Page 49 of 586

Plaatsingsmethode Bladzijde
Bevestiging bevesti-
gingspunt bovenste
gordel
Blz. 49
Baby- of kinderzitje vastgezet met een
veiligheidsgordel
Een baby- of kinderzitje plaatsen met
behulp van een veiligheidsgordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handleiding. Als
het desbetreffende baby- of kinderzitje
niet binnen de “universele” categorie valt
(of de benodigde informatie staat niet in
de tabel), raadpleeg dan de “voertuiglijst”
van de fabrikant van het baby- of
kinderzitje voor de diverse mogelijke
montageposities of doe navraag naar de
compatibiliteit bij de verkoper van het
zitje. (→Blz. 41)
1. Als het plaatsen van een baby- of
kinderzitje op de voorpassagiersstoel
onvermijdelijk is, raadpleeg dan
blz. 39 voor het afstellen van de
voorpassagiersstoel.
2. Zet de rugleuning zo veel mogelijk
rechtop. Indien er bij het plaatsen van
een in de rijrichting geplaatst
kinderzitje een opening aanwezig is
tussen het kinderzitje en de
rugleuning, stel de rugleuning dan af
totdat het zitje en de rugleuning goed
contact maken.
3. Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze het baby- of
kinderzitje hindert. Zet anders de
hoofdsteun in de hoogste stand.
(→Blz. 170)4. Voer de veiligheidsgordel door het
baby- of kinderzitje en steek de gesp
in de gordelsluiting. Controleer of de
gordel niet gedraaid is. Maak de
veiligheidsgordel goed vast aan het
baby- of kinderzitje aan de hand van
de bijgesloten handleiding.
5. Als uw baby- of kinderzitje niet is
voorzien van een vergrendelsysteem
voor de veiligheidsgordel, zet het zitje
dan vast met een blokkeerclip.
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
47
1
Veiligheid en beveiliging
Page 50 of 586

6. Beweeg het baby- of kinderzitje na
het plaatsen naar achteren en naar
voren om te controleren of het goed
vastzit. (→Blz. 48)
Verwijderen van een baby- of kinderzitje
dat is vastgezet met een
veiligheidsgordel
Druk de ontgrendelknop op de
gordelsluiting in en laat de gordel
helemaal oprollen.
Bij het losmaken van de gordelsluiting
komt het baby- of kinderzitje mogelijk
een stukje omhoog als gevolg van de
terugwerking van de zitting. Maak de
gordelsluiting los terwijl u het baby- en
kinderzitje tegenhoudt.
De veiligheidsgordel rolt automatisch op.
Houd de gordel vast, zodat het oprollen
rustig gebeurt.
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
U moet bij het plaatsen van het zitje
mogelijk gebruikmaken van een
blokkeerclip. Volg de aanwijzingen van de
fabrikant van het baby- of kinderzitje. Als
uw zitje niet over een blokkeerclip
beschikt, kunt u deze kopen bij een
erkende Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige: blokkeerclip voor baby- of
kinderzitje (onderdeelnr. 73119-22010)
WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Laat kinderen niet met de
veiligheidsgordel spelen. Als de
veiligheidsgordel om de nek van het
kind draait, kan het kind stikken of
ernstig letsel oplopen. Als dit
WAARSCHUWING!(Vervolg)
gebeurt en de gordelsluiting niet kan
worden losgemaakt, knip de gordel
dan door met een schaar.
• Controleer of de gesp goed in de
gordelsluiting is vergrendeld en of de
veiligheidsgordel niet gedraaid is.
• Beweeg het baby- of kinderzitje naar
links en naar rechts en naar voren en
naar achteren om te controleren of
het goed is geplaatst.
• Verstel de rugleuning niet meer
nadat het baby- of kinderzitje is
geplaatst.
• Controleer als er een zitkussen
geplaatst is altijd of de
schoudergordel over het midden van
de schouder van het kind loopt. De
gordel mag niet langs de nek van het
kind lopen, maar mag ook niet van de
schouder van het kind vallen.
• Volg bij het plaatsen van een baby-
of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Baby- of kinderzitje vastgezet met een
onderste ISOfix-bevestigingspunt
Onderste ISOfix-bevestigingspunten
(ISOfix-baby- of kinderzitje)
Voor de buitenste zitplaatsen achter zijn
onderste bevestigingspunten aanwezig.
(Labels geven aan waar de
bevestigingspunten zich in de stoelen
bevinden.)
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
48
Page 51 of 586

