Page 129 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
lichaamsdeel van een kind of een
andere passagier klem komt te zitten
tussen de elektrisch bedienbare ruit.
Wanneer er een kind in de auto zit,
verdient het aanbeveling om de
blokkeerschakelaar voor de
ruitbediening te gebruiken.
(→Blz. 127)
• Controleer of geen van de
inzittenden een lichaamsdeel naar
buiten steekt dat bekneld zou
kunnen raken als de ruiten bediend
worden.
• Wanneer de elektrisch bedienbare
ruiten worden bediend met de
afstandsbediening of mechanische
sleutel, bedien dan de elektrisch
bedienbare ruit nadat u hebt
gecontroleerd of er geen risico is dat
een passagier met een lichaamsdeel
bekneld kan raken tussen de ruit.
Laat kinderen de ruit niet bedienen
via de afstandsbediening of
mechanische sleutel. Het kan
gebeuren dat een lichaamsdeel van
een kind of een andere passagier
klem komt te zitten door het
bedienen van de elektrisch
bedienbare ruit.
• Wanneer u uit de auto stapt, zet dan
het contact UIT en neem de sleutel
en het kind met u mee. Anders kan
het kind de auto mogelijk onbedoeld,
uit kattenkwaad, enz. bedienen, wat
tot een ongeval kan leiden.
Klembeveiliging
• Gebruik geen lichaamsdelen om de
klembeveiliging opzettelijk te
activeren.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• De klembeveiliging werkt mogelijk
niet als iets klem komt te zitten als
de ruit bijna volledig gesloten is.
Zorg ervoor dat er geen
lichaamsdelen klem komen te zitten
tussen de ruit.
Knelbeveiligingsfunctie
• Steek geen lichaamsdelen of
kledingstukken in de opening om te
proberen of de knelbeveiliging
werkt.
• De knelbeveiliging werkt mogelijk
niet als iets bekneld raakt op het
moment dat de ruit bijna volledig
geopend is. Zorg ervoor dat er geen
lichaamsdelen of kledingstukken
klem komen te zitten tussen de ruit.
Voorkomen van onbedoelde bediening
(blokkeerschakelaar ruitbediening)
Deze functie kan worden gebruikt om te
voorkomen dat kinderen per ongeluk een
passagiersruit openen of sluiten.
Druk op de schakelaar.
Het controlelampje
Azal gaan branden
en de ruit van het passagiersportier
wordt geblokkeerd.
De ruiten van de passagiersportieren
kunnen nog wel met de schakelaar van
het bestuurdersportier worden geopend
en gesloten wanneer de
vergrendelschakelaar is ingeschakeld.
3.5 Openen en sluiten van de ruiten
127
3
Voordat u gaat rijden
Page 130 of 562

De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
bediend worden als
Het contact AAN staat.
Als de 12V-accu wordt losgekoppeld
De blokkeerschakelaar voor de
ruitbediening wordt uitgeschakeld. Druk
indien nodig na het aansluiten van de
12V-accu op de blokkeerschakelaar voor
de ruitbediening.
3.6 Favoriete instellingen
3.6.1 My Settings
Bestuurders worden geïdentificeerd met
behulp van apparaten zoals elektronische
sleutels om de voertuiginstellingen voor
elk van hen op te slaan. De informatie kan
vervolgens de volgende keer dat met de
auto wordt gereden, worden opgeroepen.
Authenticatie-apparaten kunnen van
tevoren aan bestuurders worden
toegewezen, zodat zij kunnen rijden met
hun favoriete instellingen.
Er kunnen voor drie personen
instellingen worden opgeslagen in My
Settings.
Raadpleeg de handleiding voor het
multimediasysteem voor informatie over
authenticatie-apparaten, wijzigen van de
naam van een bestuurder, initialiseren
van de geregistreerde instellingen van
een bestuurder, handmatig wisselen
tussen bestuurders en wissen van de
registratie van een bestuurder.
