Bij het wisselen van wielen
Zorg ervoor dat het contact UIT staat. Als
de banden worden gewisseld terwijl het
contact AAN staat, wordt de
bandenpositiegegevens niet bijgewerkt.
Wanneer per ongeluk op deze manier
gehandeld is, zet het contact dan UIT en
vervolgens AAN, of initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
nadat is gecontroleerd of de
bandenspanning juist is.
Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwings-
systeem dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem van deze auto kent
2 verschillende soorten waarschuwingen.
• Wanneer “Adjust Pressure” (breng
banden op spanning) wordt
weergegeven (normale
waarschuwing)
Er wordt een waarschuwing gegeven
middels het waarschuwingslampje
lage bandenspanning en een
waarschuwingszoemer wanneer de
bandenspanning mogelijk te laag is als
gevolg van het natuurlijk weglekken
van lucht alsmede bij wijzigingen in de
bandenspanning overeenkomstig de
buitentemperatuur.
• Wanneer “Immediately Check tyre
when Safe” (controleer de band zodra
dat veilig kan) wordt weergegeven
(noodwaarschuwing)
Er wordt een waarschuwing gegeven
middels het waarschuwingslampje
lage bandenspanning en een
waarschuwingszoemer wanneer de
bandenspanning plotseling te laag is.
Het systeem kan echter mogelijk geen
plotselinge klapband e.d. signaleren.• De door het bandenspannings-
waarschuwingssysteem
gesignaleerde bandenspanning kan
op het multi-informatiedisplay
worden weergegeven.
Wijzigen van de eenheid
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en schakel het EV-systeem
uit.
2. Start het EV-systeem.
De eenheid kan niet worden gewijzigd
wanneer de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting Unit” (instellen eenheid) en
druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer de
gewenste eenheid en druk vervolgens
op OK.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
408
5. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Rotation” (wisselen van banden) en
druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Er wordt een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay. Ook
wordt “--” weergegeven voor de
bandenspanning van elke band op het
multi-informatiedisplay terwijl het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem de positie van de band
bepaalt.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
8. Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
Als de registratie van de posities van
de banden is voltooid, wordt de
bandenspanning van elke band
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de registratie worden
voltooid als er gedurende langere
tijde met de auto wordt gereden.Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 15 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer
rijden niet is voltooid en rijd
vervolgens nogmaals met de auto.
Bij het registreren van de wielpositie
• Normaal gesproken kan de
wielpositieregistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De wielpositieregistratie wordt
uitgevoerd als de rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
De initialisatieprocedure
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de wielpositie wordt geregistreerd,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
wielpositieregistratie hervat en is het
niet nodig om de procedure opnieuw
te starten.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in een
band daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Als het bandenspannings-
waarschuwingssysteem niet correct is
geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de
wielpositieregistratie mogelijk langer
dan gebruikelijk of is registratie niet
mogelijk.
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een
onverharde weg
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 15 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer rijden
niet is voltooid en rijd vervolgens
nogmaals met de auto.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
411
7
Onderhoud en verzorging
• Als de auto tijdens de
wielpositieregistratie achteruit wordt
gereden, worden alle tot dan toe
verzamelde gegevens gewist. Ga
nogmaals rijden.
Instellen van de bandenspanning
Wanneer u de bandenspanning moet
instellen
In de volgende situaties moet de
procedure voor het instellen van de
bandenspanning van het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem worden
uitgevoerd.
• Wanneer de voorgeschreven
bandenspanning is gewijzigd, zoals
door de belading van de auto.
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning omdat er een andere
bandenmaat gemonteerd is.
Als de bandenspanning op het
voorgeschreven niveau is gebracht, voer
dan de procedure voor het instellen van
de bandenspanning uit door de
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren op het
multi-informatiedisplay.
Als de bandenspanning anders moet zijn
dan voorgeschreven, zoals wanneer
banden met een andere dan de
voorgeschreven maat worden gebruikt,
stelt u de bandenspanning in m.b.v. de
huidige spanning. Zorg ervoor dat u de
bandenspanning van elke band op het
juiste niveau afstelt voordat u de
bandenspanning instelt. Het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem werkt op basis van deze
bandenspanning.
Instellen door de voorgeschreven
bandenspanning te selecteren
1. Start het EV-systeem (→blz. 198)
De bandenspanning kan niet worden
ingesteld terwijl de auto rijdt.2. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Pressure Setting” (Instellingen
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting by Specified Pressure”
(instellen met voorgeschreven
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
Selecteer de gewenste
bandenspanning voor en achter.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
bandenspanning wordt ingesteld.
Nadat de bandenspanning is
ingesteld, wordt op het
multi-informatiedisplay een melding
weergegeven die aangeeft dat het
instellen is voltooid.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
412
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
Instellen m.b.v. de huidige
bandenspanning
1. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden.
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
2. Start het EV-systeem (→blz. 198)
De bandenspanning kan niet worden
ingesteld terwijl de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Pressure Setting” (Instellingen
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting by Current Pressure”
(instellen met huidige
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
8. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
bandenspanning wordt ingesteld.
Nadat de bandenspanning is
ingesteld, wordt op het
multi-informatiedisplay een melding
weergegeven die aangeeft dat het
instellen is voltooid.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
Waarschuwingen bandenspannings-
waarschuwingssysteem (instellen met
de huidige bandenspanning)
• Wanneer de bandenspanning wordt
ingesteld m.b.v. de huidige
bandenspanning, zal de
waarschuwingstijd van het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem variëren
afhankelijk van de omstandigheden
waaronder de bandenspanning is
ingesteld. Daarom kan er een
waarschuwing worden afgegeven,
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
413
7
Onderhoud en verzorging
4. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Set Switching” (veranderen van
wielenset) en druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Register New Valve/ID” (registreer
nieuw ventiel/ID-code) en druk
vervolgens op OK.
8. Controleer of de gewenste wielenset
(“Tyre Set 1” (wielenset 1) of “Tyre Set
2” (wielenset 2)) wordt weergegeven.
Identificatiecodes worden
geregistreerd voor de weergegeven
wielenset.
Druk om de te registreren wielenset te
wijzigen op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
vervolgens de wielenset die u wilt
registreren.
Als er al identificatiecodes zijn
geregistreerd voor die wielenset, gaat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning 3 keer langzaam
knipperen en wordt er een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
wijziging wordt uitgevoerd.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
9. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
identificatiecoderegistratie wordt
uitgevoerd. Het wisselen van de
wielenset wordt geannuleerd en de
registratie begint.
Als de registratie wordt uitgevoerd,
gaat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende ongeveer
1 minuut knipperen en blijft het
vervolgens branden. “---” wordt op
het multi-informatiedisplay
weergegeven voor de
bandenspanning van elke band.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
415
7
Onderhoud en verzorging