Page 409 of 586

aan als u de banden vervangt. U kunt het
gereedschap en de krik aanschaffen bij
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
• Wielmoersleutel
• Krik
• Krikslinger
WAARSCHUWING!
Bij het controleren of vervangen van
de banden
Houd u aan de volgende
voorzorgsmaatregelen om ongevallen
te voorkomen. Het niet in acht nemen
van deze voorzorgsmaatregelen kan
schade aan de aandrijflijn veroorzaken
en gevaarlijke rijeigenschappen tot
gevolg hebben, waardoor een ongeval
kan ontstaan met mogelijk dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg.
• Gebruik geen banden van
verschillende merken, types of
profielen. Gebruik ook geen banden
met duidelijk verschillende
slijtagepatronen door elkaar.
• Gebruik uitsluitend de door Toyota
voorgeschreven bandenmaat.
• Gebruik geen verschillende soorten
banden (radiaalbanden,
gordelbanden met diagonaalkarkas
en diagonaalbanden) door elkaar.
• Gebruik geen zomer-, all-season- en
winterbanden door elkaar.
• Gebruik nooit banden onder uw auto
die zijn gebruikt onder een andere
auto. Door het gebruik van banden
waarvan het verleden onbekend is,
loopt u extra risico.
• Sleep of trek nooit andere voertuigen
als een gemonteerde band is
gerepareerd met behulp van de
bandenreparatieset. De belasting
van de band kan leiden tot
onverwachte schade aan de band.
OPMERKING
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden
over onverharde wegen en wegen met
kuilen. Dergelijke omstandigheden
hebben mogelijk een verlaging van de
bandenspanning tot gevolg, waardoor
de verende werking van de banden
vermindert. Bovendien kunnen de
banden zelf en de velgen en carrosserie
beschadigd raken bij het rijden over
onverharde wegen.
Als tijdens het rijden in elke band een
te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning
te laag is, anders kunnen de banden
en/of velgen ernstig beschadigd raken.
Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de
afbeelding.
AVoor
Toyota beveelt aan om de banden
ongeveer elke 10.000 km van plaats te
wisselen om een gelijkmatig
slijtagepatroon en een langere
levensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de
banden het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
te initialiseren.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
407
7
Onderhoud en verzorging
Page 410 of 586

Bij het wisselen van wielen
Zorg ervoor dat het contact UIT staat. Als
de banden worden gewisseld terwijl het
contact AAN staat, wordt de
bandenpositiegegevens niet bijgewerkt.
Wanneer per ongeluk op deze manier
gehandeld is, zet het contact dan UIT en
vervolgens AAN, of initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
nadat is gecontroleerd of de
bandenspanning juist is.
Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Uw auto is uitgerust met een
bandenspanningswaarschuwings-
systeem dat gebruikmaakt van
bandenspanningssensoren en -zenders
om een lage bandenspanning te
signaleren voordat deze tot problemen
leidt.
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem van deze auto kent
2 verschillende soorten waarschuwingen.
• Wanneer “Adjust Pressure” (breng
banden op spanning) wordt
weergegeven (normale
waarschuwing)
Er wordt een waarschuwing gegeven
middels het waarschuwingslampje
lage bandenspanning en een
waarschuwingszoemer wanneer de
bandenspanning mogelijk te laag is als
gevolg van het natuurlijk weglekken
van lucht alsmede bij wijzigingen in de
bandenspanning overeenkomstig de
buitentemperatuur.
• Wanneer “Immediately Check tyre
when Safe” (controleer de band zodra
dat veilig kan) wordt weergegeven
(noodwaarschuwing)
Er wordt een waarschuwing gegeven
middels het waarschuwingslampje
lage bandenspanning en een
waarschuwingszoemer wanneer de
bandenspanning plotseling te laag is.
Het systeem kan echter mogelijk geen
plotselinge klapband e.d. signaleren.• De door het bandenspannings-
waarschuwingssysteem
gesignaleerde bandenspanning kan
op het multi-informatiedisplay
worden weergegeven.
Wijzigen van de eenheid
1. Breng de auto op een veilige plaats tot
stilstand en schakel het EV-systeem
uit.
2. Start het EV-systeem.
De eenheid kan niet worden gewijzigd
wanneer de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel om
te
selecteren.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting Unit” (instellen eenheid) en
druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer de
gewenste eenheid en druk vervolgens
op OK.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
408
Page 411 of 586