Plaatsing met onderste ISOfix-
bevestigingspunt (ISOfix-baby- of
kinderzitje)
Plaats het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handleiding. Als
het desbetreffende baby- of kinderzitje
niet binnen de “universele” categorie valt
(of de benodigde informatie staat niet in
de tabel), raadpleeg dan de “voertuiglijst”
van de fabrikant van het baby- of
kinderzitje voor de diverse mogelijke
montageposities of doe navraag naar de
compatibiliteit bij de verkoper van het
zitje. (→Blz. 41)
1. Zet de rugleuning zo veel mogelijk
rechtop. Indien er bij het plaatsen van
een in de rijrichting geplaatst
kinderzitje een opening aanwezig is
tussen het kinderzitje en de
rugleuning, stel de rugleuning dan af
totdat het zitje en de rugleuning goed
contact maken.
2. Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze het baby- of
kinderzitje hindert. Zet anders de
hoofdsteun in de hoogste stand.
(→Blz. 170)
3. Controleer de posities van de speciale
stangen en plaats het zitje op de stoel.
De stangen bevinden zich in de
opening tussen de zitting en de
rugleuning.4. Beweeg het baby- of kinderzitje na
het plaatsen naar achteren en naar
voren om te controleren of het goed
vastzit. (→Blz. 48)
WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Verstel de rugleuning niet meer
nadat het baby- of kinderzitje is
geplaatst.
• Controleer bij het gebruik van de
onderste bevestigingspunten of er
geen vreemde voorwerpen rond de
bevestigingspunten aanwezig zijn en
of de gordel niet klem zit achter het
zitje.
• Volg bij het plaatsen van een baby-
of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
Met een bevestigingspunt voor de
bovenste gordel
Bevestigingspunten bovenste gordel
Voor de buitenste zitplaatsen achter zijn
bevestigingspunten voor de bovenste
gordel aanwezig. Gebruik de
bevestigingspunten voor de bovenste
gordel bij het vastmaken van de bovenste
gordel.
ABevestigingspunten bovenste gordel
BBovenste gordel
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
49
1
Veiligheid en beveiliging
Page 52 of 586

Bovenste gordel vastmaken aan het
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel
Plaats het baby- of kinderzitje aan de
hand van de bijgesloten handleiding.
1. Zet de hoofdsteun in de hoogste
stand.
Verwijder indien mogelijk de
hoofdsteun indien deze de plaatsing
van het baby- of kinderzitje of de
bovenste gordel hindert. (→Blz. 170)
2. Zet de haak vast aan het
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel en trek de bovenste gordel aan.
Controleer of de bovenste gordel
goed vastzit. (→Blz. 48)
Wanneer u het baby- of kinderzitje
plaatst terwijl de hoofdsteun omhoog
staat, zorg er dan voor dat de
bovenste gordel onder de hoofdsteun
door loopt.
AHaak
BBovenste gordel
WAARSCHUWING!
Als er een baby- of kinderzitje wordt
geplaatst
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan dodelijk of
ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Bevestig de bovenste gordel stevig
en controleer of de gordel niet
gedraaid is.
• Bevestig de bovenste gordel
uitsluitend aan het bevestigingspunt
voor de bovenste gordel.
• Verstel de rugleuning niet meer
nadat het baby- of kinderzitje is
geplaatst.
• Volg bij het plaatsen van een baby-
of kinderzitje altijd de
gebruiksaanwijzing van de fabrikant.
• Wanneer u het baby- of kinderzitje
plaatst terwijl de hoofdsteun
omhoog staat, nadat de hoofdsteun
omhoog is gezet en de
bevestigingspunt voor de bovenste
gordel vervolgens is vastgemaakt,
zet de hoofdsteun dan niet in een
lagere stand.
1.3 Noodoproep
1.3.1 eCall*
*Werkt binnen het eCall-dekkingsgebied.
De systeemnaam kan per land
verschillend zijn.
eCall is een telematicadienst die
gebruikmaakt van gegevens van het
Global Navigation Satellite System
(GNSS) en ingebouwde cellulaire
technologie, waardoor de volgende
noodoproepen mogelijk zijn:
automatische noodoproepen
(automatische melding van een
aanrijding) en handmatige
noodoproepen (door het indrukken van
1 .2 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen
50
Page 53 of 586

