Weergave waarschuwingsmelding
Raadpleeg de desbetreffende tabel en voer de juiste correctieprocedures uit als er een
melding wordt weergegeven op het multi-informatiedisplay terwijl u de “Mijn
ruimte-modus” probeert in te schakelen of de “Mijn ruimte-modus” wordt gebruikt.
Melding Correctieprocedure
“Traction Battery is too Low for “My Room
Mode”” (lading tractiebatterij te laag voor
“Mijn ruimte-modus”)Er is geen resterende lading aanwezig in de
tractiebatterij om de “Mijn ruimte-modus” in
te schakelen. Wacht totdat de resterende la-
ding in de tractiebatterij is toegenomen en
schakel de “Mijn ruimte-modus” in.
““My Room Mode” has stopped due to low
traction battery level” (“Mijn ruimte-modus”
is uitgeschakeld ten gevolge van ontladen
tractiebatterij)De resterende lading in de tractiebatterij is te
laag. Schakel de “Mijn ruimte-modus” uit en
laad de tractiebatterij.
““My Room Mode” will stop when traction
battery level is too low Reduce power usage
to continue using “My Room Mode”” (“Mijn
ruimte-modus” wordt uitgeschakeld als la-
ding tractiebatterij te laag is, beperk energie-
verbruik om “Mijn ruimte-modus” te blijven
gebruiken)Wanneer het energieverbruik van de “Mijn
ruimte-modus” hoger is dan de ladingstoe-
stand, wordt het laadniveau van de tractie-
batterij te laag.
*
■Als het energieverbruik van de auto niet
verbeterd kan worden, wordt de “Mijn
ruimte-modus” uitgeschakeld.
■Schakel, als u de “Mijn ruimte-modus” wilt
blijven gebruiken, systemen als de
airconditioning en het audiosysteem uit
om de resterende lading van de
tractiebatterij te verhogen.
*Als de “Mijn ruimte-modus” is
ingeschakeld, kan de energiebalans
worden gecontroleerd op het
multi-informatiedisplay.
WAARSCHUWING!
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van de “Mijn
ruimte-modus”
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht.
Het niet in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan leiden tot
de dood of zeer schadelijk zijn voor de
gezondheid.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Laat nooit kinderen,
hulpbehoevenden en dieren in de
auto achter. De temperatuur in de
auto kan hoog oplopen of sterk dalen
door functies als automatische
uitschakeling. In de auto
achtergelaten kinderen,
hulpbehoevenden en dieren kunnen
worden bevangen door de hitte of
uitgedroogd of onderkoeld raken.
Ook kunnen bijv. de ruitenwissers per
ongeluk worden bediend, hetgeen
kan leiden tot een ongeval.
• Gebruik de modus nadat u de
veiligheid van de omgeving van de
auto hebt gecontroleerd.
2.2 Laden
110
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
De AC-lader is niet compatibel
met de autoControleer of laden mogelijk is met de AC-laadkabel die
meegeleverd is met de auto. Neem contact op met een er-
kende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en uitgeruste deskundige als
er niet geladen kan worden, zelfs niet met de originele AC-
laadkabel.
Er zit een storing in de DC-
lader.Als bovenstaande melding wordt weergegeven als het DC-
laden niet is gestopt, is de DC-lader mogelijk beschadigd.
Gebruik deze DC-lader daarom niet. Controleer of laden mo-
gelijk is met een andere DC-lader. De DC-lader is niet compatibel
met de auto.
Als “Charging Stopped High Energy Use See Owner’s Manual” (Opladen is gestopt. Hoog
energieverbruik. Zie handleiding) wordt weergegeven
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
Er wordt vermogen verbruikt
door elektrische componenten
van de autoControleer de volgende items en voer de laadprocedure
nogmaals uit.
■Als de koplampen en het audiosysteem ingeschakeld
zijn, schakel ze dan uit.
■Zet het contact UIT.
Als het laden niet kan worden uitgevoerd, zelfs niet na
het uitvoeren van bovenstaande stappen, is de 12V-accu
mogelijk onvoldoende geladen. Start het EV-systeem en
wacht ten minste ongeveer 15 minuten om de 12V-accu
op te laden.
