Page 257 of 586
Begin erf
Einde erf
*1Wordt weergegeven wanneer een
verkeersbord wordt herkend maar de
informatie over de snelheidslimiet voor
de weg niet beschikbaar is in het
navigatiesysteem (auto's met
navigatiesysteem).
*2Er wordt geen informatie over de
snelheidslimietweergegeven
wanneer er geen verkeersbord met een
snelheidslimiet of daaraan gerelateerde
informatie beschikbaar is.
• Verkeersborden inhaalverbod
Begin inhaalverbod
Einde inhaalverbod
• Andere verkeersborden
Verboden in te rij-
den*
Einde verboden
Stop
Waarschuwing
*Auto's met navigatiesysteem
• Maximaal toegestane snelheid met
aanvullend teken
*1
Nat
Regen
IJs
Aanvullend teken
aanwezig*2
Afrit rechts*3
Afrit links*3
Tijd
*1Gelijktijdig met snelheidslimiet
weergegeven.
*2Inhoud niet herkend.
*3Als de richtingaanwijzers bij het
wisselen van rijstrook niet worden
bediend, wordt dit teken niet
weergegeven.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
255
5
Rijden
Page 258 of 586

• Afhankelijk van de specificaties van de
auto kunnen de verkeersborden
overlappend worden weergegeven.
Voorbeeld overlap-
pende weergave
Wijzigen van de RSA-instellingen
Via de persoonlijke voorkeursinstellingen
kunnen de volgende instellingen van de
RSA worden gewijzigd. (→Blz. 490)
5.4.8 Dynamic Radar Cruise
Control
Het Dynamic Radar Cruise Control-
systeem registreert of er voertuigen voor
u rijden, berekent de afstand tussen uw
auto en de voorligger en handhaaft een
geschikte afstand tussen uw auto en de
voorligger. De gewenste tussenafstand
kan met de afstandsschakelaar worden
ingesteld.
Gebruik het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem alleen op snelwegen en
autowegen.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Vertrouw niet blindelings
op dit systeem en let goed op de
omgeving om te zorgen dat u veilig
rijdt.
• Het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem biedt
ondersteuning bij het rijden om de
bestuurder te ontlasten. Er zijn
echter grenzen aan de geboden
ondersteuning. Lees de volgende
aanwijzingen aandachtig door.
Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt:→blz. 261
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Stel de geschikte snelheid in op basis
van de snelheidslimiet, de
verkeersintensiteit, de wegcondities,
de weersomstandigheden, enz. De
bestuurder moet de ingestelde
snelheid controleren.
• Zelfs als het systeem correct
functioneert, kan de conditie van de
voorligger die het systeem signaleert
afwijken van waarnemingen van de
bestuurder. De bestuurder moet
daarom nog steeds goed opletten,
gevaar inschatten en de veiligheid
waarborgen. Te veel vertrouwen op
dit systeem kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de ondersteunende
systemen
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht,
aangezien er grenzen zijn aan de door
het systeem geboden ondersteuning.
Wanneer u uitsluitend op het systeem
vertrouwt, kan dat leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Details over de ondersteuning die
wordt geboden voor het zicht van de
bestuurder Het Dynamic Radar
Cruise Control-systeem dient alleen
ter ondersteuning van de bestuurder
bij het bepalen van de afstand tussen
de eigen auto en een bepaalde
voorligger. Het systeem is niet
bedoeld om onvoorzichtig of
roekeloos rijgedrag te
rechtvaardigen en kan ook niet
helpen tijdens het rijden bij slecht
zicht. De bestuurder moet de
omgeving van de auto in de gaten
houden, ook als de auto stilstaat.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
256
Page 259 of 586