de toets SOS). Deze dienst is door
regelgeving van de Europese Unie
verplicht gesteld.
Systeemonderdelen
AMicrofoon
BToets SOS*
CControlelampjes
DLuidspreker
*Deze toets is bestemd voor
communicatie met de eCall-medewerker.
Andere SOS-toetsen van overige
systemen van een auto hebben geen
betrekking op het apparaat en zijn niet
bestemd voor communicatie met de
eCall-medewerker.
Noodoproepdiensten
Automatische noodoproepen
Als een airbag wordt geactiveerd, belt het
systeem automatisch het eCall-
controlecentrum.
*De medewerker van
het controlecentrum ontvangt de locatie
van de auto, het tijdstip waarop het
ongeval plaatsvond en het VIN van de
auto, en probeert de inzittenden van de
auto te spreken om de ernst van de
situatie te beoordelen. Als de inzittenden
niet in staat zijn om te communiceren,
behandelt de medewerker de oproep als
een noodgeval, neemt hij of zij contact opmet de dichtstbijzijnde hulpdiensten
(112, enz.) en verzoekt hij of zij om
assistentie ter plaatse.
*In sommige gevallen kan er geen oproep
worden verzonden. (→Blz. 52)
Handmatige noodoproepen
Druk in een noodsituatie op de toets SOS
om het eCall-controlecentrum te bellen.
*
De medewerker van het controlecentrum
zal de locatie van uw auto bepalen, de
situatie beoordelen en de benodigde
hulpdiensten sturen.
Open de afdekking voordat u op de toets
SOS drukt.
Als u per ongeluk op de toets SOS hebt
gedrukt, zeg dan tegen de medewerker
dat er geen sprake is van een noodgeval.
*In sommige gevallen kan er geen oproep
worden verzonden. (→Blz. 52)
Controlelampjes
Wanneer het contact AAN wordt gezet,
gaat het rode controlelampje gedurende
10 seconden branden en gaat vervolgens
het groene controlelampje branden om
aan te geven dat het systeem is
ingeschakeld. De controlelampjes geven
het volgende aan:
• Als het groene controlelampje gaat
branden en blijft branden, is het
systeem ingeschakeld.
• Als het groene controlelampje
knippert, wordt er een automatische
of handmatige noodoproep gedaan.
1 .3 Noodoproep
51
1
Veiligheid en beveiliging
Page 54 of 586

• Als het rode controlelampje brandt en
er 5 keer een zoemer klinkt (sommige
uitvoeringen) op een ander moment
dan direct na het AAN zetten van het
contact, is er mogelijk een storing in
het systeem aanwezig of is de
back-upbatterij mogelijk leeg.
• Als het rode controlelampje
gedurende ongeveer 30 seconden
knippert tijdens een noodoproep, is
de verbinding verbroken of is het
signaal van het mobiele netwerk te
zwak.
WAARSCHUWING!
Wanneer er geen noodoproep kan
worden geplaatst
• In de volgende situaties kunnen
mogelijk geen noodoproepen
worden gedaan. Neem in dergelijke
gevallen op een andere wijze contact
op met hulpdiensten (112, enz.).
– Zelfs als de auto zich in het
dekkingsgebied van het
mobiele-telefoonnetwerk bevindt,
kan het moeilijk zijn om contact te
leggen met het eCall-
controlecentrum als de ontvangst
slecht is of de lijn bezet is. In
dergelijke gevallen krijgt u
mogelijk geen contact met het
eCall-controlecentrum en kunt u
dus geen noodoproepen doen en
kunnen hulpdiensten niet worden
ingeschakeld, ook al probeert het
systeem verbinding te maken met
het eCall-controlecentrum.
– Wanneer de auto zich buiten het
dekkingsgebied van het
mobiele-telefoonnetwerk bevindt,
kunnen er geen noodoproepen
worden verzonden.
– Wanneer er een storing aanwezig
is in de bijbehorende apparatuur
(zoals het paneel van de toets SOS,
de controlelampjes, microfoon,
luidspreker, DCM, antenne of op de
apparatuur aangesloten
bedrading) of deze beschadigd of
kapot is, kan er geen noodoproep
WAARSCHUWING!(Vervolg)
worden geplaatst.
– Tijdens een noodoproep doet het
systeem herhaaldelijk een poging
om contact op te nemen met het
eCall-controlecentrum. Als er
echter als gevolg van een slechte
ontvangst geen contact kan
worden gelegd met het
eCall-controlecentrum, kan het
systeem mogelijk geen contact
maken met het mobiele netwerk en
wordt de noodoproep beëindigd
zonder dat er verbinding is
gemaakt. Het rode controlelampje
knippert gedurende ongeveer
30 seconden om aan te geven dat
de verbinding is verbroken.
• Als de spanning van de 12V-accu
afneemt of als de accu is
losgenomen, kan het systeem
mogelijk geen verbinding maken met
het eCall-controlecentrum.
• Het noodoproepsysteem werkt
mogelijk niet buiten de EU. Dit hangt
af van de beschikbare infrastructuur
in het land.
Als het noodoproepsysteem wordt
vervangen door een nieuw exemplaar
Het noodoproepsysteem moet worden
geregistreerd. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
Voor uw veiligheid
• Rijd voorzichtig. De functie van dit
systeem is om u te helpen bij het
plaatsen van een noodoproep bij
ongevallen, zoals een
verkeersongeval of een plotseling
medisch noodgeval. Het systeem
biedt de bestuurder en de passagiers
op geen enkele wijze bescherming.
Rijd voorzichtig en doe voor uw
veiligheid altijd uw veiligheidsgordel
om.
• Geef bij noodgevallen uw leven en de
levens van anderen topprioriteit.
1 .3 Noodoproep
52
Page 55 of 586