Types authenticatie-apparaten
Personen kunnen worden geïdentificeerd
op basis van de volgende
authenticatie-apparaten:
• Elektronische sleutel
Een persoon wordt geïdentificeerd als
de persoonlijke elektronische sleutel
wordt gesignaleerd door het Smart
entry-systeem. (→Blz. 111)• Bluetooth
®-apparaat
Een persoon wordt geïdentificeerd als
een Bluetooth
®-apparaat wordt
verbonden met het audiosysteem.
Raadpleeg de handleiding voor het
multimediasysteem voor informatie
over het verbinden van
Bluetooth
®-apparaten. Als een
persoon wordt geïdentificeerd aan de
hand van een elektronische sleutel,
wordt identificatie aan de hand van
een Bluetooth
®-apparaat niet
uitgevoerd.
Opgeslagen functies
Wanneer iemand wordt geïdentificeerd
aan de hand van een authenticatie-
apparaat worden de instellingen van de
volgende functies opgehaald:
• Weergave instrumentenpaneel en
informatie audiosysteem
*
Bij identificatie worden de
weergave-instellingen van de
desbetreffende persoon teruggezet
op de instellingen op het moment dat
deze het contact voor het laatst UIT
zette.
• Voertuiginstellingen die kunnen
worden ingesteld met behulp van het
audiosysteem
*
Bij identificatie worden de
instellingen van de desbetreffende
persoon teruggezet vanaf het
moment dat deze het contact voor het
laatst UIT zette.
*Sommige instellingen worden niet
opgeslagen
3.5 Openen en sluiten van de ruiten
128
Page 131 of 562

4.1 Voordat u gaat rijden..........130
4.1.1Rijdenmetdeauto.........130
4.1.2 Lading en bagage.........136
4.1.3 Rijden met een aanhangwagen . .137
4.2Rijprocedures..............142
4.2.1 Startknop.............142
4.2.2 EV-modus.............146
4.2.3 Hybridetransmissie........148
4.2.4 Richtingaanwijzerschakelaar....150
4.2.5 Parkeerrem............151
4.2.6BrakeHold.............154
4.3 Bedienen van verlichting en
ruitenwissers..............156
4.3.1 Lichtschakelaar..........156
4.3.2 AHB (Automatic High Beam)....158
4.3.3 Schakelaar mistlampen......161
4.3.4 Ruitenwissers en -sproeiers....162
4.3.5 Ruitenwisser en -sproeier achter. .165
4.4Tanken..................166
4.4.1 Openen van de tankdop......166
4.5 Gebruik van de ondersteunende
systemen................167
4.5.1 Software-update Toyota Safety
Sense
*...............167
4.5.2 Toyota Safety Sense........169
4.5.3 PCS (Pre-Crash Safety-systeem) . .175
4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist).....184
4.5.5 LDA (Lane Departure Alert)....187
4.5.6 RSA (Road Sign Assist) (indien
aanwezig).............192
4.5.7 Dynamic Radar Cruise Control . . .195
4.5.8 Cruise control...........203
4.5.9 Snelheidsbegrenzer (indien
aanwezig).............205
4.5.10 Noodstopsysteem........208
4.5.11 BSM (Blind Spot Monitor)
*....210
4.5.12 Toyota Parking Assist-sensor*. .214
4.5.13 RCTA (Rear Crossing Traffic
Alert)
*..............223
4.5.14 RCD-functie (Rear Camera
Detection)
*............228
4.5.15 PKSB (Parking Support Brake)*. .232
4.5.16 Toyota Teammate Advanced
Park
*...............2444.5.17 Safe Exit Assist
*.........268
4.5.18 Rijmodusselectieschakelaar . . .273
4.5.19 GPF-systeem
(benzineroetfilter)
*........273
4.5.20 Ondersteunende systemen....274
4.6Rijtips..................279
4.6.1 Tips voor rijden met een
hybrideauto............279
4.6.2Rijdenindewinter.........281
4.6.3 Voorzorgsmaatregelen bij
terreinauto's............283
Rijden4
129
Page 132 of 562

4.1 Voordat u gaat rijden
4.1.1 Rijden met de auto
Volg om veilig te kunnen rijden de
onderstaande procedures:
Rijprocedure
Starten van het hybridesysteem
→Blz. 142
Rijden
1. Zet met ingetrapt rempedaal de
selectiehendel in stand D. (→Blz. 148)
2. Deactiveer de parkeerrem.
(→Blz. 151)
Als de parkeerrem in de automatische
modus staat, wordt de parkeerrem
automatisch gedeactiveerd.