Als “Charging System Malfunction See Owner’s Manual” (Storing oplaadsysteem. Zie
handleiding) wordt weergegeven
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
Storing opgetreden in laadsysteemLaat de auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een
andere naar behoren gekwalificeerde en uit-
geruste deskundige.
Als “The Traction Battery Temp is low System put priority on charging to preserve
battery condition” (Temperatuur van tractiebatterij is laag. Systeem geeft prioriteit aan
opladen om batterij te sparen) wordt weergegeven
Waarschijnlijke oorzaak Correctieprocedure
De opwarmregeling van de tractiebatterij is in
werking (→blz. 81)Als de opwarmregeling van de tractiebatterij
in werking is, wordt het laadschema niet ge-
bruikt en wordt er geladen.
Dit is een regeling om de tractiebatterij te
beschermen en geen storing.
2.2 Laden
122
Controlelampje
bestuurders- en voorpassa-
giersgordel (→blz. 444)
Controle-
lampjes ach-
terpassa-
giersgordels
(→blz. 444)
Waarschuwingslampje lage
bandenspanning*1
(→blz. 445)
(Oranje)Controlelampje LDA
(→blz. 445)
(Oranje)Controlelampje LTA
(→blz. 445)
Controlelampje Driving
Assist-informatie*1
(→blz. 445)
(Knippert)Controlelampje Toyota Par-
king Assist-sensor OFF
*1
(indien aanwezig)
(→blz. 446)
(Oranje)Controlelampje cruise con-
trol (→blz. 446)
(Oranje)Controlelampje Dynamic
Radar Cruise Control
(→blz. 446)
(Oranje)Controlelampje snelheids-
begrenzer (indien aanwe-
zig) (→blz. 446)
(Knippert of
brandt)Waarschuwingslampje
PCS*1(→blz. 446)
Controlelampje Traction
Control*1(→blz. 447)
(Knippert)Waarschuwingslampje par-
keerrem (→blz. 447)
(Knippert)Controlelampje Brake Hold-
systeem in werking
*1
(→blz. 447)
*1Deze lampjes gaan branden als het
contact AAN wordt gezet om aan te
geven dat er een systeemcontrole wordt
uitgevoerd. Ze doven nadat het
EV-systeem is gestart of nadat er enkele
seconden verstreken zijn. Er kan een
storing in een systeem aanwezig zijn als
een lampje niet gaat branden of niet
uitgaat. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
*2Dit lampje brandt op het multi-
informatiedisplay en er wordt een
melding weergegeven.
WAARSCHUWING!
Als een waarschuwingslampje van
een veiligheidssysteem niet gaat
branden
Als een lampje van een
veiligheidssysteem zoals het
waarschuwingslampje ABS of SRS niet
gaat branden als u het EV-systeem
start, kan dat betekenen dat deze
systemen niet beschikbaar zijn om u te
helpen beschermen bij een ongeval,
wat tot dodelijk of ernstig letsel kan
leiden. Laat, als dit gebeurt, de auto
onmiddellijk nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
3.1 Instrumentenpaneel
127
3
Voertuigstatusinformatie en controlelampjes
Controlelampjes
De controlelampjes informeren de
bestuurder over de bedrijfsstatus van de
verschillende systemen van de auto.
