd die de werking of de
prestaties van het systeem niet
beïnvloeden
*Alle beschikbare updates worden
mogelijk geïnstalleerd en de software
wordt mogelijk bijgewerkt naar de
nieuwste versie.
Controleren van de updatemelding van
de ondersteunende systemen
De volgende items kunnen worden
gecontroleerd of uitgevoerd.
• Softwareversie, updategegevens,
voorzorgsmaatregelen,
gebruiksprocedures, enz.
• Een link om de geschiedenis van
software-updates weer te geven
• Software-update
4.5.2 Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense bestaat uit de
ondersteunende systemen en draagt bij
aan een veilige en comfortabele
rijervaring:
WAARSCHUWING!
Toyota Safety Sense
Toyota Safety Sense werkt met als
uitgangspunt dat de bestuurder veilig
rijdt en is ontworpen om te helpen de
gevolgen van een aanrijding voor de
inzittenden te beperken en de bestuurder
te assisteren onder normale
rijomstandigheden. Vertrouw niet
blindelings op het systeem, aangezien er
een grens is aan de mate van
nauwkeurigheid bij de herkenning en de
ondersteunende mogelijkheden die dit
systeem kan bieden. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de omgeving van de auto in de gaten
te houden en veilig te rijden.
Voor een veilig gebruik
• Vertrouw niet uitsluitend op dit
systeem. Het is altijd de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de omgeving van de
auto in de gaten te houden en veilig
te rijden. Het systeem werkt mogelijk
niet in alle situaties en de geboden
begeleiding is beperkt. Te veel
vertrouwen op dit systeem kan
leiden tot een ongeval met dodelijk
of ernstig letsel tot gevolg.
• Probeer niet de werking van het
systeem te testen, omdat het
systeem dan mogelijk niet goed
werkt, hetgeen kan leiden tot een
ongeval.
• Als aandacht nodig is bij het
uitvoeren van rijhandelingen of er
een systeemstoring optreedt, wordt
er een waarschuwingsmelding of
waarschuwingszoemer geactiveerd.
Volg de instructies die worden
weergegeven als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
169
4
Rijden
Page 172 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Afhankelijk van geluid van buitenaf,
het volume van het audiosysteem,
enz. is de waarschuwingszoemer
mogelijk moeilijk te horen. Tevens is
het, afhankelijk van de
wegomstandigheden, mogelijk
moeilijk om de werking van het
systeem te herkennen.
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen
Schakel in de volgende situaties het
systeem uit.
Als u dat niet doet, kan doordat het
systeem niet goed werkt een ongeval
ontstaan met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Wanneer de auto schuin staat door
een te zware belading of een lekke
band
• Tijdens het rijden met extreem hoge
snelheden
• Bij het slepen van een ander voertuig
• Wanneer de auto wordt vervoerd per
truck, boot, trein, enz.
• Wanneer de auto wordt opgetakeld
en de wielen vrij kunnen draaien
• Bij het controleren van de auto op
een rollenbank, bijvoorbeeld een
vermogensbank of een
snelheidsmetertester, of bij het
balanceren van de wielen op de auto
• Als sportief met de auto wordt
gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
• Wassen in een autowasstraat
• Als een sensor niet goed is uitgelijnd
of vervormd doordat de sensor of het
gebied eromheen is blootgesteld aan
hevige schokken
• Als er tijdelijk accessoires die een
sensor of het licht kunnen hinderen
op de auto zijn geplaatst
• Wanneer er een compact reservewiel
of sneeuwkettingen zijn gemonteerd
of een bandenreparatieset is
gebruikt
• Als de banden erg versleten zijn of als
de bandenspanning te laag is
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als er banden in een andere maat
dan door de fabrikant
voorgeschreven zijn gemonteerd
• Als er niet stabiel met de auto kan
worden gereden ten gevolge van een
aanrijding, storing, enz.
Ondersteunend systeem
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 175
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 184
LDA (Lane Departure Alert)
→Blz. 187
AHB (Automatic High Beam)
→Blz. 158
RSA (Road Sign Assist) (indien aanwezig)
→Blz. 192
Dynamic Radar Cruise Control
→Blz. 195
Cruise control
→Blz. 203
Snelheidsbegrenzer (indien aanwezig)
→Blz. 205
Noodstopsysteem
→Blz. 208
Door Toyota Safety Sense gebruikte
sensoren
Voor de werking van het systeem wordt
gebruikgemaakt van de informatie van
verschillende sensoren.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
170
Page 173 of 562

Sensoren die de
omgevingsomstandigheden signaleren
ARadarsensor voor
BCamera voor
CRadarsensoren opzij achter
WAARSCHUWING!
Voorkomen van storingen in de
radarsensoren
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat een radarsensor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Houd de radarsensoren en de
afdekkingen ervan altijd schoon.