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wanneer u een branderige lucht of
anderszins een vreemde lucht ruikt,
verlaat dan de auto en zoek
onmiddellijk een veilige plek op.
• Als de airbags worden geactiveerd
terwijl het systeem normaal werkt,
verzendt het systeem een
noodoproep. Het systeem verzendt
ook een noodoproep als de auto van
achteren wordt aangereden of als de
auto over de kop slaat, zelfs als de
airbags niet worden geactiveerd.
• Verstuur om veiligheidsredenen
geen noodoproep tijdens het rijden.
Wanneer u tijdens het rijden belt, kan
het zijn dat u het stuurwiel niet goed
kunt bedienen, waardoor er een
ongeval kan ontstaan. Breng de auto
tot stilstand en controleer of de
omgeving veilig is alvorens een
noodoproep te plaatsen.
• Vervang zekeringen altijd door de
voorgeschreven zekeringen. Als u
andere zekeringen gebruikt, kan er
kortsluiting in het circuit optreden en
kan er brand ontstaan.
• Wanneer u het systeem gebruikt
terwijl er rook is of sprake is van een
ongewone geur, kan er brand
ontstaan. Stop onmiddellijk met het
gebruik van het systeem en neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.OPMERKING
Voorkomen van schade
Voorkom dat er vloeistof op het paneel
van de toets SOS, enz. komt en sla er
niet tegenaan.
In geval van een storing in het paneel
van de toets SOS, de luidspreker of de
microfoon tijdens een noodoproep of
een handmatige onderhoudscontrole
Het is wellicht niet mogelijk om
noodoproepen te doen, de
systeemstatus te bevestigen of te
communiceren met de medewerker van
het eCall-controlecentrum. Als de
apparatuur beschadigd is, neem dan
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
1 .3 Noodoproep
53
1
Veiligheid en beveiliging
Page 56 of 586
Overzicht systeem van toegevoegde diensten
Gegevensverwerkingsschema
AServer
BOpslag
CVerwerking
DDCM
1. Activering van gegevensuitwisseling
gebeurt middels het inschakelen van
een dienst in de app “MyT by Toyota”
of door een dienst aan te schaffen
waarvoor gegevens moeten worden
verzameld.
2. De server activeert de dienst in de
DCM en bepaalt welke
voertuiggegevens worden verzameld.
3. De desbetreffende voertuiggegevens
worden verzameld door de DCM.
4. De gegevens worden gedeeld met de
server.
5. De gegevens worden opgeslagen op
de server.
6. De gegevens worden verwerkt op de
server om de dienst te kunnen
leveren.7. De verwerkte gegevens worden aan
de klant gepresenteerd.
Ga naar de Toyota-website of neem
contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige voor een
overzicht van de beschikbare diensten in
uw regio.
1 .3 Noodoproep
54