Controlelampje richting-
aanwijzers (→blz. 207)
Controlelampje achterlicht
(→blz. 213)
Controlelampje grootlicht
(→blz. 215)
Controlelampje AHS (indien
aanwezig) (→blz. 215) con-
trolelampje AHB (indien
aanwezig) (→blz. 219)
Controlelampje mistachter-
licht (→blz. 222)
Waarschuwingslampje
PCS*1, 2(→blz. 235)
(*4)
Controlelampje cruise con-
trol (→blz. 263)
(*4)
Controlelampje Dynamic
Radar Cruise Control
(→blz. 256)
(*4)
Controlelampje LDA
(→blz. 252)
(*4)
Controlelampje snelheids-
begrenzer (indien aanwe-
zig) (→blz. 265)
BSM-indicatoren in de bui-
tenspiegels*1, 5(indien aan-
wezig) (→blz. 270, blz. 275,
blz. 288)
Controlelampje LDA OFF*2
(→blz. 252)
(*4)
Controlelampje LTA
(→blz. 244)
Controlelampje Driving
Assist-informatie*1, 2
(→blz. 270, blz. 288,
blz. 293, blz. 296)
Controlelampje Toyota Par-
king Assist-sensor OFF*1, 2
(indien aanwezig)
(→blz. 279)
(Knippert)Controlelampje Traction
Control
*1(→blz. 347)
Controlelampje VSC OFF*1,
2
(→blz. 347)
Controlelampje laadkabel
(→blz. 83)
Controlelampje Smart
entry-systeem met start-
knop
*3(→blz. 198)
Controlelampje READY
(→blz. 198)
Waarschuwingslampje par-
keerrem (→blz. 208)
Controlelampje stand-
bystand Brake Hold-
systeem
*1(→blz. 211)
Controlelampje Brake Hold-
systeem in werking*1
(→blz. 211)
Controlelampje lage bui-
tentemperatuur*7
(→blz. 131)
Controlelampje antidief-
stalsysteem (→blz. 58,
blz. 59)
3.1 Instrumentenpaneel
128
2. SNOW/DIRT-modus
Wanneer de wielen op glad wegdek,
bijvoorbeeld besneeuwde wegen of
gravelwegen, (dreigen te) slippen,
wordt in deze modus het spinnen van
de wielen beperkt waardoor de auto
gemakkelijker onder controle te
houden is.
Het controlelampje SNOW/DIRT-
modus brandt dan groen op het
instrumentenpaneel.
3. D.SNOW/MUD-modus
In speciale omstandigheden, zoals
wanneer de wielen diep zijn
weggezakt in sneeuw of modder, kan
met deze modus de TRC-functie
(Traction Control) tijdelijk worden
uitgeschakeld. De wielen kunnen dan
spinnen, wat het wegrijden
vergemakkelijkt.
Het controlelampje D.SNOW/MUD-
modus brandt dan groen op het
instrumentenpaneel. Ook het
controlelampje VSC OFF en het
waarschuwingslampje PCS gaan dan
branden op het instrumentenpaneel.
Als de X-MODE niet beschikbaar is
Onder de volgende omstandigheden
werkt het systeem niet.
• Wanneer het EV-systeem niet is
ingeschakeld
• Wanneer de SNOW/DIRT-modus of
D.SNOW/MUD-modus niet is
geselecteerd
• Wanneer de regeneratieboost is
geselecteerd
• Wanneer Advanced Park in gebruik is
(indien aanwezig)
• Bij een storing in het EV-systeem
Over de Dynamic Radar Cruise Control
of cruise control
Als de X-MODE is geactiveerd, kunnen
de Dynamic Radar Cruise Control en de
cruise control niet worden gebruikt. Als
de Dynamic Radar Cruise Control-systeem of cruise control wordt
gebruikt, wordt de functie automatisch
uitgeschakeld.
Als de X-MODE is geactiveerd
• In de X-MODE kan de VSC niet worden
in- of uitgeschakeld, ook niet door de
schakelaar VSC OFF te bedienen. De
VSC blijft ingeschakeld in de
SNOW/DIRT-modus en uitgeschakeld
in de D.SNOW/MUD-modus.
• Als de X-MODE is geactiveerd, is het
niet mogelijk om de Eco-modus of de
regeneratieboost te selecteren, ook al
wordt de desbetreffende toets
bediend.
Automatische deactivering X-MODE
• De X-MODE wordt automatisch
gedeactiveerd als het contact UIT
wordt gezet.
• Als de rijsnelheid hoger wordt dan
ongeveer 40 km/h, wordt de X-MODE
gedeactiveerd. Het controlelampje
X-MODE op het instrumentenpaneel
gaat dan wit branden en er wordt
overgeschakeld op de normale
rijmodus.
• Als de rijsnelheid lager wordt dan
ongeveer 35 km/h, gaat het
controlelampje X-MODE groen
branden en wordt de X-MODE weer
geactiveerd.
Waarschuwingen met betrekking tot
het gebruik van het systeem
Om veiligheidsredenen hebben de
volgende bedieningen geen effect als de
X-MODE is ingeschakeld.