Periodieke controle van de
bandenspanning
Het bandenspannings-
waarschuwingssysteem vervangt de
periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Bandenspanning
• Nadat het contact AAN is gezet, kan
het enkele minuten duren voordat de
bandenspanning wordt weergegeven.
Het kan ook enkele minuten duren
voordat de bandenspanning wordt
weergegeven nadat de banden op
spanning zijn gebracht.
• De bandenspanning verandert met de
temperatuur. De weergegeven
waarden kunnen verschillen van de
waarden die met andere
bandenspanningmeters worden
gemeten.
Situaties waarin het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem mogelijk niet
goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het bandenspannings-
waarschuwingssysteem mogelijk niet
goed.
– Als er niet-originele Toyota-velgen
zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een
exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
– Er zijn sneeuwkettingen
gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een
coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of
ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijkhoger is dan de voorgeschreven
waarde.
– Als er banden zonder
bandenspanningssensor en -zender
zijn gebruikt.
– Als de identificatiecode op de
bandenspanningssensoren en
-zenders niet is geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
systeem-ECU.
• In de volgende situaties kunnen de
prestaties worden beïnvloed.
– In de buurt van een
televisiezendmast,
elektriciteitscentrale, tankstation,
radiozender, videowall, luchthaven
of andere locatie waar sterke
radiogolven of elektromagnetische
velden aanwezig zijn
– Als u een draagbare radio, mobiele
telefoon, draadloze telefoon of een
ander draadloos
communicatiemiddel bij u draagt
Als de bandenpositiegegevens niet
juist worden weergegeven als gevolg
van slechte ontvangst van de
radiogolven, kan de weergave worden
hersteld door verder te rijden en zo de
ontvangst van de radiogolven te
veranderen.
• Wanneer de auto geparkeerd is, kan
het langer duren voordat de
waarschuwing verschijnt of verdwijnt.
• Wanneer de bandenspanning snel
daalt, zoals bij een klapband, dan
verschijnt de waarschuwing mogelijk
niet.
Plaatsen van bandenspannings-
sensoren en -zenders
Bij het vervangen van banden of velgen
moeten de bandenspanningssensoren en
-zenders ook worden geplaatst.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders geplaatst worden, moeten de
identificatiecodes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspanningswaarschuwings-
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
409
7
Onderhoud en verzorging
Page 412 of 586

systeem-ECU en moet het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
worden geïnitialiseerd. (→Blz. 414)
Bij het vervangen van banden en velgen
Als de identificatiecode van de
bandenspanningssensor en -zender niet
is geregistreerd, werkt het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet correct. Na ongeveer 10 minuten
rijden gaat het waarschuwingslampje
lage bandenspanning gedurende
1 minuut knipperen en het blijft daarna
branden om aan te geven dat er een
storing in het systeem aanwezig is.
OPMERKING
Repareren of vervangen van banden,
velgen, bandenspanningssensoren,
-zenders en ventieldopjes
• Neem voor het verwijderen en
plaatsen van wielen, banden of
bandenspanningssensoren en
-zenders contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
OPMERKING(Vervolg)
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang na het gebruik van
bandenreparatievloeistof de
bandenspanningssensor en -zender
wanneer de band wordt gerepareerd of
vervangen.
Registratie van de positie van elk wiel
na het wisselen van banden
Bij het wisselen van wielen
Na het wisselen van banden moet van elk
wiel de positie worden geregistreerd.
De wielpositieregistratie kan door uzelf
worden uitgevoerd. Registratie van de
wielpositie wordt uitgevoerd door vooruit
te rijden en voorzichtig bochten naar
links en naar rechts te maken. Afhankelijk
van de rijomstandigheden en de
rijomgeving kan het echter enige tijd
duren voordat de registratie voltooid is.
Registratie van de positie van de band
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het EV-systeem gedurende ten
minste 15 minuten uit.
2. Start het EV-systeem (→blz. 198)
Registratie is niet mogelijk wanneer
de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
410
Page 413 of 586

5. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Rotation” (wisselen van banden) en
druk vervolgens op OK.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Er wordt een melding weergegeven
op het multi-informatiedisplay. Ook
wordt “--” weergegeven voor de
bandenspanning van elke band op het
multi-informatiedisplay terwijl het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem de positie van de band
bepaalt.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
8. Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten.
Als de registratie van de posities van
de banden is voltooid, wordt de
bandenspanning van elke band
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met
een snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger, kan de registratie worden
voltooid als er gedurende langere
tijde met de auto wordt gereden.Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 15 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer
rijden niet is voltooid en rijd
vervolgens nogmaals met de auto.
Bij het registreren van de wielpositie
• Normaal gesproken kan de
wielpositieregistratie binnen
ongeveer 30 minuten worden
voltooid.
• De wielpositieregistratie wordt
uitgevoerd als de rijsnelheid ongeveer
40 km/h of hoger is.
De initialisatieprocedure
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de wielpositie wordt geregistreerd,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
wielpositieregistratie hervat en is het
niet nodig om de procedure opnieuw
te starten.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in een
band daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
Als het bandenspannings-
waarschuwingssysteem niet correct is
geregistreerd
• In de onderstaande situaties duurt de
wielpositieregistratie mogelijk langer
dan gebruikelijk of is registratie niet
mogelijk.
– Er wordt niet gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of
hoger
– Er wordt gereden op een
onverharde weg
Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 15 minuten als
de initialisatie na 1 uur of langer rijden
niet is voltooid en rijd vervolgens
nogmaals met de auto.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
411
7
Onderhoud en verzorging
Page 414 of 586

• Als de auto tijdens de
wielpositieregistratie achteruit wordt
gereden, worden alle tot dan toe
verzamelde gegevens gewist. Ga
nogmaals rijden.
Instellen van de bandenspanning
Wanneer u de bandenspanning moet
instellen
In de volgende situaties moet de
procedure voor het instellen van de
bandenspanning van het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem worden
uitgevoerd.
• Wanneer de voorgeschreven
bandenspanning is gewijzigd, zoals
door de belading van de auto.
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning omdat er een andere
bandenmaat gemonteerd is.
Als de bandenspanning op het
voorgeschreven niveau is gebracht, voer
dan de procedure voor het instellen van
de bandenspanning uit door de
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren op het
multi-informatiedisplay.
Als de bandenspanning anders moet zijn
dan voorgeschreven, zoals wanneer
banden met een andere dan de
voorgeschreven maat worden gebruikt,
stelt u de bandenspanning in m.b.v. de
huidige spanning. Zorg ervoor dat u de
bandenspanning van elke band op het
juiste niveau afstelt voordat u de
bandenspanning instelt. Het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem werkt op basis van deze
bandenspanning.
Instellen door de voorgeschreven
bandenspanning te selecteren
1. Start het EV-systeem (→blz. 198)
De bandenspanning kan niet worden
ingesteld terwijl de auto rijdt.2. Druk opofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Pressure Setting” (Instellingen
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting by Specified Pressure”
(instellen met voorgeschreven
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
Selecteer de gewenste
bandenspanning voor en achter.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
bandenspanning wordt ingesteld.
Nadat de bandenspanning is
ingesteld, wordt op het
multi-informatiedisplay een melding
weergegeven die aangeeft dat het
instellen is voltooid.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
412
Page 415 of 586