(→Blz. 152)
3. Laat het rempedaal geleidelijk
opkomen en trap langzaam het
gaspedaal in om de auto in beweging
te brengen.
Tot stilstand brengen van de auto
1. Trap, terwijl de selectiehendel in stand
D staat, het rempedaal in.
2. Activeer indien nodig de parkeerrem.
(→Blz. 151)
Zet de selectiehendel in stand P als er
gedurende langere tijd wordt gestopt.
(→Blz. 148)
Parkeren van de auto
1. Trap, terwijl de selectiehendel in stand
D staat, het rempedaal in om de auto
volledig tot stilstand te brengen.
2. Activeer de parkeerrem (→blz. 151)
en zet de selectiehendel in stand P.
(→Blz. 148)
Als de parkeerrem in de automatische
modus staat, wordt de parkeerrem
automatisch geactiveerd als het
contact UIT wordt gezet. (→Blz. 151)
Controleer of het
waarschuwingslampje van de
parkeerrem brandt.3. Druk op de startknop om het
hybridesysteem te stoppen.
4. Laat het rempedaal langzaam
opkomen.
5. Vergrendel de portieren nadat u hebt
gecontroleerd of u de elektronische
sleutel bij u hebt.
Plaats bij het parkeren op een helling
indien nodig wielblokken.
Wegrijden op een steile helling omhoog
1. Activeer de parkeerrem en zet de
selectiehendel in stand D.
2. Trap het gaspedaal geleidelijk in.
3. Deactiveer de parkeerrem.
Als u wegrijdt op een helling omhoog
De Hill Start Assist Control wordt
geactiveerd.
Rijden met een gunstig
brandstofverbruik
Houd er rekening mee dat hybrideauto's
vergelijkbaar zijn met conventionele
auto's en dat het belangrijk is dat u niet
plotseling accelereert, enz. (→Blz. 279)
Rijden in de regen
• Rijd voorzichtig als het regent, omdat
het zicht dan minder is, de ruiten
beslagen kunnen zijn en de weg glad
kan zijn.
• Rijd extra voorzichtig wanneer het
begint te regenen, de weg kan dan
immers bijzonder glad zijn.
• Matig uw snelheid bij het rijden in de
regen, tussen band en wegdek kan er
zich dan immers een waterfilm
vormen die het sturen en remmen kan
bemoeilijken.
Beperken van het vermogen van het
hybridesysteem (Brake
Override-systeem)
• Wanneer het gaspedaal en rempedaal
gelijktijdig worden ingetrapt, wordt
het vermogen van het
hybridesysteem mogelijk beperkt.
4.1 Voordat u gaat rijden
130
Page 133 of 562

• Er wordt een waarschuwingsmelding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay terwijl het systeem
in werking is.
Begeleiding milieubewust bedienen
gaspedaal (→blz. 85)
Milieuvriendelijk rijden is gemakkelijker te
realiseren door in de zone ECO-acceleratie
te blijven. Verder is het door binnen de
zone ECO-acceleratie te blijven gemakke-
lijker om een goede ECO-score te behalen.
• Bij het wegrijden:
Trap, terwijl u binnen de zone
ECO-acceleratie blijft, het gaspedaal
geleidelijk in en accelereer tot aan de
gewenste snelheid. Door niet
overmatig snel te accelereren, kan er
een goede ECO-score voor het
wegrijden worden behaald.
• Tijdens het rijden:
Laat, nadat u de gewenste snelheid
hebt bereikt, het gaspedaal los en rijd
met een constante snelheid binnen de
zone ECO-acceleratie. Door binnen de
zone ECO-acceleratie te blijven, kan er
een goede ECO-score voor het rijden
met constante snelheid worden
behaald.
• Bij het tot stilstand brengen van de
auto:
Door bij het decelereren het
gaspedaal vroegtijdig los te laten, kan
er een goede ECO-score voor het tot
stilstand brengen van de auto worden
behaald.