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Details over de ondersteuning diewordt geboden bij de beoordeling
door de bestuurder Het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem
bepaalt of de afstand tussen de eigen
auto en een bepaalde voorligger
binnen een vastgelegd bereik ligt.
Het systeem kan geen andere
beoordelingen maken. Het is daarom
strikt noodzakelijk dat u zelf alert
blijft en inschat of een situatie
mogelijk gevaarlijk is.
• Details over de ondersteuning die wordt geboden bij de handelingen
van de bestuurder Het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem heeft
geen functies om aanrijdingen met
een voorligger te voorkomen of
vermijden. Daarom dient u wanneer
er gevaar dreigt direct de controle
over de auto te nemen en juist te
handelen om de veiligheid te
garanderen.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Situaties waarin het Dynamic Radar
Cruise Control-systeem beter niet
gebruikt kan worden
Gebruik het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem in de volgende
situaties niet. Aangezien het systeem
dan niet goed werkt, kan het gebruik
ervan leiden tot een ongeval met
dodelijk of ernstig letsel tot gevolg.
• Op wegen met voetgangers, fietsers,enz.
• Als wordt gereden op een oprit of afrit van een autosnelweg of
autoweg
• Als de naderingswaarschuwing vaak klinkt
• Situaties waarin de sensoren mogelijk niet goed werken:
→blz. 231
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk niet wordt gesignaleerd: →blz. 233
Basisfuncties
ARijden met een constante snelheid:
Wanneer er geen voorliggers zijn
De auto rijdt met de snelheid die door
de bestuurder is ingesteld.
Als de ingestelde snelheid wordt
overschreden tijdens een afdaling zal
de ingestelde snelheid gaan
knipperen en klinkt er een zoemer.BDecelereren en rijden met de
volgregeling: Wanneer een voorligger
wordt gesignaleerd die langzamer
rijdt dan de ingestelde rijsnelheid
Als er een voorligger wordt
gesignaleerd, verlaagt het systeem
automatisch de snelheid van uw auto.
Als de snelheid nog meer moet
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
257
5
Rijden
Page 260 of 586

worden gereduceerd, schakelt het
systeem het remsysteem in (de
remlichten gaan dan branden). Het
systeem regelt de snelheid van de
auto zo dat de afstand die de
bestuurder heeft ingesteld tot de
voorligger gehandhaafd blijft. Als de
auto niet voldoende afgeremd kan
worden en de voorligger te dichtbij
komt, klinkt de
naderingswaarschuwing.
CAccelereren: Als er geen voorliggers
meer zijn die langzamer rijden dan de
ingestelde rijsnelheid
De auto accelereert totdat de
geprogrammeerde snelheid weer
bereikt is en handhaaft deze.
DWegrijden: Als de voorligger stopt,
zal uw auto ook stoppen
(gecontroleerde stop). Als uw
voorligger begint te rijden, wordt het
rijden met de volgregeling hervat
wanneer u op toets RES drukt of het
gaspedaal intrapt (wegrijregeling).
Als de wegrijregeling niet wordt
geactiveerd zal de gecontroleerde
stop worden gehandhaafd.
Systeemonderdelen
Weergave instrumentenpaneel
AMulti-informatiedisplay
BIngestelde snelheid
CControlelampjes
Toetsen
AToets rijondersteuning
BSelectietoets ondersteuningsmodus
CUitschakeltoets
DAfstandsschakelaar
EToets “-”
FToets “+”/toets RES
Instellen van de rijsnelheid
1. Druk op de selectietoets voor de
ondersteuningsmodus en kies de
Dynamic Radar Cruise Control.
Het controlelampje Dynamic Radar
Cruise Control gaat branden.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
258
Page 261 of 586

2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewenste
rijsnelheid (ongeveer 30 km/h of
hoger) en druk op de toets voor
rijondersteuning om de snelheid op te
slaan.
De ingestelde snelheid wordt op het
multi-informatiedisplay
weergegeven.
De rijsnelheid op het moment dat de
toets wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Wijzigen van de ingestelde snelheid met
de toetsen
Druk, om de ingestelde snelheid te
wijzigen, op de toets “+” of “-” totdat de
gewenste snelheid wordt weergegeven.
1. Verhoog ingestelde snelheid
2. Verlaag ingestelde snelheid
Wijzigen door kort indrukken: Druk op de
toetsWijzigen door ingedrukt te houden: Houd
de toets ingedrukt totdat de gewenste
snelheid is bereikt.
De ingestelde snelheid wijzigt als volgt:
Wijzigen door kort indrukken: In stappen
van 1 km/h of 1 mph telkens als de toets
wordt ingedrukt
Wijzigen door ingedrukt houden: Wordt
in stappen van 5 km/h of 5 mph verhoogd
of verlaagd zolang de toets ingedrukt
wordt gehouden
De grootte van de stappen waarmee de
snelheid wordt gewijzigd kan worden
aangepast via de persoonlijke
voorkeursinstellingen.
Verhogen van de ingestelde snelheid met
het gaspedaal
1. Trap het gaspedaal in om de
rijsnelheid te verhogen tot de
gewenste snelheid.
2. Druk op de toets “+”.
Onderbreken/hervatten van de cruise
control
1. Druk op de uitschakeltoets of de toets
voor rijondersteuning om de regeling
uit te schakelen.
De cruise control wordt ook
uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt. (Als de auto is
stilgezet door het systeem, wordt de
cruise control niet uitgeschakeld als
het rempedaal wordt ingetrapt.)
2. Druk op toets RES om de regeling te
hervatten.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
259
5
Rijden
Page 262 of 586