A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
Instellen m.b.v. de huidige
bandenspanning
1. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden.
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
2. Start het EV-systeem (→blz. 198)
De bandenspanning kan niet worden
ingesteld terwijl de auto rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
4. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Vehicle Settings”
(voertuiginstellingen) en houd
vervolgens OK ingedrukt.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “TPWS
Setting” (TPWS-instellingen) en druk
vervolgens op OK.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Tyre
Pressure Setting” (Instellingen
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
“Setting by Current Pressure”
(instellen met huidige
bandenspanning) en druk vervolgens
op OK.
8. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer OK en
druk vervolgens op OK.
Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer
langzaam en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay die aangeeft dat de
bandenspanning wordt ingesteld.
Nadat de bandenspanning is
ingesteld, wordt op het
multi-informatiedisplay een melding
weergegeven die aangeeft dat het
instellen is voltooid.
A“Setting Pressure Wait a
Moment” (Spanning wordt ingesteld,
even geduld a.u.b.)
Waarschuwingen bandenspannings-
waarschuwingssysteem (instellen met
de huidige bandenspanning)
• Wanneer de bandenspanning wordt
ingesteld m.b.v. de huidige
bandenspanning, zal de
waarschuwingstijd van het
bandenspannings-
waarschuwingssysteem variëren
afhankelijk van de omstandigheden
waaronder de bandenspanning is
ingesteld. Daarom kan er een
waarschuwing worden afgegeven,
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
413
7
Onderhoud en verzorging
Page 416 of 586

zelfs als de bandenspanning iets daalt
of als de bandenspanning hoger wordt
dan toen de bandenspanning werd
ingesteld.
• Voer de procedure voor het instellen
van de bandenspanning uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn voordat de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
wordt uitgevoerd of de banden op
spanning worden gebracht.
Procedure voor het instellen van de
bandenspanning (instellen met de
huidige bandenspanning)
• Als het contact UIT wordt gezet terwijl
de bandenspanning wordt ingesteld,
wordt de volgende keer dat de het
contact AAN wordt gezet, de
instelprocedure hervat en is het niet
nodig om de procedure opnieuw te
starten.
• Als de procedure voor het instellen
van de bandenspanning onnodig
wordt gestart, pas dan de
bandenspanning aan op het
voorgeschreven niveau met koude
banden en voer vervolgens de
instelling uit door een
voorgeschreven bandenspanning te
selecteren of voer de procedure voor
het instellen van de bandenspanning
uit met de huidige bandenspanning.
Als de bandenspanning niet correct
kan worden ingesteld
• Normaal gesproken kan de procedure
voor het instellen van de
bandenspanning in 2 of 3 minuten
worden voltooid.
• Als het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer knippert
bij het starten van de procedure voor
het instellen van de bandenspanning,
is de procedure mogelijk niet gestart.
Voer de procedure nogmaals uit vanaf
het begin.• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de procedure voor het
instellen van de bandenspanning niet
kan worden voltooid na het uitvoeren
van de bovenstaande procedure.
WAARSCHUWING!
Bij het instellen met de huidige
bandenspanning
Zorg ervoor dat u de bandenspanning
van elke band op het juiste niveau
afstelt voordat u de bandenspanning
instelt. Anders kan het voorkomen dat
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet gaat branden
terwijl de bandenspanning te laag
wordt, of wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
Registreren van identificatiecodes
Wanneer moeten de identificatiecodes
worden geregistreerd
De bandenspanningssensoren en
-zenders zijn voorzien van een unieke
identificatiecode.
Als er nieuwe bandenspanningssensoren
en -zenders gemonteerd worden, moeten
de ID-codes van deze componenten
worden geregistreerd in de
bandenspannings-
waarschuwingssysteem-ECU.
Hoe moeten de identificatiecodes worden
geregistreerd
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en wacht ongeveer 15 minuten.
2. Start het EV-systeem. (→Blz. 198)
De procedure voor de
identificatiecoderegistratie kan niet
worden uitgevoerd wanneer de auto
rijdt.
3. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel en selecteer
.
7.3 Zelf uit te voeren onderhoud
414