Inrijden van uw nieuwe Toyota
Voor een maximale levensduur van de
auto adviseren wij rekening te houden
met onderstaande aanwijzingen:
• De eerste 300 km:
Voorkom plotseling sterk afremmen.
• De eerste 800 km:
Rijd niet met een aanhangwagen.
• De eerste 1.000 km:
– Rijd niet met extreem hoge
snelheden.– Vermijd plotseling sterk
accelereren.
– Rijd niet langdurig in een lage
versnelling.
– Rijd niet langdurig met een
constante snelheid.
Rijden in het buitenland
Zorg ervoor dat uw auto voldoet aan de
in het desbetreffende land geldende
wettelijke voorschriften en controleer of
de juiste brandstof verkrijgbaar is.
(→Blz. 422)
WAARSCHUWING!
Neem de volgende voorzorgsmaatrege-
len in acht. Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Bij het starten van de auto
Houd het rempedaal altijd ingetrapt als
de auto stilstaat en het controlelampje
READY brandt. Dit voorkomt kruipen
van de auto.
Tijdens het rijden
• Zorg ervoor dat u, voordat u wegrijdt,
blindelings het gas- en rempedaal
kunt vinden.
– Als u per ongeluk in plaats van het
rempedaal het gaspedaal intrapt,
zal de auto onverwacht
accelereren, wat een ongeval tot
gevolg kan hebben.
– Bij het achteruitrijden draait u
wellicht uw lichaam, waardoor het
bedienen van de pedalen moeilijk
wordt. Zorg dat u de pedalen altijd
goed kunt bedienen.
– Zorg dat u altijd in de juiste houding
achter het stuur zit, ook als de auto
maar kort hoeft te rijden. Zo kunt u
het rem- en gaspedaal goed
bedienen.
– Trap het rempedaal met uw
rechtervoet in. Wanneer u het
rempedaal met uw linkervoet
intrapt, kan in een noodgeval uw
reactie vertraagd worden, waardoor
een ongeval kan ontstaan.
4.1 Voordat u gaat rijden
131
4
Rijden
Page 134 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
•De bestuurder moet extra goed letten
op voetgangers als de auto alleen wordt
aangedreven door de elektromotor
(tractiemotor). Aangezien er geen
motorgeluiden zijn, kunnen
voetgangers de beweging van de auto
misschien onjuist inschatten. Hoewel
uw auto is voorzien van een akoestisch
voertuigwaarschuwingssysteem, dient
u voorzichtig te rijden, aangezien
voetgangers in de buurt de auto
mogelijk nog steeds niet opmerken als
er veel omgevingsgeluid is.
• Rijd niet met de auto over licht
ontvlambare materialen en parkeer de
auto ook niet in de buurt van
dergelijke materialen. Het
uitlaatsysteem en de uitlaatgassen
kunnen zeer heet worden. Deze hete
onderdelen kunnen brand
veroorzaken als er licht ontvlambaar
materiaal aanwezig is.
• Schakel het hybridesysteem tijdens
normaal rijden niet uit. Door het
uitschakelen van het hybridesysteem
tijdens het rijden verliest u niet de
controle over het stuurwiel of de
remmen. De stuurbekrachtiging werkt
echter niet meer. Hierdoor zal het
sturen veel zwaarder gaan dan
normaal. Zet in dat geval de auto aan
de kant zodra dit veilig kan. In geval
van nood echter, bijvoorbeeld als de
auto onmogelijk op de normale
manier tot stilstand kan worden
gebracht:→blz. 366
• Rem bij het afdalen van een steile
helling af op de motor
(terugschakelen) om een veilige
snelheid aan te kunnen houden. Het
continu gebruiken van de remmen kan
leiden tot oververhitting en een
verminderde remwerking. (→Blz. 148)
• Verstel het stuurwiel, de stoel en de
binnen- en buitenspiegels niet tijdens
het rijden. Als u dat wel doet, kunt u
de macht over het stuur verliezen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
•Controleer altijd of alle passagiers hun
armen, hoofd en andere lichaamsdelen
binnen de auto houden.