Wijzigen van de tussenafstand
Elke keer dat de toets wordt ingedrukt,
wijzigt de tussenafstand als volgt:
Als er een voorligger wordt gesignaleerd,
wordt het symbool
Avoor een
voorligger weergegeven.
Nummer
afbeeldingTussenaf-
standAfstand bij
benadering
(rijsnelheid:
100 km/h)
1Extra langOngeveer
60 m
2LangOngeveer
45 m
3GemiddeldOngeveer
30 m
4KortOngeveer
25 m
De werkelijke tussenafstand is afhankelijk
van de rijsnelheid. En wanneer de auto
wordt stilgezet door het systeem, stopt
de auto op een bepaalde tussenafstand,
afhankelijk van de situatie en
onafhankelijk van deze instelling.
Voorwaarden voor werking
• Schakelstand D is geselecteerd.
• De gewenste snelheid kan worden
ingesteld wanneer de rijsnelheid
ongeveer 30 km/h of hoger is. (Als de
snelheid wordt ingesteld terwijl de
rijsnelheid lager is dan 30 km/h, wordt
de snelheid ingesteld op 30 km/h.)Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
De auto zal normaal accelereren als het
gaspedaal wordt ingetrapt. Na het
loslaten van het gaspedaal, keert de auto
weer terug naar de ingestelde
rijsnelheid. Als de afstandsregelmodus
is ingeschakeld, neemt de rijsnelheid
echter mogelijk af tot onder de
ingestelde snelheid, zodat de afstand tot
de voorligger gehandhaafd blijft.
Als de auto door de volgregeling tot
stilstand is gebracht
• Door op de toets RES te drukken als de
auto door het systeem tot stilstand is
gebracht, zal het rijden met de
volgregeling worden hervat als de
voorligger binnen ongeveer
3 seconden begint te rijden.
• Als de auto door het systeem tot
stilstand is gebracht en de voorligger
gaat binnen ongeveer 3 seconden
weer rijden, zal het rijden met de
volgregeling worden hervat.
Automatisch uitschakelen van de
afstandsregelmodus
In de volgende situaties wordt de
afstandsregelmodus automatisch
uitgeschakeld:
• Wanneer de remregeling of de
begrenzingsregeling voor het
vermogen van een ondersteunend
systeem in werking is (bijvoorbeeld:
Pre-Crash Safety-systeem,
wegrijregeling)
• Als de parkeerrem is geactiveerd
• Als de auto op een steile helling tot
stilstand is gebracht
• Als een van de volgende zaken worden
gesignaleerd als de auto door het
systeem tot stilstand is gebracht:
– De veiligheidsgordel van de
bestuurder wordt losgemaakt
– Het bestuurdersportier wordt
geopend
– Er zijn ongeveer 3 seconden
verstreken nadat de auto tot
stilstand is gebracht
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
260
Page 263 of 586

De parkeerrem wordt mogelijk
automatisch geactiveerd.
Mogelijk wordt automatisch
schakelstand P ingeschakeld.
(→Blz. 204)
• Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken:→blz. 233
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
Dynamic Radar Cruise
Control-systeem
Voor een veilig gebruik:→blz. 227
Voorliggers die mogelijk niet goed
worden gesignaleerd door de sensor
In de volgende situaties en afhankelijk
van de omstandigheden kan het
systeem de auto mogelijk onvoldoende
afremmen of versnellen. Bedien dan zelf
het rempedaal of het gaspedaal.
Omdat de sensor deze voertuigen
wellicht niet op de juiste manier
signaleert, wordt er mogelijk geen
naderingswaarschuwing (→blz. 261)
gegeven.
• Als een ander voertuig uw auto snijdt
of extreem langzaam of snel uw
rijstrook verlaat
• Bij het wisselen van rijstrook
• Als de voorligger een lage snelheid
heeft
• Als er een andere auto stilstaat op
dezelfde rijstrook
• Als er een motorfiets rijdt op dezelfde
rijstrook
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
Bedien indien nodig in onderstaande
gevallen het rempedaal (of, afhankelijk
van de situatie, het gaspedaal).
Doordat de sensor andere voertuigen
mogelijk niet op de juiste manier
signaleert, werkt het systeem mogelijk
niet goed.• Wanneer een voorligger plotseling
remt
• Als de auto langzaam van rijstrook
wisselt, bijvoorbeeld in een file
Naderingswaarschuwing
In situaties waarbij de auto een voorligger
nadert en het systeem niet voldoende
kan afremmen, bijvoorbeeld wanneer de
voorligger plotseling van opzij opduikt,
wordt er een waarschuwing weergegeven
en klinkt er een zoemer om de bestuurder
te waarschuwen. Trap het rempedaal in
om voldoende afstand tot uw voorligger
te houden.
Mogelijk worden geen waarschuwingen
gegeven
In de volgende situaties werkt de
waarschuwing mogelijk niet goed als de
tussenafstand klein is.
• Als de snelheid van de voorligger
gelijk is aan of hoger is dan de
snelheid van uw auto
• Als de voorligger extreem langzaam
rijdt
• Direct nadat de snelheid voor de
cruise control is ingesteld
• Wanneer het gaspedaal wordt
ingetrapt
Functie voor verlaging van de
bochtensnelheid
Als er een bocht wordt gesignaleerd,
neemt de rijsnelheid af. Na de bocht stopt
de functie voor verlaging van de
bochtensnelheid.
Afhankelijk van de situatie keert de
rijsnelheid vervolgens terug naar de
ingestelde snelheid.
In situaties waarin de afstandsregeling in
werking moet treden, zoals wanneer een
voorligger uw auto snijdt, wordt de
functie voor verlaging van de
bochtensnelheid uitgeschakeld.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
261
5
Rijden
Page 264 of 586