• Bediening van de toets ECO MODE
• Bediening van de
regeneratieboostschakelaar
Werking van de Downhill Assist Control
als de X-MODE is geselecteerd
Als op de toets X-MODE wordt gedrukt en
de SNOW/DIRT-modus of de
D.SNOW/MUD-modus is geselecteerd,
gaat de Downhill Assist Control
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
343
5
Rijden
OPMERKING(Vervolg)
Als na het bedienen van de schakelaar
de werkingsindicator niet gaat
branden op het instrumentenpaneel
Het systeem werkt mogelijk niet goed.
Laat de auto onmiddellijk nakijken door
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
5.4.25 Ondersteunende
systemen
Om de veiligheid en de prestaties tijdens
het rijden te verbeteren is uw auto
uitgerust met de volgende systemen die
automatisch in werking treden als de
omstandigheden daar om vragen. Houd
er echter rekening mee dat dit
aanvullende systemen zijn en vertrouw
niet in al te sterke mate op deze systemen
als u de auto bedient.
Overzicht van de ondersteunende
systemen
ECB (elektronisch geregeld remsysteem)
Het elektronisch geregelde remsysteem
genereert remkracht overeenkomstig de
bediening van de remmen.
ABS (antiblokkeersysteem)
Helpt het blokkeren van de wielen te
voorkomen bij plotseling remmen of
remmen op een glad wegdek
Brake Assist
Zorgt voor een grotere remkracht nadat
het rempedaal is ingetrapt als het
systeem oordeelt dat er sprake is van een
noodstop
VSC (Vehicle Stability Control)
Helpt de bestuurder de auto onder
controle te houden bij uitwijkmanoeuvres
en het nemen van bochten op een glad
wegdek.Trailer Sway Control
Helpt de bestuurder om de
aanhangwagen weer onder controle te
krijgen door op afzonderlijke wielen
remdruk uit te oefenen en het
aandrijfkoppel te verminderen wanneer
wordt gesignaleerd dat de
aanhangwagen slingert.
TRC (Traction Control)
Zorgt ervoor dat de aandrijfkracht
behouden blijft en voorkomt dat de
aandrijvende wielen gaan doorslippen bij
het wegrijden met de auto of bij het
accelereren op gladde wegen
Active Cornering Assist (ACA)
Helpt te voorkomen dat de auto naar de
buitenkant van de bocht uitwijkt door
remregeling uit te oefenen op de wielen
aan de binnenzijde wanneer tijdens het
rijden in een bocht wordt geprobeerd te
accelereren
Hill Start Assist Control
Helpt te voorkomen dat de auto achteruit
rolt bij helling op wegrijden
EPS (elektrische stuurbekrachtiging)
Maakt gebruik van een elektromotor om
de benodigde kracht voor het
ronddraaien van het stuurwiel te
verminderen
Noodstopsignaal
Als het rempedaal plotseling wordt
ingetrapt, gaan de remlichten
automatisch knipperen om het
achteropkomende verkeer te
waarschuwen.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
346
Secondary Collision Brake
Als de airbagsensor een aanrijding
signaleert en het systeem in werking is,
worden de remmen en remlichten
automatisch geregeld om de rijsnelheid
te verlagen en te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen.
Als de TRC/VSC/ABS/Trailer Sway
Control in werking is
Het controlelampje Traction Control
knippert wanneer de TRC/VSC/ABS/
Trailer Sway Control in werking is.
Uitschakelen van het TRC-systeem
Als u met uw auto vast komt te zitten in
modder of sneeuw, kan het TRC-systeem
het aandrijfvermogen van het
EV-systeem naar de wielen beperken. Als
u op de schakelaar
drukt om het
systeem uit te schakelen, kunt u de auto
mogelijk gemakkelijker loskrijgen door te
‘schommelen’.
Schakel het TRC-systeem uit door de
schakelaar
snel in te drukken en
weer los te laten.
“Traction Control Turned OFF” (Traction
Control UIT) wordt op het multi-
informatiedisplay weergegeven.