• AWD-uitvoeringen: Ga met deze auto
niet off-road rijden. Dit is geen
vierwielaangedreven auto die
ontworpen is voor off-road rijden. Rijd
voorzichtig als off-road rijden
onvermijdelijk is.
• AWD-uitvoeringen: Rijd niet met de
auto door rivierbeddingen of diepe
plassen. Hierdoor kan kortsluiting
ontstaan in elektrische/elektronische
componenten, kan het
hybridesysteem beschadigd raken of
kan andere ernstige schade aan de
auto ontstaan.
Tijdens het rijden op een glad wegdek
• Door plotseling remmen, accelereren
en sturen kunnen de banden hun grip
verliezen, met controleverlies tot
gevolg.
• Door plotseling accelereren,
afremmen op de motor als gevolg van
schakelen, of wijzigingen in het
motortoerental kan de auto in een slip
raken.
• Trap, nadat u door een plas bent
gereden, het rempedaal lichtjes in om
ervoor te zorgen dat de remmen goed
werken. Door natte remblokken kan
de remwerking afnemen. Remmen die
aan één kant van de auto nat zijn en
niet goed werken, kunnen de
besturing bemoeilijken.
Bedienen van de selectiehendel
• Laat de auto niet achteruit rollen als
de selectiehendel in een
vooruitversnelling staat of vooruit
rollen terwijl de selectiehendel in
stand R staat. Anders kan een ongeval
ontstaan of de auto beschadigd raken.
• Zet de selectiehendel tijdens het
rijden niet in stand P. Als u dat wel
doet, kan er schade aan de transmissie
ontstaan waardoor u de controle over
de auto kunt verliezen.
4.1 Voordat u gaat rijden
132
Page 135 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Zet de selectiehendel tijdens het
vooruitrijden niet in stand R. Als u dat
wel doet, kan er schade aan de
transmissie ontstaan waardoor u de
controle over de auto kunt verliezen.
• Zet de selectiehendel tijdens het
achteruitrijden niet in een
vooruitversnelling. Als u dat wel doet,
kan er schade aan de transmissie
ontstaan waardoor u de controle over
de auto kunt verliezen.
• Als u tijdens het rijden de
selectiehendel in stand N zet, wordt
het hybridesysteem uitgeschakeld. Er
kan niet op de motor worden
afgeremd als het hybridesysteem is
uitgeschakeld.
• Zet de selectiehendel niet in een
andere stand als het gaspedaal is
ingetrapt. Als de selectiehendel in een
andere stand dan P of N wordt gezet,
kan de auto onverwacht snel
accelereren, waardoor een ongeval
kan ontstaan met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
Als u een piepend of krassend geluid
hoort (remblokslijtage-indicatoren)
Laat de remblokken zo snel mogelijk
nakijken en indien nodig vervangen door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
De remschijven kunnen beschadigd
raken als de remblokken niet op tijd
worden vervangen.
Het rijden met een auto waarvan de
remblokken en/of de remschijven de
slijtagelimiet hebben overschreden, is
gevaarlijk.
Bij stilstaande auto
• Trap het gaspedaal niet onnodig in.
Als de selectiehendel in een andere
stand dan P of N staat, kan de auto
onverwacht in beweging komen,
waardoor er een ongeval kan
ontstaan.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Voorkom het ontstaan van ongevallen
door het wegrollen van de auto, houd
altijd het rempedaal ingetrapt zolang
het controlelampje READY brandt en
activeer de parkeerrem indien nodig.
• Voorkom voor- of achteruitrollen van
de auto bij stoppen op een helling,
waardoor een ongeval kan ontstaan:
trap altijd het rempedaal in en
activeer de parkeerrem indien nodig.
• Voorkom dat de motor met een te
hoog toerental draait. Als de motor
met een hoog toerental draait terwijl
de auto stilstaat, kan het
uitlaatsysteem oververhit raken,
hetgeen brand kan veroorzaken als er
brandbaar materiaal aanwezig is.
Als de auto geparkeerd is
• Laat geen brillen, aanstekers,
spuitbussen of blikken frisdrank in de
auto liggen als deze in de zon
geparkeerd staat. Dit kan resulteren in
het volgende:
– Een aansteker of spuitbus kan gas
gaan lekken, waardoor brand kan
ontstaan.