Reinig de voorzijde van de
radarsensoren of de voor- of
achterzijde van de afdekking ervan
als ze vuil zijn of als er bijvoorbeeld
condens of sneeuw op zit.
Reinig de radarsensor en de
afdekking ervan met een zachte doek
zodat het vuil ervan kan worden
verwijderd zonder dat er
beschadigingen ontstaan.
ARadarsensor
WAARSCHUWING!(Vervolg)
BAfdekking radarsensor
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een radarsensor, de
afdekking van een radarsensor of het
omliggende gebied.
•
Stel een radarsensor en zijn omgeving
niet bloot aan schokken. Laat de auto
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige als de
radarsensor, de grille of de voorbumper
is blootgesteld aan een schok.
• Haal de radarsensoren niet uit elkaar.
• Wijzig of spuit de radarsensoren en de
afdekking ervan niet en laat ze
uitsluitend vervangen door originele
Toyota-onderdelen.
• In de volgende situaties moeten de
radarsensoren opnieuw worden
gekalibreerd. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige voor meer
informatie.
– Als een radarsensor is verwijderd en
geplaatst, of vervangen
– Als de voorbumper of de grille is
vervangen
Storingen in de camera voor
voorkomen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat de camera voor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Houd de voorruit te allen tijde schoon.
– Reinig de voorruit als deze vuil is of
als er een dun olielaagje,
waterdruppels, sneeuw, enz. op
zit(ten).
– Ook als er een ruitencoating op de
voorruit is aangebracht, moeten
waterdruppels e.d. nog steeds met
de ruitenwissers voor worden
verwijderd van het gedeelte van de
voorruit vóór de camera voor.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
171
4
Rijden
Page 174 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
– Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als de
binnenzijde van de voorruit waar de
camera voor is geplaatst vuil is.
• Bevestig geen (doorzichtige) stickers
of andere zaken op het gedeelte van
de voorruit vóór de camera voor (het
grijze gebied in de afbeelding).
AOngeveer 4 cm
BOngeveer 4 cm
• Als de voorruit vóór de camera voor is
beslagen of wanneer er condens of ijs
op de voorruit zit, gebruik dan de
voorruitverwarming om de condens
van de voorruit te verwijderen of de
voorruit te ontdooien.
• Vervang het ruitenwisserrubber of het
ruitenwisserblad als de ruitenwissers
vóór de waterdruppels niet goed
kunnen verwijderen van het gedeelte
van de voorruit vóór de camera voor.
• Plak geen ruitfolie op de voorruit.
• Vervang de voorruit als deze
beschadigd is of als er een barst in zit.
Als de voorruit is vervangen, moet de
camera voor opnieuw worden
gekalibreerd. Neem voor meer
informatie contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Zorg ervoor dat er geen vloeistoffen
op de camera voor terechtkomen.
• Voorkom dat er fel licht op de camera
voor schijnt.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Voorkom dat de lens van de camera
voor beschadigd raakt of vuil wordt.
Zorg er bij het reinigen van de
binnenzijde van de voorruit voor dat
er geen glasreiniger op de lens van de
camera voor terechtkomt. Raak de
lens van de camera voor niet aan. Als
de lens van de camera voor vuil of
beschadigd is, neem dan contact op
met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Stel de camera voor niet bloot aan
sterke schokken.
• Wijzig de montagepositie of -richting
van de camera voor niet en verwijder
de camera niet.
• Haal de camera voor niet uit elkaar.
• Wijzig geen onderdelen rond de
camera voor, zoals de binnenspiegel
of de hemelbekleding.
• Bevestig geen accessoires die de
camera voor kunnen hinderen op de
motorkap, de grille of de voorbumper.
Neem voor meer informatie contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Zorg er als een surfplank of een ander
lang voorwerp op het dak moet
worden geplaatst voor dat de camera
voor er niet door wordt gehinderd.
• Wijzig niets aan de koplampen en aan
andere verlichting.