Situaties waarin de functie voor
verlaging van de bochtensnelheid
mogelijk niet werkt
In situaties zoals de onderstaande, werkt
de functie voor verlaging van de
bochtensnelheid mogelijk niet:
• Wanneer met de auto in een flauwe
bocht wordt gereden
• Wanneer het gaspedaal wordt
ingetrapt
• Wanneer met de auto in een zeer
korte bocht wordt gereden
Functie inhaalbeveiliging
Als er op de rijstrook links van u een
voertuig langzamer rijdt dan uw auto, zal
dit niet worden ingehaald.
De inhaalbeveiliging wordt niet
toegepast als er filevorming is op de
desbetreffende rijstrook of als het
verkeer langzaam rijdt.
Deze functie is niet beschikbaar bij auto's
zonder DCM.
Ondersteuning voor rijstrookwisseling
Als uw auto met een snelheid van
ongeveer 80 km/h of meer rijdt, een
richtingaanwijzer wordt bediend en er
van rijstrook wordt gewisseld om een
voorligger te passeren, zorgt het systeem
ervoor dat uw auto accelereert tot de
ingestelde snelheid, zodat u soepel kunt
inhalen.
Auto's met DCM: Het oordeel van het
systeem met betrekking tot wat een
rijstrook voor inhalen is, wordt bepaald
door de locatie-informatie en derijomstandigheden van auto's rondom uw
auto. De ondersteuning voor de functie
voor rijstrookwisseling en de functie voor
inhaalbeveiliging werkt mogelijk niet
wanneer locatie-informatie moeilijk kan
worden verkregen of wanneer er zich
weinig auto's rondom uw auto bevinden.
Auto's zonder DCM: Het oordeel van het
systeem met betrekking tot wat een
rijstrook voor inhalen is, is mogelijk alleen
gebaseerd op de positie van het stuurwiel
in de auto (linkse besturing/rechtse
besturing). Als er met de auto wordt
gereden in een gebied waar de rijstrook
voor inhalen zich aan de andere kant
bevindt dan in het gebied waar de auto
oorspronkelijk is verkocht, accelereert de
auto mogelijk wanneer de
richtingaanwijzerschakelaar wordt
bediend in de tegengestelde richting van
de rijstrook voor inhalen. (Bijv. de auto is
geproduceerd voor een gebied waar het
verkeer rechts rijdt, maar er wordt
gereden in een gebied waar het verkeer
links rijdt. De auto accelereert mogelijk
wanneer de richtingaanwijzerschakelaar
naar rechts wordt bediend.)
Als uw auto met een snelheid van
ongeveer 80 km/h of meer rijdt en er van
rijstrook wordt gewisseld naar een
rijstrook met een auto die langzamer rijdt
dan uw auto, zal de auto bij het bedienen
van de richtingaanwijzer geleidelijk
vertragen, om u te helpen bij het wisselen
van rijstrook.
Dynamic Radar Cruise Control met Road
Sign Assist
Wanneer de RSA-functie is ingeschakeld,
het Dynamic Radar Cruise Control-
systeem actief is en een verkeersbord
met een snelheidslimiet wordt
gesignaleerd, wordt de herkende
snelheidslimiet weergegeven met een pijl
omhoog/omlaag. De ingestelde snelheid
kan tot de herkende snelheidslimiet
worden verhoogd/verlaagd door de toets
“+” of “-” ingedrukt te houden.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
262