– De temperatuur in de auto kan zo
hoog oplopen dat kunststof
brillenglazen en kunststof
monturen kunnen vervormen of
barsten.
– Blikjes frisdrank kunnen
openbarsten, waardoor de inhoud in
het interieur terechtkomt.
Bovendien kan de vloeistof
kortsluiting in de elektrische
componenten van de auto
veroorzaken.
• Laat geen aanstekers achter in de
auto. Als een aansteker in het
dashboardkastje of op de vloer ligt,
kan deze per ongeluk gaan branden
als er bagage wordt geplaatst of een
stoel wordt afgesteld en brand
veroorzaken.
4.1 Voordat u gaat rijden
133
4
Rijden
Page 136 of 562

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Plak geen parkeerschijven op de
voorruit of andere ruiten. Plaats geen
reservoirs zoals luchtverfrissers op
het instrumentenpaneel of
dashboard. Deze parkeerschijven of
reservoirs kunnen als een lens werken
en brand veroorzaken in de auto.
• Laat geen portier of ruit open als het
gebogen glas van naastliggende
gebouwen voorzien is van een
gemetalliseerde film, bijvoorbeeld een
zilverkleurige folie. Weerkaatst
zonlicht kan van het glas een lens
maken en brand veroorzaken.
• Activeer altijd de parkeerrem, zet de
selectiehendel in stand P, schakel het
hybridesysteem uit en vergrendel de
auto. Laat de auto niet onbeheerd
achter als het controlelampje READY
brandt. Als de auto is geparkeerd met
de selectiehendel in stand P, terwijl de
parkeerrem niet is geactiveerd, zou de
auto in beweging kunnen komen, wat
kan leiden tot een ongeval.
• Raak de uitlaatpijp niet aan als het
controlelampje READY brandt of
direct na het uitschakelen van het
hybridesysteem. Anders kunt u
brandwonden oplopen.
Als u even gaat slapen in de auto
Schakel altijd het hybridesysteem uit.
Anders zou u per ongeluk de
selectiehendel kunnen verplaatsen of
het gaspedaal in kunnen trappen,
waardoor een ongeval zou kunnen
ontstaan of het hybridesysteem
oververhit zou kunnen raken en brand
kan ontstaan. Verder kunnen
uitlaatgassen in een slecht
geventileerde omgeving in de auto
terechtkomen, wat kan leiden tot de
dood of ernstig gevaar voor de
gezondheid.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Bij het remmen
• Rijd voorzichtiger wanneer de
remmen nat zijn. De remweg neemt
toe als de remmen nat zijn en
bovendien kan vocht ertoe leiden dat
de ene kant van de auto sterker
afgeremd wordt dan de andere kant.
Ook de werking van de parkeerrem
kan door vocht in negatieve zin
beïnvloed worden.
• Rijd niet te dicht achter een andere
auto als het elektronisch geregelde
remsysteem niet werkt en vermijd
afdalingen en scherpe bochten die
afremmen noodzakelijk maken. In dit
geval kan de auto nog wel worden
afgeremd, maar moet er een grotere
kracht op het rempedaal worden
uitgeoefend dan normaal. De remweg
zal ook langer zijn. Laat uw remmen
onmiddellijk repareren.
• Het remsysteem bestaat uit 2 of meer
afzonderlijke hydraulische systemen:
als een van de systemen uitvalt, werkt
het andere systeem/werken de
andere systemen nog wel. In dat geval
moet het rempedaal krachtiger
worden ingetrapt dan gewoonlijk en
neemt ook de remweg toe. Laat uw
remmen onmiddellijk repareren.
Als de auto vast komt te zitten
Laat de wielen niet overmatig
doorslippen als een aangedreven wiel
los van de grond komt of als de auto
vastzit in bijvoorbeeld zand of modder.
Anders kunnen de onderdelen van het
aandrijfsysteem beschadigd raken en
kan de auto plotseling naar voren of
achteren schieten en een ongeval
veroorzaken.
4.1 Voordat u gaat rijden
134