Plaats waar de camera voor op de
voorruit is bevestigd
Als het systeem signaleert dat de
voorruit mogelijk is beslagen, activeert
het automatisch de verwarming om het
gedeelte van de voorruit bij de camera
voor te ontwasemen. Raak bijvoorbeeld
bij het wassen van de auto het gedeelte
van de voorruit bij de camera voor niet
aan voordat de voorruit voldoende is
afgekoeld, om brandwonden te
voorkomen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
172
Page 175 of 562

Situaties waarin de sensoren mogelijk
niet goed werken
• Wanneer de hoogte of dehellingshoek van de auto is gewijzigd
door modificaties
• Wanneer de voorruit vuil, beslagen, gebarsten of beschadigd is
• Wanneer de omgevingstemperatuur hoog of laag is
• Wanneer het gedeelte van de voorruit voor de sensor is bedekt met
bijvoorbeeld modder, sneeuw, dode
insecten of vuil
• Onder slechte weersomstandigheden, bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of een zandstorm
• Wanneer bijvoorbeeld water, sneeuw of stof wordt opgeworpen door een
voorligger, of bij het rijden door een
mistbank of rook
• Wanneer met uitgeschakelde koplampen in het donker wordt
gereden, bijvoorbeeld 's nachts of in
een tunnel
• Wanneer het lampglas van de koplampen vuil is waardoor de
koplampen de weg minder goed
verlichten
• Wanneer de koplampen niet goed zijn afgesteld
• Wanneer een koplamp defect is
• Wanneer de verlichting van een ander voertuig, de zon of gereflecteerd licht
direct in de camera voor schijnt
• Wanneer de helderheid van het omgevingslicht plotseling verandert
• Wanneer wordt gereden in de buurt van een televisiezendmast,
radiozender of elektriciteitscentrale,
een met een radar uitgeruste auto of
een andere locatie waar mogelijk
sterke radiogolven of
elektromagnetische velden aanwezig
zijn
• Wanneer een ruitenwisserblad de camera voor blokkeert • Wanneer wordt gereden in de buurt
van objecten die radiogolven sterk
reflecteren zoals:– Tunnels
– Stalen bruggen
– Grindwegen
– Besneeuwde wegen met diepe sporen
– Muren
– Vrachtwagencombinaties
– Putdeksels
– Vangrails
– Stalen platen
• Bij het naderen van een stoep of versmalling
• Wanneer het te signaleren voertuig smal is, zoals een scootmobiel
• Wanneer het te signaleren voertuig een platte voor- of achterzijde heeft,
zoals een onbeladen vrachtwagen
• Wanneer het te signaleren voertuig een lage voor- of achterzijde heeft,
zoals een oprijwagen
• Wanneer het te signaleren voertuig een extreem grote bodemvrijheid
heeft
• Wanneer de lading van het te signaleren voertuig aan de achterzijde
uitsteekt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
173
4
Rijden
Page 176 of 562

• Wanneer de buitenzijde van het te
signaleren voertuig maar voor een
klein deel uit metaal bestaat
• Wanneer het te signaleren voertuig
onregelmatig van vorm is, zoals een
tractor of een motorfiets met zijspan
• Wanneer er slechts weinig ruimte zit
tussen uw auto en het te signaleren
voertuig
• Wanneer het te signaleren voertuig
naar één kant helt
• Wanneer het te signaleren voertuig is
bedekt met bijvoorbeeld sneeuw of
modder
• Bij het rijden op de volgende soorten
wegen:
– Wegen met scherpe bochten of erg
bochtige wegen
– Wegen met veel hoogteverschillen,
zoals korte en steile hellingen en
afdalingen
– Wegen die naar links of rechts
hellen
– Wegen met diepe sporen
– Wegen met een slecht wegdek
– Wegen met een golvend of hobbelig
wegdek
• Wanneer er veel of plotseling aan het
stuurwiel wordt gedraaid
• Wanneer de auto van positie blijft
wisselen op de rijstrook
• Wanneer aan dit systeem
gerelateerde onderdelen en/of
bijvoorbeeld onderdelen van het
remsysteem bijvoorbeeld zeer heet of
nat zijn.
• Wanneer de wielen niet goed zijn
uitgelijnd
• Wanneer er weinig grip op het wegdek
is, bijvoorbeeld doordat dit is bedekt
met bijvoorbeeld ijs, sneeuw of grind.
• Wanneer de koers van de auto afwijkt
van de vorm van de bocht
• Wanneer de rijsnelheid bij het ingaan
van de bocht zeer hoog is• Bij het in- of uitrijden van
bijvoorbeeld een parkeerterrein,
garage of autolift.
• Bij het rijden op een parkeerterrein
• Wanneer uw auto bij het rijden
geraakt kan worden door bijvoorbeeld
lang gras, takken of een scherm.
• Als wordt gereden terwijl het hard
waait
Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd
• Wanneer de rijstrook zeer smal of
breed is
• Onmiddellijk na het wisselen van
rijstrook of het oversteken van een
kruising
• Bij het rijden op een tijdelijke
rijstrook, bijvoorbeeld bij
wegwerkzaamheden
• Wanneer op rijstrookmarkeringen
lijkende structuren, patronen of
schaduwen worden gesignaleerd
• Wanneer de rijstrookmarkeringen
slecht zichtbaar zijn of bij het rijden
op een nat wegdek
• Wanneer de rijstrookmarkering op
een stoeprand is aangebracht
• Bij het rijden over een lichtgekleurd
en reflecterend wegoppervlak, zoals
beton
Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken
• Wanneer een storing is gesignaleerd
in dit systeem of een gerelateerd
systeem zoals het remsysteem of de
stuurinrichting
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander
veiligheidssysteem in werking is
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander
veiligheidssysteem is uitgeschakeld
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
174