Druk nogmaals op de schakelaar
om
het systeem weer in te schakelen.Uitschakelen van de TRC, VSC en Trailer
Sway Control
Schakel de TRC, VSC en Trailer Sway
Control uit door de schakelaar
langer
dan 3 seconden ingedrukt te houden
terwijl de auto stilstaat.
Het controlelampje VSC OFF gaat
branden en “Traction Control Turned
OFF” (Traction Control UIT) wordt op het
multi-informatiedisplay weergegeven.
*
Druk nogmaals op de schakelaarom
de systemen weer in te schakelen.
*Het PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
wordt ook uitgeschakeld (alleen de
Pre-Crash-waarschuwing is beschikbaar).
Het waarschuwingslampje PCS gaat
branden en er wordt een melding
weergegeven op het multi-
informatiedisplay. (→Blz. 239)
Wanneer de melding wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay dat de
TRC is uitgeschakeld, zelfs al is de
schakelaar
niet ingedrukt
TRC is tijdelijk uitgeschakeld. Als de
melding niet verdwijnt neem dan contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
Voorwaarden voor werking Hill Start
Assist Control
Als aan alle onderstaande voorwaarden
wordt voldaan, werkt de Hill Start Assist
Control:
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
347
5
Rijden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
De Active Cornering Assist werkt niet
effectief als
• Vertrouw niet alleen op de Active
Cornering Assist. De Active
Cornering Assist werkt mogelijk niet
effectief bij het accelereren op een
helling of bij het rijden op een glad
wegdek.
• Wanneer de Active Cornering Assist
vaak in werking is getreden, wordt de
werking ervan mogelijk tijdelijk
gestopt om een goede werking van
de remmen, TRC en VSC te
garanderen.
De Hill Start Assist Control werkt niet
effectief wanneer
• Vertrouw niet uitsluitend op de Hill
Start Assist Control. De Hill Start
Assist Control werkt mogelijk niet
effectief op steile hellingen en op
met ijs bedekte wegen.
• In tegenstelling tot de parkeerrem is
de Hill Start Assist Control niet
bedoeld om de auto gedurende
langere tijd op zijn plaats te houden.
Gebruik de Hill Start Assist Control
niet om de auto op een helling op zijn
plaats te houden omdat dat kan
leiden tot een ongeval.
Als TRC/ABS/VSC/Trailer Sway
Control is geactiveerd
Het controlelampje Traction Control
knippert. Rijd altijd voorzichtig.
Roekeloos rijgedrag kan leiden tot
ongevallen. Wees bijzonder voorzichtig
als het controlelampje knippert.
Als TRC/VSC/Trailer Sway Control is
uitgeschakeld
Wees zeer voorzichtig en pas uw
snelheid aan de conditie van het
wegdek aan. Schakel de TRC/VSC/
Trailer Sway Control alleen in geval van
nood uit, aangezien deze systemen
zorg dragen voor de voertuigstabiliteit
en het aandrijfvermogen. Trailer Sway
Control is onderdeel van het
VSC-systeem en werkt niet als het VSC
is uitgeschakeld of een storing heeft.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Vervangen van banden
Controleer of alle banden dezelfde
maat hebben, van hetzelfde merk zijn
en hetzelfde profiel en draagvermogen
hebben. Controleer verder of alle
banden de aanbevolen spanning
hebben. De ABS, TRC, VSC en Trailer
Sway Control werken niet goed als er
verschillende banden onder de auto
gemonteerd zijn. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige voor meer
informatie over het vervangen van de
wielen of banden.
Omgaan met banden en
wielophanging
Problemen met de banden of
wijzigingen aan de wielophanging
hebben een negatief effect op de
ondersteunende systemen en kunnen
een storing veroorzaken.
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot Trailer Sway Control
Het Trailer Sway Control-systeem kan
het slingeren van de aanhangwagen
niet in alle gevallen verminderen.
Afhankelijk van diverse factoren,
waaronder de staat van de auto, de
aanhangwagen, het wegoppervlak en
de omgeving waarin wordt gereden,
kan het Trailer Sway Control-systeem
minder goed werken. Raadpleeg de
handleiding van uw aanhangwagen
voor meer informatie over het op de
juiste wijze trekken van uw
aanhangwagen.
Als de aanhangwagen slingert
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
350